
Als je aanrijdt op death row in het plattelandsdorp Livingston in Texas zie je erboven altijd kalkoengieren zweven. De gedachte dat ze geduldig cirkelen tot beneden weer een gevangene uit zijn cel gesleurd wordt om een dodelijke injectie toegediend te krijgen, is onvermijdelijk, maar alleen gieren in Hollywoodfilms voelen dat soort dingen aankomen. In het echt zijn de lelijke vogels met hun flappende nekken belust op platgereden wasbeertjes en eekhoorns, die ze sissend en kreunend van het wegdek komen schrapen.
De Amerikaanse grondwet verbiedt ‘cruel and unusual’ straffen, maar wat ‘onnodig wreed en buitenproportioneel’ is, is deels een kwestie van smaak. Amerikaanse death rows, gevangenisvleugels waar terdoodveroordeelden wachten op voltrekking van hun vonnis, vallen bijvoorbeeld binnen de normen. Death row in de staat Texas, in de Polunsky-gevangenis, lijkt geschikter voor het opbergen van uraniumstaven dan voor mensen: een rij bunkers van grijs beton achter stalen hekken en rollen prikkeldraad, met spleetjes in plaats van ramen. Op iedere hoek een toren vol mannen met automatische geweren die vanonder hun cowboyhoeden de kaalgeslagen omgeving observeren.
Een terdoodveroordeelde beschreef zichzelf eens aan me als een ‘kistkalf’, bestemd voor de slacht. Dodencellen zijn twee bij drie meter groot. Daarin krijgen de gevangenen hun eten en drinken en doen ze hun behoefte. ‘Alleen het stro op de grond ontbreekt’, zei de veroordeelde. Een stoel mogen de gevangenen niet. Ze zitten op hun wc-pot of op hun bed, een stalen plank met een dun matras erop. 23 uur per dag blijven ze in hun eentje achter de stalen deuren in hun cel. Geen tralies, maar een spleetje voor de cipiers om door naar binnen te gluren. Een uur per dag mogen ze ‘recreëren’ in een kooi tussen vier muren in de buitenlucht, ook in hun eentje. Van eenzame opsluiting wordt de gemiddelde mens vroeger of later psychotisch. Ze gaan hallucineren, verliezen hun geheugen. Sommigen reageren na verloop van tijd nergens meer op. Ze houden letterlijk op met gedrag te vertonen.
Ik wil vandaag uitvinden of Raymond Riles nog aanspreekbaar is, Amerika’s langst levende op death row. Op 4 februari 1976 werd hij binnengebracht, nu veertig jaar geleden. In 2008 heeft een verslaggever van het lokale radiostation kprc 2 hem nog gezien. Riles zat er toen al 33 jaar. Sindsdien is door de buitenwereld niets meer over hem vernomen, laat staan van hem. Op de enige foto die ik van hem kon vinden, de mugshot die de politie maakte op de dag van zijn arrestatie in 1974, is zijn gelaat een zwarte vlek. Hij was 24 destijds. Inmiddels is Riles 65.
De rij bezoekkooien, elke ter grootte van een telefooncel, is donker en leeg. Ze halen inmate #000541 ergens achter in de bunker uit zijn cel voor mij, verzekert Mr. Hearst me. Hij is public information officer van het Texas Department of Criminal Justice. Ik mag hem Robert noemen. Vandaag ben ik de enige journalist op zijn programma. Media komen wel eens voor een interview met een terdoodveroordeelde die op het punt staat geëxecuteerd te worden, maar met #000541 is dat niet aan de orde. Robert heeft het opgezocht: de naam Riles, Raymond, staat niet op het executieschema. Nieuwsgierig vraagt hij waar mijn interesse dan wél vandaan komt.
Ik sta versteld. Ik stelde me voor dat Texas, misschien zelfs heel Amerika, zich ervan bewust zou zijn dat het veertigjarige jubileum van Raymond Riles eraan zat te komen en dat ze er op een of andere manier bij stil zouden staan. Niet dus. Zelfs information officer Robert had geen idee tot ik hem erop attendeerde en hij geeft onmiddellijk Riles de schuld. Zestien jaar, de gemiddelde tijd die verstrijkt tussen vonnis en executie, is al veel te lang. Veertig jaar is bespottelijk. ‘Maar de inmates doen het zichzelf allemaal aan. Het is niet verplicht om steeds opnieuw in beroep te gaan en je executie uit te stellen.’
Robert weet dus niet dat de zaak anders ligt. Raymond Riles wil misschien best dood. Maar hij mág niet van de grondwet.
Een ketting sleept over de betonnen vloer en een stalen deur valt met een galmend ‘klang’ in een slot. Achter het beduimelde plexiglazen raampje van kooi 11 verschijnt een wezentje, de ogen wijdopen gesperd. Het staart me aan door een enorme bril met borrelglazen. Vriendelijk. Zijn gevangenispak, met koordjes over zijn borst vastgeknoopt, is grauwwit en sleets langs de zomen. Riles pakt de hoorn van de intercom van de muur en wenkt me. Ik kruip dicht tegen het raampje.
‘3+9=12’, zegt hij plechtig. ‘5+4+1=10. Het tiende e-systeem in de nieuwe wereldorde. Alles komt samen als je het juiste perspectief ziet.’ Ik denk dat hij daarin gelijk heeft.
Raymond Riles had domme pech. Uitgerekend in 1976, het jaar dat het U.S. Supreme Court de doodstraf in Amerika opnieuw toestond, werd hij bij de rechter voorgeleid. Vier jaar lang was de doodstraf in Amerika niet toegestaan. Texas’ death row was zelfs leeggeruimd, het doodvonnis van een paar dozijn veroordeelden was omgezet in levenslang. Het hooggerechtshof vond de willekeur waarmee de ene moordenaar wel en de andere niet de doodstraf kreeg niet langer in overeenstemming met de grondwet. In de regel eindigden niet de ergste moordenaars op death row, maar sloebers die zich geen fatsoenlijke advocaat konden veroorloven, kansarme minderheden, mensen met ernstige psychiatrische stoornissen en mensen met zo’n laag IQ dat ze in andere westerse samenlevingen als ontoerekeningsvatbaar worden beschouwd.
Riles verenigde een combinatie in zich van al die karakteristieken. Hij doorliep nog net de lagere school. Kluste als vrachtwagenchauffeur. Zat ten minste drie jaar in de bak voor inbraak en beroving. In 1974, hij was 24 jaar, schoot hij in Houston, waar hij woonde, tweedehandsautodealer John Henry dood. Hij had ruzie met hem om een aanbetaling op een opgelapte Ford Mustang. Riles ging er uiteindelijk vandoor met een buit van 42 dollar, dwars door de stad met honderd miles per uur achtervolgd door de politie.
Een definitief verbod op de doodstraf achtte het Supreme Court destijds niet nodig, maar beperkingen op de gevallen waarin die kon worden opgelegd kwamen er wel vanaf 1976. Steeds nieuwe, steeds als weer een onvolkomenheid aan het licht kwam. Maar het zijn slechts contouren die het Supreme Court schetst. Geen doodstraf meer voor mensen met een al te laag IQ bijvoorbeeld, maar wat ‘te laag’ is, mogen de aan hun soevereiniteit verknochte Amerikaanse staten voor een groot deel zelf bepalen. De meeste leggen de grens bij een IQ van rondom 70, maar bepalen zelf of ze de doodstraf eisen voor mensen die in een IQ-test een puntje hoger of lager scoren, en met mensen die in de ene test bijvoorbeeld 80 halen en in de andere slechts 60.
Verdachten kregen recht op adequate verdediging, maar ook wat ‘adequaat’ is, beoordelen staten grotendeels zelf. Verdachten die te arm zijn om zelf een advocaat in te huren, krijgen er door de rechter een toegewezen, maar de vergoeding voor die court appointed advocaten is in veel staten te laag om fatsoenlijk onderzoek te kunnen doen naar beschuldigingen, getuigenverklaringen, bewijsstukken en nuttige jurisprudenties. Het honorarium van de pro bono’s komt vaak neer op minder dan één dollar per uur. Omdat ze een zaak bijna niet kúnnen winnen is hun motivatie ver te zoeken.
Bij de beoordeling van de kwaliteit van de verdediging leggen sommige rechters de lat verbijsterend laag. Het Supreme Court, bij monde van justice Ruth Bader Ginsburg, constateerde het wéér in 2001: tussen de tientallen doodstrafzaken die bij het Supreme Court terechtkomen, ‘moet ik de eerste nog tegenkomen van een veroordeelde die goed was verdedigd’.
De zaak tegen George McFarland in 1992 in Texas is illustratief voor de grilligheid van individuele rechtbanken. Tegen McFarland werd de doodstraf geëist voor roofmoord op de eigenaar van een buurtsuper. Zijn advocaat, John Benn, zat hardop te snurken in de rechtszaal, met zijn hoofd achterover, zijn mond wijd open. ‘Ik ben 72 jaar oud. Ik doe ’s middags altijd een dutje’, wimpelde hij de kritiek af. In hoger beroep herinnerde de aanklager de rechter eraan dat in Texaanse rechtszalen álles al eens vertoond was: advocaten die dronken waren, stoned, in de war, onvoorbereid en advocaten met alzheimer. Nooit was dat reden geweest om een vonnis ongedaan te maken, dus waarom zou dat voor een slapende advocaat opeens wél moeten? De rechter was het met hem eens: in de wet staat dat verdachten recht hebben op verdediging, maar niet dat die ook wakker moet zijn. McFarlands doodvonnis bleef overeind.

In 1986 – Raymond Riles zat al tien jaar op death row – bepaalde het U.S. Supreme Court dat het niet langer was toegestaan om mensen met een ernstige geestesziekte te executeren. Maar wat is ‘ernstig’? De definitie was belangrijk, want als je de grens te scherp trekt, kun je Amerikaanse death rows net zo goed leegscheppen. In juni 2015 nog presenteerde het prestigieuze Hastings Law Journal de resultaten van een onderzoek naar de psychiatrische dossiers van de op dat moment laatste honderd mensen die in Amerika waren geëxecuteerd. Achttien waren gediagnostiseerd met schizofrenie, ptss of een bipolaire stoornis; 36 met andere ernstige psychiatrische problemen.
Het hooggerechtshof bepaalde dat niet de aard van de psychiatrische aandoening bepalend moet zijn, maar de vraag of de veroordeelde begrijpt waaróm hij geëxecuteerd moet worden. Het feit dat iemand bijvoorbeeld psychotisch is, betekent niet automatisch dat hij het verschil tussen goed en kwaad niet kent. Hij kan ondanks zijn ziekte begrijpen waaraan hij zijn doodvonnis te danken heeft.
Amerikaanse openbare aanklagers kunnen met die uit de losse pols getrokken grens uitstekend uit de voeten en trekken in doodstrafzaken naar hartelust forensisch-psychiatrische getuige-deskundigen uit de kast die – tegen een honorarium en al dan niet na onderzoek – bereid zijn te getuigen dat aangeklaagde misschien zo gestoord als een deur is, maar echt wel snapt dat hij zijn misdaad met de dood moet bekopen. En dat aangeklaagde net doet alsof hij het niet snapt om aan de dodelijke injectie te ontkomen, en dat dat het bewijs is dat hij het allemaal juist heel goed snapt.
Het lot van Riles is verbonden aan het antwoord op de vraag of hij het snapt. De ene getuige-deskundige verklaarde hem destijds schizofreen, de andere was ervan overtuigd dat hij alleen maar sociopathisch was. In zijn eerste tien jaar op death row kreeg Riles vier keer een executiedatum en vier keer uitstel omdat deskundigen kibbelden. De laatste keer was in 1986. Hij had zijn laatste maaltijd al opgegeten: een gebakken visje, perziken en sinaasappelsap. Maar zijn advocaat diende op de valreep een verzoek om uitstel in tegen de achtergrond van de splinternieuwe regels omtrent de ‘snapt hij waarom’-vraag. Een federale rechter beloonde het verzoek met uitstel voor nader psychiatrisch onderzoek en het Supreme Court volgde dat oordeel.
‘Allright 3-8!’ schijnt Riles te hebben uitgeroepen toen de gevangenisdirecteur hem van het uitstel verwittigde. Hij was nog maar twee uurtjes verwijderd van de dodelijke injectie. Riles wílde geen uitstel, hij vond tien jaar op death row genoeg. Kort daarvoor had hij zichzelf in zijn cel in brand gestoken. Volgens de advocaat uit krankzinnigheid, volgens de imam die Riles soms opzocht, was het een zelfmoordpoging.
Hoe dan ook is Raymond Riles nu al veertig jaar ‘voor het moment ongeschikt voor executie’. De staat Texas maakt het doodvonnis niet ongedaan, want Riles zou nog helder in zijn hoofd kunnen worden. Nu en dan wordt hij gezien door een psychiater.
Riles heeft pech, of geluk, afhankelijk van het perspectief. Aan de lopende band worden mensen geëxecuteerd die er ernstiger aan toe zijn dan hij. De man die, na zijn familie te hebben vermoord, zichzelf door het hoofd schoot en daardoor een stukje van zijn hersenen verloor; de stakker die de laatste vijftien jaar van zijn leven op death row onder zijn plankbed sliep met zijn hoofd in een doos om zich te beschermen tegen demonen; de man die het toetje van zijn galgenmaal bewaarde ‘voor later’: ze werden stuk voor stuk in verschillende staten geëxecuteerd. Omdat hun advocaten geen adequaat protest indienden, omdat petten van rechters verkeerd stonden, of omdat het Supreme Court geen tijd had om de zaak opnieuw te bekijken.
Ik vraag Raymond Riles hoe het met hem verder moet. Hij weet het niet. Hij weet alleen dat death row, in de bunker achter ons, geregeerd wordt door satanisten met zionistische protocollen, maar dat godzijdank een nieuwe wereldorde op handen is waarin voor hem, de zevende zoon van de heilige Charity, een belangrijke rol zal zijn weggelegd. Zijn cipiers hopen dat Riles voor die tijd een hartaanval krijgt. ‘Dan zijn ze eindelijk van me af, zeggen ze.’
Met de soevereiniteit van Amerikaanse staten om grenzen grootdeels zelf te trekken, is de doodstraf sinds de herinvoering in 1976 steeds minder een kwestie geworden van wát je deed, en steeds meer een kwestie van wáár je het deed. Had Riles zijn moord niet in Houston gepleegd maar een paar kilometer verderop, dan had hij de doodstraf niet gekregen.
Achttien van de vijftig Amerikaanse staten kozen ervoor om geen doodstraf te hebben. Een aantal staten heeft hem wel, maar gebruikt hem nooit. In weer andere staten wordt de doodstraf wel opgelegd, maar nooit uitgevoerd.
Slechts een handvol staten is er notoir liefhebber van: Texas, South Dakota, Missouri, Oklahoma, Virginia: zíj veroordelen de meeste mensen ter dood en executeren ze daadwerkelijk het vaakst.
De kans dat je je misdaad met een doodvonnis bekoopt verschilt niet alleen per staat, maar ook per county. Amerika telt 3007 van die rayons. In 2962 ervan, 85 procent, is sinds de herinvoering van de doodstraf in 1976 nog nooit iemand ter dood veroordeeld. Hoe kleiner de county, hoe kleiner de kans. Voor kleintjes zijn doodstrafzaken simpelweg te duur. Kosten lopen snel op tot een miljoen dollar; een veelvoud daarvan als de zaken ingewikkeld zijn. Voor datzelfde geld kunnen aanklagers in kleine rayons tientallen andere misdaden vervolgen. Doodstrafzaken kosten maanden van voorbereidingen, gevolgd door weken in een rechtbank. De beroepsprocedures die gegarandeerd volgen, duren jaren, kosten ook weer honderden manuren en slurpen als je niet oppast nog meer jaarbudgetten op. Om in een kleine county iemand ter dood veroordeeld te krijgen, moeten niet zelden lokale belastingen worden verhoogd en ambtenarensalarissen bevroren – maatregelen waarmee aanklagers, die in Amerika gekozen functionarissen zijn, hun achterban liever niet ontstemmen.
Loving County en King County zijn met 82 en 286 inwoners de kleinste van Texas’ 254 counties, Harris County, met hoofdstad Houston binnen zijn grenzen, is de grootste met meer dan vier miljoen inwoners. Het kantoor van Harris County’s district attorney (D.A.), de aanklager, heeft geld en mankracht genoeg voor zoveel doodstrafzaken hij maar wil. Met z’n 230en krioelen de aanklagers en hun assistenten door het negentien verdiepingen tellende Harris County Court, de liften in en uit met hun steekkarretjes vol strafdossiers. Op elk moment staan hier wel zestien doodstrafzaken in de planning.
‘Death Penalty Capital of the World’ wordt Harris County wel genoemd. Tegenwoordig is dat een beetje een hyperbool, maar Harris County staat wel in de twee procent van Amerikaanse county’s die 56 procent van alle terdoodveroordelingen voor hun rekening nemen (2012). De ijver in dit stukje Texas was voor een groot deel te danken aan de legendarische aanklager Johnny B. Holmes, die tot zijn pensionering in 2000 hoogstpersoonlijk meer dan tweehonderd doodvonnissen scoorde. Sindsdien daalden de aantallen, maar Holmes’ geest waart nog door de marmeren gangen. De filosofie van D.A. Holmes was: ‘Als jij hier iemand vermoordt, vermoorden wij jou terug.’ Hij geloofde heilig in law and order en zo zag hij er ook uit, met een snor als een fietsstuur. Hij beschreef zijn macht als D.A. om doodvonnissen er bij rechtbankjury’s door te krijgen als ‘zo goed als totaal’.
In de scoringsdrift, niet zelden gevoed door verkiezingskoorts, vliegen aanklagers regelmatig uit de bocht. Sinds de herinvoering van de doodstraf in 1976 moesten al 156 mensen van death rows worden vrijgelaten, omdat bij nader onderzoek bleek dat ze onschuldig veroordeeld waren, veelal door opzet van vals spelende aanklagers die zaken per se rond wilden krijgen.
Alfred Dewayne Brown, ‘Dough-B’ voor zijn vrienden, was nummer 154. Dat hij aan de dodelijke injectie ontsnapte was minder te danken aan het recht dat onherroepelijk zegeviert dan aan stom geluk. De D.A.’s office van Harris County had het bewijs van Dough-B’s onschuld verdonkeremaand. Zo gaan die dingen in Harris County, dat weten de mensen daar – en sinds de door miljoenen mensen verslonden Netflix-serie Making a Murderer weten Amerikanen dat overál in Amerika ‘moordenaars’ als Dough-B ‘gemaakt’ worden. Bewijsmateriaal verdwijnt of wordt juist gefabriceerd, valse verklaringen worden uit mensen geperst, laboratoriumresultaten worden ‘bijgesteld’. Aanklagers en politiefunctionarissen komen er vaak mee weg, omdat de pro bono advocaten waarmee het gros van de aangeklaagden het moet doen, tijd noch geld hebben om noodzakelijk onderzoek te doen.
Op 10 juni 2015 kwam Dough-B vrij na twaalf jaar detentie, waarvan tien op death row. Als ik hem ontmoet, ziet hij er vermoedelijk nog net zo uit als de dag dat hij gearresteerd werd: modieus afgezakte slobberbroek, wapperend shirt, baseballpetje op zijn gemoedelijke ronde hoofd met het prijskaartje er volgens de laatste trend nog aan.
Dough-B werd beschuldigd van een overval op een winkel in zijn buurtje in Houston. Een cop en een klant kwamen om het leven. Op het moment van de overval had Dough-B een telefoongesprek gevoerd vanuit het huis van zijn vriendin, ver van de plaats delict. Maar de registratie van dat telefoongesprek was door de telefoonmaatschappij vernietigd. Had Dough-B’s pro bono advocaat zijn werk goed gedaan, dan zou hij geweten hebben dat de district attorney ergens een kopie van de registratie verstopt moest hebben.
Dough-B was slechts een van de velen op death row die beweren onschuldig te zijn, net als hij nobody’s zonder middelen, analfabeet, met IQ’s die een paar punten boven zwakzinnigheid zweven. Maar Dough-B’s dossier werd opgepakt door het chique advocatenkantoor K Gates, met filialen in New York, Dubai, Shanghai, Sydney, Pittsburgh en Philadelphia. K Gates doet eigenlijk alleen miljoenenzaken voor klanten die in de Fortune 100 staan, zoals General Motors, oliemaatschappijen en pensioenverzekeraars. Dough-B’s verdediging in hoger beroep was een corporate pr-dingetje dat ze er even tussendoor dachten te doen. Een enkel groot Amerikaans advocatenbureau wil nu en dan zo’n pro bono zaak op zijn cv kunnen bijschrijven.
De firma gaf het na een paar jaar onderzoek op: de telefoonregistratie bleef zoek en ander bewijs van Dough-B’s onschuld was er niet. Kosten van wat meer als een geintje was bedoeld stegen de pan uit. Advocaat Brian Stolarz nam ontslag en ging verder op eigen kosten – ook omdat hij er zeker van was dat hij het verhaal van de reddingsactie uiteindelijk aan uitgevers en aan Hollywood zou kunnen verkopen. Na acht jaar werd zijn speurtocht beloond: Stolarz vond de telefoonregistratie in een doos in de garage van een medewerker van de Harris County D.A. Eerlijke vergissing, zei de aanklager, en liet Dough-B gaan.
De vriendelijke reus was amper twintig toen hij zijn doodvonnis kreeg. Hij woont nu weer bij zijn moeder in Louisiana en haalt zijn puberteit in. Trouw draaft hij op voor alle publiciteitsdingetjes die advocaat Stolarz rondom het aanstaande verschijnen van boek en film organiseert, maar het liefst zou hij 24 uur per dag whatsappen, chatten, bellen, facebooken en instagrammen met zijn maten. Ook tijdens de lunch in het Houston Hilton, rond de uitreiking van een award aan Stolarz, moeten we zijn smartphone uit zijn handen en oren loswrikken. Hij kauwt beleefd mee op een blaadje rucola. De dessert-aardbei is in chocolade gedoopt en besprenkeld met stofgoud.
‘Wazzup?’ komt een whatsappje binnen.
‘Nuttin’, appt Dough-B stiekem terug.
Men is er sinds 1976 niet in geslaagd om toeval en willekeur in de uitwerking van de doodstraf uit te bannen. Híer zullen rechters en aanklagers het altijd anders doen dan dáár. En veroordeelden met Hollywood-potentieel hebben een grotere kans op redding door een prestigieuze advocaat dan veroordeelden die in hun psychose onbereikbaar zijn. U.S. Supreme Court-justice Stephen Breyer liet in juni 2015 doorschemeren dat de tijd gekomen is om de doodstraf met al zijn grilligheid eindelijk definitief af te schaffen. Liever dan steeds opnieuw pleisters te moeten plakken op steeds nieuw ontdekte gaten in de wet verlangt Breyer ernaar om dé fundamentele vraag te onderzoeken: is de willekeur van de doodstraf cruel and unusual en in strijd met de grondwet, of niet? Hij nodigde anti-doodstrafadvocaten in heel Amerika uit: presenteer ons een zaak die ons ervan overtuigt dat de doodstraf total loss en de fase van pleisters plakken gepasseerd is.
Advocaten met teleurstellende ervaringen met het Supreme Court laten het liever niet aankomen op die ene ‘Big Case’, want als het tegenzit wordt toch weer een verbandje aangelegd en hobbelt de doodstraf weer veertig jaar voort. Ze denken dat het beter is om stap voor stap naar het einde toe te werken, het gevecht te voeren in de county’s die veel te dol op de doodstraf zijn en intussen de publieke opinie te mobiliseren. Andere, meestal jongere advocaten, zijn ongeduldiger. Zij willen afschaffing. Nu. In heel Amerika. En jagen op dé zaak.
Dacht ik nog dat hij vanwege zijn anciënniteit vast een beetje ontzien wordt, dan heeft Riles me uit de droom geholpen. In 2016 heeft hij gewoon nog net zo erg straf als in 1976. Hij had de krant opengespreid op zijn celvloer om de berichten na te vlooien op de geheime codes die de United States of Allah en Moorse soefi’s erin verbergen. Cipiers schreeuwden door de spleet in de stalen deur: ‘Opruimen die troep!’ ‘But they call me lovelovelovejustice of the moonshine brotherhood!’ probeerde Riles uit te leggen. Kon ze geen donder schelen. Hij kreeg meteen vijftig strafdagen zonder post aan zijn broek.
Mijn uur met hem is voorbij. Het wezentje wordt weer in de boeien geslagen en terug naar zijn cel gebracht. Of we ooit weer van hem horen is onvoorspelbaar.
Freelance journaliste Linda Polman publiceerde vorig jaar het boek Death Row Dollies: Leven met de doodstraf. Radiodocumentairemaakster Jacqueline Maris maakte met haar in Texas een reportage over de geschiedenis van de Amerikaanse doodstraf. Die wordt op 6 februari uitgezonden via NPO-radio 1 in het programma OVT van de VPRO. Deze reportage kwam tot stand mede dankzij financiële steun van Amnesty International, afdeling Nederland
Beeld: (1)De ‘Death Chamber’ (Jenevieve Robbins / Texas Department of Criminal Justice); (2) Raymond Riles, 2016. Sinds 1976 op death row (Linda Polman)