Smetvrees, mysophobia, werd in 1879 voor het eerst onderzocht en beschreven door William Hammond, chirurg-generaal tijdens de Amerikaanse burgeroorlog. In A Treatise of Insanity in Its Medical Relations (1883) beschrijft Hammond het geval van een vrouw die vond dat anderen haar ‘ontheiligden’ en dat objecten uit de wereld om haar heen soortgelijke krachten bezaten. Wanneer ze de straat op ging, pakte ze haar jurk voorzichtig vast zodat die niet in aanraking kwam met voorbijgangers. Hammond behandelde haar met bromide, wat leek te werken: ‘De patiënt slaapt weer goed, en alle aberraties verdwijnen langzaam, zodat de geest kan terugkeren naar een normale conditie.’

In de nieuwe film van David Cronenberg, Maps to the Stars, speelt Julianne Moore de rol van Havana Segrand, een aan lager wal geraakte actrice van begin veertig die in Los Angeles aast op een rol die haar carrière moet redden. Ze is neurotisch, ze is schizofreen, ze ziet haar overleden moeder, ooit een beroemde actrice, verschijnen in haar riante villa. Het trauma uit haar verleden komt nog meer naar boven wanneer ze een persoonlijk assistent in dienst neemt: de mysterieuze Agatha (Mia Wasikowska). Agatha dringt het leven van Havana binnen als een bron van besmetting, letterlijk zelfs in één memorabele scène: tijdens een confrontatie in de woonkamer ziet Havana dat er een bloedvlek op de peperdure bank achterblijft wanneer Agatha opstaat. De actrice wordt hysterisch.

Over smetvrees maakte Todd Haynes in 1995 de film Safe waarin dezelfde Julianne Moore de rol speelt van een vrouw die ervan overtuigd is dat er allerlei giftige elementen in haar directe omgeving aanwezig zijn. Ze wordt ziek, maar artsen kunnen de oorzaak niet vaststellen. Later blijkt dat ze lijdt aan de controversiële aandoening mcs (multiple chemical sensitivity, ook wel de ‘ziekte van de twintigste eeuw’ genoemd). De film eindigt met Moore in een of ander zweverig instituut, volledig afgesloten van de wereld om haar heen.

De personages van Moore in Safe en Maps to the Stars tonen aan dat het motief van besmetting en het idee van smetvrees potente metaforen in de cinematografie vormen, te meer in de films van Cronenberg. Over deze Canadese cineast, die midden jaren zeventig doorbrak met een serie body-horrorfilms, zei Martin Scorsese: ‘Cronenberg ís de twintigste eeuw (…) Over hem hebben we helaas geen controle, in die zin dat we geen controle hebben over onze eigen, onafwendbare vernietiging. Dat maakt zijn werk zo angstwekkend.’ Dit zijn veel geciteerde zinnen, en ze bevatten de kern: het werk van Cronenberg dringt de cultuur binnen als virussen. Personages als Agatha in Maps to the Stars ondermijnen vervolgens alles wat ‘schoon’ of ‘geaccepteerd’ is. Ze passen in My Bed van Tracey Emin: achter de schijn van normaliteit en hygiëne broeien ziekten, overdaad en de voortekenen van destructie.

Meer nog dan kunst werkt film-als-virus in op de cultuur. Sinds de uitvinding van film worden de producten ervan vermenigvuldigd en de wereld ingestuurd. Alle discussies die over de jaren heen zijn gevoerd over de effecten van film op mens en wereld kunnen worden omgebogen tot het beeld van een vreemd middel (de film) dat het lichaam (de cultuur) binnendringt en verandert. De angst voor transformatie door film en aan film gelieerde vormen is vervolgens groot: geweld in film zou mensen aanzetten tot geweldsdaden, te veel tijd online vermindert het menselijk concentratievermogen, en ga zo maar door.

Films infecteren. Dat is ook wat Scorsese bedoelt als hij Cronenberg duidt. ‘Vaak wil ik zijn werk niet eens zien wanneer het uitkomt’, vervolgt hij. ‘Maar dat doe ik toch, en dan is het kijken ernaar een bevrijdende ervaring.’ De ironie is evident: het is bijna alsof Scorsese de films van Cronenberg zelf ziet als een middel tegen de ziekte die dezelfde werken veroorzaken – het antivirale om het virale te bestrijden.

Maps to the Starsis doordrongen van ziekte. Lichamen zijn van binnen verrot. Bronnen van besmetting zijn open en bloot aanwezig in een steriele wereld van geld, luxe en celebrity. De film representeert een keerpunt: hiermee heeft Cronenberg zich volledig in de mainstream genesteld. Maar achter de schijn van normaliteit zijn alle motieven aanwezig uit de films waar Scorsese twintig jaar geleden zo bang van werd.

Wie tussen de wonderlijke objecten uit Cronenbergs universum loopt, bekruipt een gevoel van verontrusting

In het licht hiervan is het opvallend dat verreweg de interessantste stukken in David Cronenberg: The Exhibition, thans te zien in het EYE-filmmuseum in Amsterdam, uit zijn vroege werk komen, ruwweg de periode tussen Shivers (1975) en eXistenZ (1999). Deze artefacten confronteren en ondermijnen. Op een persconferentie in EYE bleek dat alleen al het bestaan van de tentoonstelling in zo’n prestigieus instituut volgens sommigen een ‘invasie’ voorstelt. De curatoren vertelden dat journalisten er vraagtekens bij zetten, in de lijn van: is het wel verantwoord om iemand als Cronenberg op deze plaats te eren, daar waar eerder tentoonstellingen werden gewijd aan filmmakers als Federico Fellini en Stanley Kubrick?

Verantwoord, nee. Maar dat is het hele punt. Wie tussen de wonderlijke objecten uit Cronenbergs universum loopt bekruipt een bijna claustrofobisch gevoel van verontrusting, vooral bij het zien van de vroege stukken: de parasieten uit Shivers en Rabid (1976), de levende televisie en het pistool van vlees uit Videodrome (1983), de telepods en verrotte lichaamsdelen van Seth Brundle uit The Fly (1986), de gynaecologische instrumenten bestemd voor operatie op gemuteerde vrouwen uit Dead Ringers (1986), de anus-schrijfmachine en het mugwump-monster uit Naked Lunch (1991), de beenprothese uit Crash (1996) en het kraakbeenpistool en de ‘metaflesh Game-pod’ uit eXistenZ. De objecten ‘ontheiligen’ de bezoeker, om te spreken met Hammond in zijn notities over de stoornis bij de jonge vrouw van eind negentiende eeuw.

De Cronenberg-films respecteren geen grenzen. Het verpletterende Shivers opent met een televisiereclame voor een luxe flatgebouw waar het verhaal zich zal afspelen. De verteller prijst de moderniteit en smetteloosheid van de woningen aan. Maar kort daarna veranderen de bewoners in sekszombies door een parasiet die is overgedragen tijdens de geslachtsgemeenschap. Laatste scène: de bewoners, allen geïnfecteerd, verlaten het gebouw in een stoet auto’s die ordelijk, alsof er een meesterplan achter zit, richting de beschaving rijdt, richting EYE.

De tentoonstelling is op een vreemde manier een plezier om te bezoeken, net als vooral de vroege films van Cronenberg ‘fijn’ zijn om iedere keer weer te bekijken. Deze paradox van weerzin en welbehagen definieert wat Robert Sinnerbrink in zijn boek Thinking Images (2011) ‘tragische kunst’ noemt, verwijzend naar Aristoteles’ beschouwingen op dat idee in zijn Poetica: verschrikkelijke gebeurtenissen en het lijden van onschuldigen roepen bij de toeschouwer een emotionele respons op die wisselt tussen angst en medelijden. Tragische kunst heeft een louterend effect doordat het dramatische conflict de mens ertoe in staat stelt de beperkingen van kennis en daden onder ogen te zien. Vertaald naar de moderne horror: er ontstaat een clash tussen rationele en romantische visies op de mens. Horror toont de strijd tussen de autonomie van de rede en de kracht van de irrationaliteit.

Over dit conflict gaat het oeuvre van Cronenberg. De scheiding tussen lichaam en geest manifesteert zich in al zijn films. Het fysieke gaat zijn gang, bevrijd, terwijl personages krampachtig controle willen uitoefenen door middel van het denken. Maar dat is onmogelijk. Parasieten, virussen, ziekte, epidemie – ze tieren welig, ze kennen geen grenzen, ze ‘leven zichzelf uit’ zoals de arts in Cosmopolis (2011, naar de roman van Don DeLillo) tegen de hoofdpersoon zegt wanneer die een raar plekje op zijn rug ontdekt. Dit is de echte horror: het besef dat we geen invloed op het lichamelijke hebben, op de locatie van duistere, irrationele krachten en daarmee op het leven zelf. Een nachtmerrie zonder grenzen. Dat is ook de reden waarom sommigen het ‘raar’ vinden dat Cronenberg geëerd wordt in EYE, en waarom Scorsese toegeeft dat hij de films van deze cineast liever mijdt.

Van zoiets als sekszombies of een pornoster met een ‘okselpenis’ (Rabid) is weinig sprake meer in de latere films, vanaf A History of Violence (2005) tot het nieuwe Maps to the Stars. En toch zijn de verontrusting en de angst onmiskenbaar aanwezig, juist in Maps, een slimme satire over de huidige obsessie met de onmogelijke lichamen van beroemdheden. De personages – behalve de neurotische actrice ook haar zelfhulpgoeroe Stafford Weiss (John Cusack), zijn vrouw Cristina (Olivia Williams) en hun zoon Benjie (Evan Bird), een superster-acteur in films voor tieners – leven in een gedroomde omgeving: modern, anoniem, perfect, ogenschijnlijk hermetisch afgesloten voor alles wat maar lijkt op een afwijking. Wanneer Benjie als deel van een publiciteitsstunt een ziek meisje bezoekt, blijkt hij te denken dat ze aids heeft terwijl het om een zeldzame vorm van lymfeklierkanker gaat. Benjie kan zich niet voorstellen dat lichamen teloor kunnen gaan.

Maar destructie is onvermijdelijk. Cronenberg wentelt zich in dat weten, hij viert het. Ooit zei hij: laat het onvoorstelbare zien. Als in Maps to the Stars het hoofd van een beroemdheid wordt ingeslagen, toont zijn camera meedogenloos stukken schedel en herseninhoud. Dit is wat er met het lichaam gebeurt: het bestaat uit vlees en bot en het gaat kapot, ook al is dat lichaam nog zo artificieel, gecreëerd door een giftige mix van special effects, plastische chirurgie en roddelverhalen in de bladen en op tmz.com.

Cronenberg maakt bij uitstek het soort tragic art waarover Sinnerbrink schrijft. En we moeten door de nachtmerrie heen, anders dan actrice Julianne Moore in de genoemde films en de jonge vrouw die zich in het beroemde geval van Hammond volledig van de wereld afsluit. Mysophobia. Een hardnekkige stoornis, een krachtig motief. Het probleem met cinema, als met een verzonnen virus, is dat die eenmaal binnengedrongen in lichaam of geest van geen stoppen meer weet.


David Cronenberg: The Exhibition, tot 14 september in EYE. Maps to the Stars gaat in augustus in première


Beeld: (1) Havana Segrand (Julianne Moore, links) en haar assistente Agatha Weiss (Mia Wasikowska) in Maps to the Stars (Cineart). (2) Masker uit The Fly in het EYE-filmmuseum.