‘Weet je nog dat we Shaw en Ibsen lazen bij het haardvuur?’

May Sarton, Terugblik

Er was iemand gestorven en ik dacht: ik moet over haar schrijven. Het voordeel van een gestorvene die terug te lezen werk achterlaat, is dat je enig houvast hebt. Er bleken zelfs bundelingen te bestaan, niet meer leverbaar op boekwinkeltjes.nl maar wel te vinden in het archief waar iedere letter die ook maar in de verste verte aan vrouwen gelieerd kan worden, wordt bewaard.

Ik doe nu wel onthecht, maar ik werkte vroeger op dit archief. Het zat toen nog op de Keizersgracht, nummer 10, en ik weet nog hoe ver fietsen ik dit vond vanuit Bos en Lommer. Ik was eindredacteur van het tijdschrift dat door dit archief werd uitgegeven, keek uit over de gracht.

‘Wanneer hou je toch eens op met dat vrouwengedoe?’ vroeg degene die nu gestorven is. Ze leek te impliceren dat ik ergens te goed voor was. Zo interpreteerde ik het in ieder geval maar. Ze zei het trouwens net anders. Ze had het niet over vrouwengedoe maar over wijventroep.

Bij een redactievergadering van dat tijdschrift hoorde ik voor het eerst iemand het woord ‘gender’ in de mond nemen. Gender? dacht ik. Hoe bedacht wil je het hebben? Ik dacht: het waait over. Maar dat dacht ik ook toen ze met de postcode kwamen. En de ov-chipkaart. Shared dining.

Alsof ik toch op een dag ergens klaar mee was, had ik niet eerder een bezoek afgelegd aan de huidige vestiging van het archief. Zo vaak bij De Slegte naar binnen gelopen op de Vijzelstraat, maar nooit de lokroep gehoord van Aletta Jacobs op de ramen er pal tegenover. En nu sta ik daar aan de balie, te wachten op de boeken van de gestorvene die voor mij uit het magazijn worden gehaald.

Wat zal ik erover zeggen? Dit.

Een studente die daar kennelijk zit te werken, brengt een archiefdoos terug.

‘Wil je de volgende?’ vraagt de bibliothecaresse, en reikt achter zich waar een karretje klaar staat, beladen met mappen en dozen. Als ze de bovenste pakt, valt er een cassettebandje uit. Het meisje lacht verrast.

‘We hebben hier apparatuur om het te beluisteren, hoor.’

Ze besluit wegens tijdgebrek een andere keer terug te komen. Als er voor mij ook nog wat gepakt gaat worden – ‘we hebben een knipselmap over haar’ – pak ik schielijk het cassettebandje uit de doos. Met ballpoint staat erop gekriebeld: ‘Leontien over de vrouwenstaking, 31 maart 1981’.

O god, denk ik. Ik zie het gezicht van Leontien weer voor me, haar afgrijzen toen bleek dat ik bij een van de acties die dag – treinen tot stilstand brengen door aan de noodrem te trekken –, een verslaggever van Radio Stad te woord had gestaan. Hij duwde zijn microfoon onder mijn mond toen ik aan het terugrennen was in de stationshal. Wekenlang gedelibereerd over woordvoerderschap, burgerlijke pers, en hier stond ik. Hijgend, en trillend, te orakelen over de strijd die we al járenlang aan het voeren waren. Ik was een kuiken.

‘Jíj?’ Leontien kon haar wenkbrauwen niet hoger optrekken. Ze zou er nog wel even achteraan bellen.

Ik leg het bandje snel terug als ik de deur hoor opengaan. Het is ook een bezoekster, ze begroet me als een oude bekende. Bij nader inzien is dat ook wat we zijn van elkaar: oude bekenden. Een gezamenlijke strijd van járen in de rug.

‘Daar staan we weer’, zegt ze.

‘Ja’, zeg ik, en zoek nog wat meer steun bij de balie.

Moegestreden kijkt ze me aan. ‘Ik heb altijd een heel ambivalente houding gehad ten aanzien van het feminisme, wist je dat?’

‘Vertel mij wat’, zeg ik.

Waar ik nu werk ga ik door voor het ‘Wendehalsje’. Het is een variant op kuiken, denk ik.

Ze vraagt of ik die-en-die nog wel eens zie.

‘Zeker’, zeg ik. ‘Ik ga zondag met haar naar de film.’

Ik zeg het net anders. Ik zeg dat ik zondag met haar naar het queer-filmfestival ga. Wat ook de waarheid is, maar alleen anders gebracht. Ik wil haar kennelijk iets laten voelen, maar wat?

‘O’, zegt ze. ‘Dóe jij dat soort dingen nog?’

Het is aangekomen.

‘Alleen maar’, zeg ik.

M’n knipselmap is er. Het is gezien en bewaard, de aspiratie, al valt tegen wijvengedoe niet echt op te archiveren.