‘De regering doet helemaal niets’, klaagt milieuactivist Jassim al-Asadi. Hij maakt zich grote zorgen over de langzame dood van de beroemde Iraakse moerassen door klimaatverandering en de migratie van waterbuffelboeren en anderen als gevolg daarvan.

Kort na het gesprek met hem werd hij op klaarlichte dag vlak buiten de stadsgrens van Bagdad door gewapende mannen uit zijn auto gehaald. De sjiitische partijen die in Irak aan de macht zijn houden niet van kritische stemmen. Na veertien dagen van verhoren en intimidatie werd hij weer vrijgelaten.

Asadi, een kwieke zestiger vol humor, geldt als een internationaal gerespecteerde expert als het gaat om de moerassen en wetlands in het hart van Irak. De ingenieur is er geboren en getogen en hij zorgde ervoor dat na de val van Saddam Hoessein het water terugstroomde in de moerassen die de dictator had drooggelegd.

Nu is hij directeur van de Iraakse milieuorganisatie Nature Iraq en waarschuwt hij voor de gevolgen van klimaatverandering. Het land kampt met hogere temperaturen, minder water en verdroging. Dit leidt ertoe dat boeren in het hete zuiden geen andere oplossing meer zien dan binnen Irak te verhuizen. Vorig jaar ging het om elfduizend mensen, waaronder waterbuffelboer Kamel Mayed, bij wie Asadi op deze zonnige winterochtend op bezoek gaat.

Een half uur buiten de stad Hilla zit Mayed in een van de vijf riethuizen, die een kopie zijn van die in de moerassen van Zuid-Irak. Een bouwmethode die teruggaat tot de tijd van Soemeriërs, ruim vierduizend jaar geleden. ‘Ik heb dit huis eigenhandig gebouwd. Binnen een dag, van het riet dat hier groeit’, vertelt hij trots. Het huis staat echter zo’n vierhonderd kilometer van zijn geboortegrond op een modderig veld niet ver van de rivier de Eufraat.

De Centrale Moerassen bij Choebayesh zijn de afgelopen jaren drooggevallen en bieden geen voedsel meer voor Mayeds waterbuffels. Met vijf families trok hij daarom naar de streek rond Hilla, in de hoop dat de beesten langs de irrigatiekanalen van de landbouwers voedsel en water zouden vinden. ‘We wonen al generaties lang in de moerassen, dat was ons leven’, zegt buurman Yahya Rahim. ‘Maar we moesten voor de buffels op zoek naar een andere plek.’

Twee jaar geleden was duidelijk dat het echt niet meer ging. Inmiddels zijn de moerassen na flinke winterbuien weer volgelopen, desondanks denken de boeren niet aan een terugkeer. ‘In de winter kan het, maar in de zomer niet’, zegt Rabia, een van de twee vrouwen van het gezin, met een zwarte tattoo op haar kin. Een dochtertje op blote voeten hangt verlegen aan haar lange zwarte rokken. Over een paar maanden zullen de moerassen weer opdrogen, zegt ze. Want de temperaturen worden steeds hoger en de hoeveelheid water die via de Tigris uit Turkije, de Eufraat uit Syrië en Iraanse grensrivieren de moerassen binnenstroomt, wordt steeds minder. ‘We leefden daar als koningen’, zegt Rahim. ‘Hier moeten we betalen voor voer, daar geeft de natuur je alles. Onze dieren stonden de hele dag in het water. Hier kunnen we ze maar een half uurtje in de afvoerkanalen laten.’

De landbouwers in de omgeving vragen geld voor het gras dat in de kanalen groeit en dat de buffels eten. Dat moeten de buffelboeren wel eerst zelf oogsten. Maar de lokale boeren zouden juist blij moeten zijn dat die kanalen worden opgeschoond, zegt Jassim al-Asadi hoofdschuddend.

Van sommige buffelboeren die de moerassen verlieten, keerden er na de regens enkele terug. Die verkopen hun dieren om in leven te blijven, zegt Asadi. Tegen een lagere prijs: in plaats van voor 3 tot 3,5 miljoen dinar (1900-2200 euro) hooguit 1,5 miljoen (935 euro). Ze hebben een derde van hun dieren verloren, deels ook aan ziekte, schat hij.

De buffelboeren hebben het moeilijk buiten de moerassen, waar iedereen elkaar kende en hielp. ‘De moerassen zijn van ons allemaal’, zegt Rahim. ‘We hebben hier geen problemen met de buren, maar er zijn ook geen goede banden, zoals daar.’

Hier betalen ze huur voor het stukje land waarop ze hun riethuis en een onderdak voor de buffels bouwden. Ze hebben geen generator en moeten het doen zonder overheidsstroom, behalve een lijntje met de buren voor een peertje en het opladen van de mobieltjes. Bovendien zijn de winters hier kouder, waardoor het riethuis met zijn openingen aan beide lange zijden voor verkoeling een tochtgat wordt. Ze maken vuurtjes om warm te blijven. Het water uit de kanalen is bovendien niet geschikt voor menselijke consumptie. Drinkwater kopen ze in flessen.

Het is niet de eerste keer dat de vijf families de moerassen verlaten. Ze vertrokken ook in de jaren negentig, toen Saddam de moerassen in zijn strijd tegen sjiitisch verzet liet droogleggen. Het is dan ook niet voor het eerst dat er in deze streek andere moeras-Arabieren wonen. Toch is Rabia niet optimistisch over de toekomst. Doordat ze niet in het water staan, geven de buffels tachtig procent minder melk. In plaats van tien liter per dag nog maar twee. Ze worden hier sneller ziek en sterven eerder. ‘We denken dat dit niet de juiste plek voor ze is.’

De kudde slinkt en daarmee nemen de inkomsten af. Een tussenhandelaar koopt de melk. Er zelf producten van maken, zoals room en zachte kaas, kan hier niet. ‘We willen dat best’, zegt Rania, ‘maar we hebben geen stroom en geen potten, pannen en apparatuur. Bovendien moeten de buffels dan toch wel beter voer krijgen.’

Terwijl de lokale boeren en landeigenaren beter worden van hun ellende, doet de regering niets. ‘We dachten dat we geld zouden krijgen ter compensatie van de omgekomen buffels’, zegt Kamel Mayed. ‘Bij de verkiezingen beloofden sommige kandidaten zelfs om ons land te geven. Maar er gebeurde niets.’

De boeren hebben zelfs geen garantie dat ze kunnen blijven. ‘Voor buffels zorgen is het enige wat we kunnen’, zegt Mayed. ‘Soms hebben we een paar dagen werk bij de dadelpluk.’

Voor Jassim al-Asadi zijn de moerassen zijn leven. Ze zouden de locatie zijn geweest van Eden, het paradijs. De natuurbeschermer vertelt hoe blij hij was met de regen na de droogte van vorig jaar. ‘Maar er zit onvoldoende water in de Iraakse stuwmeren, want de regen is vooral stroomafwaarts gevallen waar het moeilijk kan worden vastgehouden.’ Inderdaad staat stroomopwaarts in Bagdad het water in de Tigris zo laag dat zelfs de plezierbootjes er nog maar nauwelijks kunnen varen.

De economie in de moerassen is afhankelijk van water voor het fokken van buffels, het vissen en het oogsten van riet. De vissers gaan regelmatig elders vissen en komen met de verdiensten terug naar de moerassen.

Asadi probeert in Bagdad aandacht te krijgen voor het lot van de klimaatmigranten. ‘Ik heb met president Rashid gesproken. Hij was jarenlang minister van Waterbronnen en ik heb als ingenieur met hem gewerkt. Hij beloofde dat hij met de huidige minister zou gaan praten om voor iedere familie een miljoen dinar (625 euro) beschikbaar te stellen. We wachten nog op antwoord.’

Toen hij begin februari ontvoerd werd, was Asadi op weg naar een afspraak op het ministerie van Waterbronnen. Vermoed wordt dat een aan Iran gelieerde militie erachter zat. Zijn liefde voor de moerassen heeft hem verleid tot kritiek op Iran, dat de waterstromen naar Irak heeft omgelegd. Ook nadat zijn politieke vrienden zijn vrijlating eisten en de Iraakse premier om hulp vroegen, bleef hij vermist. Zijn familie kreeg hem twaalf dagen later even aan de lijn, alleen om te bevestigen dat hij nog in leven was.

Milieuactivisten voelen zich in Irak niet veilig, vertellen collega’s van Asadi. Veiligheidsdiensten zien hen vaak als spionnen die ongewenste informatie naar buiten brengen. Ze worden voortdurend bedreigd. Zeker vier van hen hebben daarom een paar jaar geleden Basra en Bagdad verruild voor het veiliger Koerdi–stan. ‘We vertellen de waarheid, daarom zijn we niet populair’, zegt een activist. ‘Jassim is al heel lang actief en heeft veel kennis.’

Een herder met een buffel nadat de kudde is afgekoeld in het afvalwater van de opgedroogde Diyala-rivier, een zijrivier van de Tigris ten oosten van Bagdad, 26 juni 2022 © Ahmad al -Rubaye / AFP / ANP

Bagdad belijdt met de mond dat het klimaatverandering belangrijk vindt, maar neemt geen enkele beslissing waaruit dat blijkt. En ontkent dat het faalt. Directeur-generaal Ali Abass Jahakir van het departement dat op het ministerie van Migratie de provinciale afdelingen overkoepelt, legt de schuld bij de migranten zelf. ‘Het zijn simpele mensen’, zegt hij. ‘Ze melden niet dat ze verhuizen. Soms kunnen we ze niet vinden, al proberen we dat wel.’ Dat betekent dat ze ook de voedselbonnen mislopen die Iraakse gezinnen al jaren krijgen.

‘Het vee krijgt minder jongen dan voorheen. Soms maar eens per twee jaar in plaats van jaarlijks. De melk is ook minder’

Dat Irak tachtig procent van zijn waterbronnen verloren heeft, komt vooral door Turkije en Iran, zegt Abass. ‘We vragen ze om meer water en proberen het beschikbare water zo goed mogelijk te verdelen, maar het probleem is dat sommige boeren aan het begin van de lijn alles voor zichzelf nemen.’

Hij werkt hard voor de klimaatmigranten die op het departement bekend zijn, benadrukt hij. Zijn ze niet aangesloten op de waterleiding, zoals de buffelboeren, dan neemt zijn ministerie contact op met de collega’s van Waterbronnen. Als de kinderen niet naar school gaan, zoekt zijn ministerie contact met Onderwijs. En bij conflicten, bijvoorbeeld tussen boeren over water, schakelt hij Binnenlandse Zaken in – de politie.

Of dat allemaal echt gebeurt, is echter onduidelijk. ‘We willen veel meer doen, maar we hebben onvoldoende geld’, verontschuldigt Abass zich. Zijn ministerie staat achteraan in de rij bij het toebedelen van budget. De klimaatmigranten komen boven op de miljoenen ‘oude’ ontheemden uit de oorlog tegen IS.

Er zijn bij Abass’ departement bijna 2800 families bekend. Dat getal steekt schril af tegen dat van de Internationale Organisatie voor Migratie (iom), die op basis van eigen onderzoek spreekt over 11.445 families. Volgens David Arnold van de VN-organisatie is Irak een van de meest kwetsbare landen ter wereld als het gaat om klimaatverandering. ‘Als de mobiliteit goed wordt gemanaged, dan hoeft het niet tot conflicten te leiden’, zegt hij. ‘Maar als er in een gemeenschap al problemen en conflicten zijn, kan klimaatverandering dat verergeren.’ En dat laatste is in Irak zeker het geval in de nasleep van de oorlog tegen IS.

Als Irakezen verhuizen vanwege klimaatverandering, hebben ze vaak hun eigendommen verkocht. Hierdoor zijn ze volgens Arnold extra kwetsbaar. ‘We zien ook dat mensen verhuizen naar locaties die zelf ook weer kwetsbaar zijn voor klimaatverandering. Dat zorgt voor problemen met de lokale bevolking.’

Arnold dringt daarom aan op een tweezijdig beleid. Ten eerste op de locaties van oorsprong, om te voorkomen dat mensen daar vertrekken. Ten tweede op de locaties van migratie, waar hulp nodig is. Vooral plattelanders die naar de stad gaan hebben problemen om in hun onderhoud te voorzien. Van alle klimaatmigranten verhuist volgens het iom 77 procent naar stedelijk gebied. Dat geldt bijvoorbeeld voor de boeren uit landbouwgebieden net buiten de moerassen, die zijn neergestreken aan de rand van de sjiitische stad Nasiriya.

Vier mannen uit het zuidelijke dorp Said al-Khil verzamelen zich in de ontvangstkamer van een van de nieuwe huizen. Volgens hun traditie komen ze hier iedere avond met de mannen van hun gemeenschap bijeen om tot diep in de nacht te praten, thee te drinken en tv te kijken. Onder het toeziend oog van imam Ali, de schoonzoon van de profeet, en diens zoon Hoessein, wier portretten een muur in de kamer bedekken.

In hun nieuwe dorp is geen plek voor vee of landbouw. De huizen staan tegen elkaar aan gebouwd, met een erf dat uitkomt op de weg in het midden. De omgeving ligt bestrooid met afval, maar binnen is het schoon. Er gaan bekertjes met water rond, gevolgd door sterke Arabische koffie en thee. Ten slotte komen de schalen met gebraden kip. De mannen zitten in gewaden en met keurige geblokte sjaals over hoofd en schouders tegen de kussens op de vloer.

Uit hun oorspronkelijke dorp van zeventig families wonen er nu twintig hier. Twaalf bleven achter. Die redden zich deze winter door de regenval, vertelt boer Zaid Khalif. ‘De problemen begonnen een jaar of vijf geleden, door de steeds lagere stand van de Tigris. We wonen aan een zijkanaal.’ De regering heeft het kanaal versmald en met beton verstevigd, desondanks bereikte het water hen niet meer. ‘Dat komt doordat ons kanaal hoger ligt dan het niveau van de Tigris en ook doordat er onderweg te veel water gebruikt wordt.’

Khalif had een flinke boerderij, met driehonderd hectare land waarop hij groenten verbouwde en vijftien koeien en vijftig schapen hield. Door de te geringe watertoevoer werd het grondwater te zout, niet alleen om te drinken, maar ook voor de gewassen. ‘Wie dichter bij het begin van het kanaal zat had het beter, maar dat geldt nu ook niet meer. Ik heb alle dieren verkocht om hiernaartoe te komen.’

Dat was twee jaar geleden. Toen werden hier kavels van honderd en tweehonderd vierkante meter te koop aangeboden. Af en toe rijden de families in een uurtje naar hun dorp. ‘We bezoeken de twaalf achtergebleven families en gaan bij ons huis kijken. Als de regen terugkomt, keren we terug. Ik hoop echt dat dat gebeurt, want we willen dat onze kinderen in onze traditie opgroeien.’

Mohammed Abdul Hamid kwam vorig jaar ook naar Nasiriya, toen hij hoorde dat er werk te vinden was in de bouw. Maar dat werk is onzeker en onregelmatig. En er zijn soms conflicten, want de migranten werken voor minder loon dan andere arbeiders. Khalifs zoon Abas begon langs de weg een fruitkraam voor de automobilisten. Soms heeft hij genoeg inkomen, soms ook niet. De anderen zeggen dat ze geen geld hebben om zoiets op te zetten.

Krijgen ze geen hulp van de overheid? ‘Jullie zijn de eersten die naar ons komen vragen. Ja, politieke kandidaten, die zijn hier geweest’, zegt Abdul Hamid. Khalif wijst naar de muur met de portretten. ‘Ze zaten daar en beloofden ons te helpen. Niemand heeft zich eraan gehouden.’

De overheid weet van hun bestaan, want ze hebben zich netjes ingeschreven. Behalve tot stroom hebben ze echter nauwelijks toegang tot overheidsdiensten. Voor alles gebruiken ze water uit het naburige riviertje, behalve om te drinken. Drinkwater kopen ze bij de tankauto. ‘De regering belooft actie en doet niets’, klaagt Abdul Hamid. ‘Zelfs het gat in de weg hiernaartoe hebben we zelf gevuld. We hebben zoveel verzoeken ingediend voor bestrating en aansluiting op het waternet, maar de gemeente doet niks.’

Dorpshoofd Hossein Daghel komt binnen. Hij krijgt de beste plek, dicht bij de gasten, en neemt het gesprek over. ‘De regering geeft niet om ons. Hier niet, daar ook niet. Maar daar was het beter. Het is er zo mooi. Nu wordt ons land overgroeid door onkruid.’ Het wordt woestijn, vult Abdel Hamid aan. ‘We zijn slachtoffer van een veranderd klimaat. We vragen hulp om terug te gaan en ons land weer te bewerken. Zelfs al is het dan allemaal wat minder.’

De mannen vertellen over de vele stofstormen van vorig jaar. Door de regen zal dat dit jaar wel minder zijn, verwachten ze. Maar de droogte is in de loop der jaren erger geworden. ‘Het weer is veranderd. Er zijn meer gezondheidsproblemen. Er is meer vervuiling’, zegt het dorpshoofd.

‘Het is grill-land geworden’, onderbreekt Abdul Hamid hem grappend. Dan, ernstig: ‘Zon en geen stroom, dan kun je het binnen niet uithouden van de hitte.’ Hij vertelt hoe ze de laatste jaren ook veel meer dan voorheen last hebben van slangen en andere dieren. ‘Dat is echt een plaag.’

Ook bij hun vee zagen ze de gevolgen van de klimaatverandering. ‘Die kregen minder jongen, soms maar één per twee jaar in plaats van jaarlijks. We moesten voer kopen, en dat is duur. De melk was ook minder. De schapen gaven vroeger soms wel vijf liter per dag. Nu hebben ze alleen nog genoeg voor de eigen jongen.’

Het gebrek aan water leidt volgens het stamhoofd tot conflicten tussen de stammen. ‘Er is gewoon niet genoeg water voor iedereen. Soms wil een stam het water voor zichzelf gebruiken en grijpen andere stammen naar de wapens. Ze willen ervoor vechten.’

In hun nieuwe dorp zijn sommigen ziek van de heimwee, zegt Abdul Hamid. ‘Maar we kunnen niet terug. We zitten klem.’ Bij het weggaan komt de vrouw des huizes nog even in de deuropening staan. De oudere dame in het zwart, die een paar voortanden mist, krijgt het te kwaad als ze vertelt hoe ze haar oude dorp mist. ‘Zo zonder de buren, tussen deze muren. Het is hier allemaal zo klein. Ik mis de natuur en de ruimte.’

Met dank aan fixer en vertaler Kholoud al-Amery. Dit artikel kwam tot stand dankzij een bijdrage van het Fonds Pascal Decroos voor bijzondere journalistiek.