Wat nou tijdgebrek? Een werkweek van 130 uur is best mogelijk, beweert Marissa Mayer in een interview uit 2016. ‘If you’re strategic about when you sleep, when you shower, and how often you go to the bathroom’, aldus de toenmalige ceo van Yahoo. Als je vier uur per nacht slaapt, leeft op pasta met olijfolie, niet praat met je buren en Abba op repeat hebt om je wakker te houden kan het, leert de webpagina die in het leven is geroepen nadat het citaat rondging op Twitter. Met een mix van walging en afgunst scrol ik door de adviezen die mensen daar nog jaren na het interview delen om zo efficiënt mogelijk je week te benutten. Een enkeling noemt Mayer een leugenaar. Niemand vraagt of ze niet wat beters te doen heeft.

De tijden zijn veranderd – op het eerste gezicht. Er is een generatie opgestaan die werk niet zomaar meer verheerlijkt, die liever werkloos is dan een baantje uitzit waar ze niet gelukkig van wordt. Het aantal parttimers onder 25- tot 35-jarigen neemt toe. In de Verenigde Staten spreken economen zelfs van ‘The Big Quit’: sinds 2021 zegden een recordaantal mensen hun baan op, en die trend zet zich voort. Nederlandse werkgevers proberen nieuw personeel te lokken met tripjes, bonussen en voorzichtige loonsverhogingen. Een start-up bood nieuwe werknemers zelfs een schoonmaker aan. Tevergeefs, de krapte op de arbeidsmarkt neemt toe.

De anti-werkbeweging groeit. Tijdlijnen worden gevuld met antikapitalistische memes die duidelijk moeten maken hoe belachelijk het eigenlijk is om je druk te maken over werk te midden van een ecologische crisis. Een populair venndiagram met links ‘Apocalypse’ en rechts ‘Having to go to work’ toont een pijltje naar de kleine overlap: somehow we ended up here. Tips worden gedeeld om nutteloos je dag door te komen; om zo min mogelijk te presteren op werk door stiekem dutjes te doen tijdens niet-bestaande afspraken die je zelf in je agenda zet. T-shirts worden aangeboden met de tekst: ‘It’s not that I’m lazy, it’s that I just don’t care.’ Want waarom zou je je uit de naad werken voor een baas die er met de winst vandoor gaat?

‘Iedereen is moe en niemand heeft tijd’, schrijft socioloog Marguerite van den Berg in Werk is geen oplossing, een van de vele boeken van schrijvers die weten dat de liefde voor werk ons vatbaarder maakt voor uitbuiting, dat werk niet (meer) emancipeert en dat we moeten ontstressen, zelfzorgen en werk moeten weigeren. Jong en uitgeput: ook de kranten staan er vol mee. Ze beschrijven hoe de smartphone en de 24-uurseconomie maken dat we misschien niet altijd ‘aan’ staan maar in ieder geval nooit echt uit. Hoe we door het harde werken roekeloos geld uitgeven aan maaltijdbezorging, Ubers en massages om het allemaal vol te houden in plaats van serieus die veeleisende baan te heroverwegen. En hoe de prestatiemaatschappij niet alleen onszelf maar ook de planeet uitput. We weten inmiddels wat er mis is met een werkethiek die je zo hard laat rennen dat je opbrandt. Iedereen kent wel iemand die afgemat thuiszit, voor wie het tl-licht van de Albert Heijn al onverdraagzaam is.

En toch. Weten is iets anders dan voelen en ik kan het niet helpen iemand als Marissa Mayer, met haar waanzinnige 130 productieve uren, ook te benijden. Druk zijn levert status op. ‘Nog nooit stonden de actieven, dat wil zeggen de rustelozen, zo hoog in aanzien’, klaagde Friedrich Nietzsche al in Menselijk, al te menselijk(1878). Volgens hem zou de beschaving door een gebrek aan rust eindigen in een nieuwe barbarij. De hyperactieve mens zou in alle drukte niet meer in staat zijn zelf na te denken.

Soms vrees ik dat ik er zo eentje ben. Als mijn to-do-lijst leeg is weet ik niet meer wat ik met mezelf aan moet. Ik erger me aan de collega die tijdens een tien uur durende, gejaagde bardienst het lef heeft om rustig zijn tosti te eten, want die rust gun ik ook mezelf niet. Als ik niet genoeg gedaan krijg op een dag voel ik me schuldig. Vrije tijd moet je verdienen. En als ik die eenmaal heb verdiend kan ik er maar moeilijk van genieten. Ook dan ben ik niet vrij van de druk om mijn tijd nuttig te besteden. Hobby’s blijken nieuwe mogelijkheden om te groeien. Zo wordt het belangrijkste doel van een bezoek aan een concert of het lezen van een mooi boek inspiratie opdoen voor werk.

Volgens sociaal-psycholoog Devon Price sta ik hier niet alleen in. De geïnternaliseerde hang naar productiviteit en angst om lui te zijn is onderdeel van een geloofssysteem dat hij beschrijft als ‘the laziness lie’. Dit diepgewortelde wereldbeeld leert ons dat hard werken moreel superieur is aan ontspanning, dat onze waarde als mens afhangt van onze productiviteit en dat we altijd meer kunnen doen. Het maakt ons wantrouwig tegenover de signalen die ons lichaam afgeeft. We zijn niet moe en uitgeput, leert de laziness lie. We zijn lui.

Als mensen hun waarde bepalen aan de hand van hoeveel ze gedaan krijgen op een dag, raken ze vervreemd van zichzelf en de personen om hen heen. Het maakt ze wantrouwig tegenover collega’s die hun werk niet afkrijgen, en tegenover hun eigen behoeften, legt Price uit in een mailwisseling. ‘We leren om neer te kijken op mensen die niet ambitieus genoeg zouden zijn in plaats van ons boos te maken over slechte werkomstandigheden of ontbrekende sociale steun. Vermoeidheid wordt bestreden met nog een kop koffie in plaats van door de rust te pakken die je blijkbaar nodig hebt.’

Price verschijnt op sociale media als een behoorlijk bezig bijtje. Hij is in de dertig en heeft al twee boeken en een PhD op zijn naam. Een Instagram-feed en Twitter-tijdlijn vol scherpe kritieken, gevatte grappen en persoonlijke ontboezemingen. Elke dag weer. De grootste pleitbezorgers van ontstressen en minder werk lijken het zelf ook niet erg goed onder de knie te hebben. Waarom is het zo moeilijk ons te verzetten tegen de productiviteitsfetisj?

Het verlangen om ons almaar nuttig te maken zit diep, maar we wilden niet altijd al zo hard werken. Integendeel. De tijd-is-geld-mentaliteit stuitte in het verleden op sterke innerlijke weerstand, laat socioloog Max Weber zien. Hij beschrijft in De protestantse ethiek en de geest van het kapitalisme (1905) hoe de ontwikkeling van het industrieel kapitalisme een ander soort mens moest voortbrengen: een economisch ingesteld type dat spaarzaam en doelmatig zijn leven plant met het oog op latere winst. We waren gewend te werken tot we genoeg hadden om van te leven, arbeid op zich had geen waarde en winst maken werd gezien als moreel verwerpelijk. Om mensen harder en langer te laten werken moest arbeid zélf het doel worden. Volgens Weber vonden fabrieksbazen daarin een bondgenoot in de kerk.

De ascetische levenshouding van het protestantisme legde in de zestiende eeuw een vruchtbare bodem voor een ondernemersmentaliteit. Volgens het calvinisme was niet het geloof maar hard werken een manier om je van genade te verzekeren. Economisch succes was een teken van goddelijke uitverkorenheid. Tijdverspilling werd gezien als een zware zonde. In de dubbele betekenis van het begrip ‘beroep’, een erfenis van de reformatie, komen deze overtuigingen samen. In het Duits betekent het woord Beruf zowel beroep als roeping. Misschien niet geheel toevallig duikt rond deze tijd in de Engelse taal voor het eerst het woord lui op, leert Devon Price. Volgens etymologen stamt lazy af van het Middelsaksische lasich, dat zwak of slap betekent, of van het oud Engelse lesu dat staat voor vals of kwaadaardig.

‘Zorg voor jezelf is een marketingstrategie geworden. Als rust alleen wordt gezien als manier om weer harder aan het werk te kunnen, komen we geen steek verder’

De opvoedingsslag die Weber beschrijft was niet geweldloos. In de begindagen van het kapitalisme diende zich niet vanzelf een leger gedisciplineerde arbeidskrachten aan, schrijft filosoof en activist Silvia Federici in Caliban and the Witch (2004). Veel boeren en ambachtslieden – verjaagd van tot dan toe gemeenschappelijk beheerd land – riskeerden nog liever de galg dan in loondienst te treden. In Engeland alleen al werden 72.000 mensen opgehangen onder het bestuur van koning Hendrik VIII. Anderen besloten te leven als bedelaar of vagebond: rondzwervend en niet gebonden aan vast werk of een vaste verblijfplaats. Totdat ook zij actief werden vervolgd, gebrandmerkt en alsnog gedwongen tot werk. Om mensen discipline bij te brengen, werden er wetten vervaardigd die al het onproductieve gedrag verboden: gokken, drinken, vloeken, maar ook naakt zijn in het openbaar en onproductieve vormen van seksualiteit. Tavernes en publieke badhuizen werden gesloten.

Federici beschouwt de heksenjachten die tussen de vijftiende en achttiende eeuw plaatsvonden als essentieel onderdeel van de heropvoeding. De vermeende ‘heksen’ die gemarteld en geëxecuteerd werden, waren volgens haar vooral onafhankelijke vrouwen die hun rol in de ontwikkeling van het kapitalisme weigerden te vervullen: het baren en opvoeden van nieuwe arbeidskrachten. De heks was de antimoeder. Zij werd beschuldigd van het doden van kinderen en het impotent maken van mannen. Anticonceptie en abortus werden ten tijde van de vervolgingen gecriminaliseerd. Tienduizenden ‘onproductieve’ vrouwenlichamen eindigden op de brandstapel.

Wat met geweld werd afgedwongen heeft zich door de eeuwen heen in onze hoofden vastgeklonken. Verbod en gebod hebben plaatsgemaakt voor initiatief en motivatie. Waar we eerst nog met tegenzin op ons werk verschenen om morrend te doen wat ons werd opgedragen, zien we werk nu als bron van zingeving en passie. Terwijl dit soort banen maar voor weinigen zijn weggelegd op een sterk concurrerende markt. Productiviteit heeft zijn spirituele dimensie behouden, ook zonder God. We gehoorzamen niet; we halen het beste uit onszelf.

In zijn beroemde essay The ‘Me’ Decade and the Third Great Awakening (1976) beschrijft de Amerikaanse auteur Tom Wolfe hoe in de jaren zestig de stijgende productiviteitscijfers gepaard gingen met het ideaal van zelfverwezenlijking. Hoe het ‘ik’ maakbaar werd en mensen gingen streven naar het optimaliseren van het zelf. Inmiddels is er een enorme zelfhulpindustrie opgetuigd om ons te helpen de beste versie van onszelf te worden. Een industrie die gedijt op onzekerheid, op de overtuiging dat er iets mis is met ons, of in ieder geval voor verbetering vatbaar.

Het efficiëntiedenken beperkt zich dan ook niet meer tot de werkvloer. Het heeft onze vrije uren gekapitaliseerd. Elke minuut kan worden ingezet om een beter mens te worden. Het leven lijkt soms een grote takenlijst waar ‘een vriend bellen’ of ‘lunchen’ zelfs karweitjes worden om af te vinken. De enige manier om er ruimte voor te maken in ons leven, is ook die dingen op ons lijstje te zetten, ze te bezien vanuit de logica van werk en productiviteit en daarmee te rechtvaardigen dat we er kostbare tijd aan besteden. Het zuigt het plezier uit fijne bezigheden die ontspanning zouden moeten brengen.

De tijd is een economisch middel en een maatstaf geworden sinds de hoogte van het loon door het aantal gewerkte kloktijduren wordt bepaald, vertelt filosoof Joke Hermsen aan de telefoon. ‘En dat geeft spanning en stress, omdat er dan voortdurend wordt ingezet op het kwantitatief besparen van tijd en niet op de kwaliteit van arbeid.’ Zij schreef onder andere het boek Stil de tijd (2010). ‘We hebben de afgelopen eeuwen vele duizenden tijdbesparende machines ontwikkeld, maar dit heeft onze ervaring van tijdgebrek niet weten te verhelpen. We zullen op een andere manier over tijd moeten nadenken dan in termen van gebrek, besparing en versnelling.’

De druk om te presteren is nog groter voor gemarginaliseerden. In zijn boek Laziness Does Not Exist laat Devon Price vooral mensen uit de lhbtiq+-gemeenschap aan het woord. Als trans man weet hij dat de status van harde, ambitieuze werker nét die acceptatie kan opleveren van je medemens, die alle redenen aangrijpt om je weg te zetten als minderwaardig. Zoals Nederlanders met een migratieachtergrond altijd harder zullen moeten werken om te laten zien dat zij een plekje in het rijke Westen verdienen. In de politiek wordt het beeld van de hardwerkende Nederlander dankbaar ingezet door partijen om groepen mensen weg te zetten als lui en dus niet-Nederlands. ‘Laat mij een middelmatige migrant zijn’, schrijft Seada Nourhussen, hoofdredacteur van One World, dan ook in een pleidooi waarin ze deze dubbele standaard bekritiseert.

Maar het is moeilijk in verzet komen tegen datgene waarvan we hebben geleerd te moeten houden. Het idee dat we ons werk moeten liefhebben maakt ons kwetsbaar voor uitbuiting. ‘If you love what you do, it (mostly) doesn’t feel like work’, twitterde Elon Musk in zijn zoektocht naar nieuw personeel. Ondertussen gaat hij er met de winst vandoor. Onze veranderende blik op werk als iets wat voldoening geeft kan ons harder laten werken voor minder geld. Je wordt toch al beloond in plezier en waardering?

Misschien wel het meest genoemde alternatief is selfcare – een verzamelterm voor zelfverzorgingsrituelen, van badderen en netflixen tot saunabezoeken en massages. In de jaren zeventig en tachtig was het pleidooi voor zelfzorg geworteld in het gezamenlijke verzet van zwarte- en queergemeenschappen. Schrijver en activist Audre Lorde stelde in 1988: ‘Caring for myself is not self-indulgence, it is self-preservation, and that is an act of political warfare.’ Goed voor jezelf zorgen en uitrusten werden gezien als een vorm van rebellie tegen een systeem dat leerde dat het leven van een zwarte vrouw niets waard is. Maar de zelfzorgtrend lijkt nu eerder systemische problemen te individualiseren ten koste van die gemeenschappelijke strijd. Onder de hashtag #selfcare verschijnen nu vooral dure verzorgingsproducten en witte meiden met avocadomaskers.

We zijn niet alleen druk, we hebben ons in de haast ook afgesloten van een betekenisvollere invulling van het leven

Devon Price heeft weinig vertrouwen in de fotogenieke, individualistische versie van zelfzorg die nu populair is, mailt hij me. ‘Zorg voor jezelf is een marketingstrategie geworden. Organisaties die hun werknemers uitbuiten hebben er belang bij het probleem van vermoeidheid en stress te individualiseren. Goed voor jezelf zorgen wordt een zoveelste ding op je lijst, zodat je weer productief op je werk kunt verschijnen. Als rust alleen wordt gezien als manier om weer harder aan het werk te kunnen, komen we geen steek verder.’

Een uitgelekt pamflet dat door het management verspreid was onder medewerkers van een Amazon-distributiecentrum is hier de perfecte illustratie van. Werknemers werden hierin aangemoedigd om zichzelf te behandelen ‘als een industrieel atleet’. In plaats van werkomstandigheden te verbeteren deelden ze tips om gezond te eten, goede schoenen te dragen en te stretchen voor het fysiek zware werk.

Volgens Price moeten we eerder op zoek gaan naar vormen van zelfzorg die niet te kapitaliseren zijn. Zelf dingen creëren, in plaats van kopen. Een mooie wandeling maken zonder je stappen te tellen. Genieten van een concert en er geen filmpjes van maken voor op Instagram. Ontspanning neemt meer vormen aan dan jezelf in de watten leggen met goed eten, zuiverend badzout of een frisse outfit, wil hij duidelijk maken. Momenten van verwondering bijvoorbeeld, over de natuur, livemuziek of een straatje waar je nog niet eerder doorheen liep kunnen ons helpen ontspannen op een spiritueler niveau doordat we eraan herinnerd worden dat de wereld groter is dan onze zorgen en vol mogelijkheden zit. Bovendien heeft ons brein meer tijd nodig om nieuwe indrukken en ervaringen te verwerken, waardoor de illusie wordt gewekt dat tijd vertraagt.

Wanneer we niet langer opgejaagd worden door de vereconomiseerde kloktijd, opent zich een dimensie van tijd die rijker, ruimer en minder vervreemdend aanvoelt, meent Joke Hermsen. We ervaren dit andere gezicht van de tijd als we rust nemen, ons niet door economische doelen laten voortdrijven of met competitie, winst en prestatie bezig zijn. Het gaat erom een betere balans te vinden tussen een door de economie voortgedreven tijd en de tijd van de verbeelding, de mijmering of de reflectie. Juist in die niet-doelgerichte momenten ontstaat ruimte voor nieuwe inzichten. Kunst kan ons helpen die tijd weer toe te eigenen, legt ze uit in haar boek Kairos (2014), een pleidooi voor een meer bevlogen tijd: ‘Als we een boek lezen, naar een concert luisteren of een expositie bezoeken, vergeten we even het voortrazen van de wereld en worden we aan diepere passies en hartstochten dan hebzucht of winstbejag herinnerd.’

Om daarvan te kunnen genieten moeten we het idee loslaten dat een goed leven een nuttig leven is. En dat het prima is ergens van te genieten zonder dat het zich in latere winst of groei vertaalt. Dat de waardevolle dingen in het leven zich misschien juist afspelen in de momenten waarop we denken tijd te verspillen. We zijn niet alleen druk, we hebben ons in de haast ook afgesloten van een betekenisvollere invulling van het leven.

Het gesprek zou niet alleen moeten gaan over rust en ontspanning, laat ook Marian Donner zien in haar pamflet De grote weigering (2022). In een systeem dat ons steeds meer reduceert tot raderen in een machine staat volgens haar de vrijheid op het spel. In dit allesvermalende systeem zijn we enkel nog ‘vrij’ om te produceren en te consumeren, de ruimte om werkelijk anders te gaan leven en af te wijken van de norm is gering. ‘In plaats van te streven naar almaar sneller en meer moeten we de vraag stellen wat een góed leven is.’

‘The only thing necessary for the triumph of evil is for good men to do nothing’, luidt het bekende citaat van Edmund Burke dat Price aanhaalt in zijn boek. Het leert ons dat actie ondernemen onze lof verdient. Een valse les, vindt hij. We moeten stoppen productiviteit te associëren met deugdzaamheid; het kapitalisme drijft op onze angst om lui te zijn. ‘De vreselijkste daden in de geschiedenis werden gepleegd in de naam van “het goede doen”. Onze individualistische, kapitalistische cultuur leert ons dat het antwoord op alle problemen activiteit is. Zo krijgen we geleerd dat we groene producten moeten kopen om het klimaat te redden, terwijl minder consumeren eerder het antwoord zal zijn. We willen altijd “iets doen” om te helpen. Soms is juist niets doen een grootse daad, of gewoon de minst slechte optie.’

Misschien heeft deze wereld inderdaad niet nog meer succesvolle mensen nodig, maar mensen die durven te niksen en weer naar zichzelf en de ander leren luisteren. Er is niets mis met een gebrek aan ambitie. Het vinden van tevredenheid en het loslaten van de sociale druk om voor altijd meer te doen, meer te consumeren en te produceren, is misschien juist wat we nodig hebben. Als we loskomen van onze ego-gedreven ambities kunnen we de verbinding met anderen weer opzoeken en als gemeenschap weerstand bieden tegen het onrecht dat ons wordt aangedaan.

Maar hoe precies? In plaats van onze bestaanszekerheid en identiteit te bouwen op loonarbeid en ons tegen elkaar uit te laten spelen, moeten we werk weigeren – van pauzes rekken tot collectief staken – en bouwen aan vormen van solidariteit buiten werk om, stelt Marguerite van den Berg in Werk is geen oplossing. In haar boek schenkt ze dan ook aandacht aan experimenten met manieren van samenleven die ons minder afhankelijk maken van werk en meer gestoeld zijn op vertrouwen in en zorg voor elkaar. We moeten leren hoe we werkloos kunnen worden.

In een krankzinnig systeem dat blind groei nastreeft en de mens en de planeet uitput is de enige redelijke optie de weigering om mee te doen, vindt ook Donner. Hierbij moeten we volgens haar het idee loslaten dat dit leven zou zijn wat je er zelf van maakt: ‘Dat jij degene bent die de controle heeft, met je to-do-lijstjes, zelfhulpboeken en goede schoolcijfers.’ Dit idee bevindt zich namelijk binnen dezelfde ideologie van eigen verantwoordelijkheid en zelfoptimalisatie. ‘Wie echt anders wil worden of zijn’, schrijft Donner, ‘zal eerst het systeem moeten veranderen waarbinnen hij functioneert.’

Pleidooien als die van Donner en Van den Berg tonen haarfijn het dilemma waar de anti-werkbeweging voor staat. Kan zij haar doelen bereiken door meer te niksen? Of moet zij juist keihard aan alternatieven bouwen voor de huidige prestatiemaatschappij? Misschien ligt daarin wel de verklaring voor de vraag waarom het zo moeilijk is grenzen te stellen aan de eigen productiviteitsdwang. Ook verandering vergt ambitie. En niet zo’n beetje ook.

Een van de weinige plekken waar ik los kan komen van de productiviteitsdwang is de nachtclub. Op de dansvloer zet ik mijn hoofd uit en mijn lichaam aan. De tonen die uit de speakers denderen dempen de gedachten die me overdag opjagen. Ik val weer even samen met het lichaam dat ik leerde zien als instrument tot verdere groei. In de gemeenschappelijke roes blijken de zorgen om taakjes die niet zijn afgerond ineens pietluttig; tijd laat zich niet meer opdelen in kwantificeerbare delen maar lijkt te pulseren. En als ik de volgende dag met een droge mond pas wakker word rond het middaguur en de onrust me bekruipt omdat de wereld al is begonnen zonder mij, herinner ik me een tip die Devon Price me meegaf: kijken naar dieren.

Dieren kunnen ons herinneren aan een simpele maar radicale gedachte: dat je niet productief hoeft te zijn om bestaansrecht of liefde te verdienen. De rode poes Duif strijkt neer op een opgewarmd plekje op de bank en doet vrijwel niets. Ze strekt zich uit en spint en ik vind haar geweldig. Als we dat kunnen voelen voor een dier, misschien kunnen we die compassie dan ook wel opbrengen voor onszelf en de ander. Zelfs als er niks komt van mijn lijstje voor de dag.