1. Good Time (Film)
De broers Safdie (Josh en Benny, respectievelijk geboren in 1982 en 1986) kwamen Arielle Holmes per toeval tegen. Holmes (geboren in 1993) was een junkie en leefde op straat. De broers, een filmmakersduo, zagen iets in haar. Ze spoorden haar aan om haar verhaal op papier te zetten, en betaalden haar zelfs voor iedere pagina. Het boek kwam er niet, de ‘op het boek gebaseerde’ film wel. In Heaven Knows What (2014) speelt Holmes zelf de hoofdrol, een licht gefictionaliseerde versie van zichzelf. Een verhaal is er amper: het gaat over scoren, high worden en weer scoren. Over gerommel met mannen, ook allemaal verslaafd. De manier waarop de film is verstrengeld met de realiteit had een truc kunnen zijn om de film een laag van sensatie mee te geven.

Maar Heaven Knows What, die in Nederland alleen op het iffr te zien was, doet verder op geen enkele manier een knieval voor het publiek. De film is weerbarstig en onsentimenteel; de hoofdpersonen zijn geen geromantiseerde drugsgebruikers maar junkies. Kinderlijk, irrationeel, onsympathiek. Ondanks de hoge mate van realisme is Heaven Knows What niet documentair. Bijvoorbeeld door hun gebruik van muziek, met op de soundtrack onder meer black metal, gabber en Debussy, manipuleren de Safdies je blik. Hun hang naar authenticiteit, hun fascinatie voor mensen in de marge, hun gevoeligheid: al die kenmerken verbinden de broers Safdie met New Yorkse filmmakers als Shirley Clarke, John Casavettes, Martin Scorsese.
Hun nieuwste film, Good Time, wordt zelfs letterlijk vergeleken met Scorsese’s Taxi Driver. De film speelt zich af gedurende één nacht in New York. Robert Pattinson, die de meest geprezen rol van zijn carrière speelt, is een scruffy crimineel die, wanneer hij het krankzinnige plan opvat om zijn broer uit de gevangenis te redden, terechtkomt in een neerwaartse spiraal van misdaad, waanzin en geweld. Good Time, die werd geselecteerd voor Cannes, werd unaniem lovend ontvangen door de pers. (In tegenstelling tot Heaven Knows What, die filmcritici verdeelde.) Variety schrijft over het kenmerkende ‘gutter realism’ van de broers, dat hier wordt gecombineerd met het strakke format van een genrefilm. De score, bekroond in Cannes, is gecomponeerd door een van de meest interessante muzikanten van het moment: de experimentele Oneohtrix Point Never.
Basje Boer
2. Prix de Rome 2017 & Boltanski (Kunst)
Vier kunstenaars aan het begin van een carrière, vroeger werden ze vier jaar naar Parijs en Rome gestuurd, nu vijf maanden met een werkbudget naar hun studio met als inzet, als ze weer naar buiten komen, een prijswinnend kunstwerk. Melanie Bonajo, Rana Hamadeh, Saskia Noor van Imhoff en Katarina Zdjelar zijn de genomineerden voor de Prix de Rome 2017, categorie beeldende kunst, de prijs die om het jaar wordt uitgereikt. Twee werden geboren in een ander land, alle vier volgden een Nederlandse kunstopleiding, exposeerden al groots in binnen- en buitenland en kregen daar prijzen. Ze hoppen voor hun werk van medium naar medium, maken films, performances, installaties, geluidswerken en schilderijen, schrijven aan boeken en opera’s, combineren mensen met dingen. De Prix de Rome 2017 belooft een slimme, kleurrijke en spirituele editie te worden met alle ruimte voor absurditeit. Geëngageerd, ja, conceptueel, ja, maar de kunst zal naar verwachting steeds over het hier en nu gaan, over ons. Dit zijn kunstenaars die fictie opwerpen om ongestoord in de werkelijkheid te kunnen roeren.

In de Oude Kerk dan een kunstenaar op zijn eind, althans, hij voorspelde zelf het jaar van zijn dood, sloot daar een weddenschap op af, en nu, in 2017, is het zo ver. Christian Boltanski, een Franse kunstenaar met een geweldige carrière, zal in de Oude Kerk vijftig zwarte tombes laten verrijzen en tussen de graven door mannen loslaten met levensvragen voor de bezoeker, terwijl gedragen jassen van Amsterdammers zich in het schip van de kerk zullen schuilhouden. Na heet de tentoonstelling die klinkt als een zwaar slotakkoord, maar van een kunstenaar die graag knipoogt. Zingt hij het uit tot het eind van het jaar, dan heeft hij gewonnen, en loopt hij binnen.
Roos van der Lint
3. André Kertész (Fotografie)
André Kertész werd in 1894 als Kertész Andor geboren in Boedapest. Zijn familie rekende er aanvankelijk nog even op dat hij beurshandelaar zou worden, maar hij besloot zich te bekwamen in de fotografie. Hij diende tijdens de Eerste Wereldoorlog, vertrok aan het begin van het interbellum naar Parijs en tegen het einde pakte hij opnieuw zijn biezen, ditmaal om zich in te schepen met bestemming Amerika.

Medio september opent in Foam in Amsterdam Mirroring Life, een overzichtstentoonstelling met het werk dat Kertész van Boedapest via Parijs tot in New York maakte. Tot die tijd moet ik het doen met het boekje On Reading uit 1971 dat deel uitmaakte van mijn uitzet.
Op het omslag van de Penguin-uitgave uit de jaren tachtig staat een foto van een vrouw in een bedstee. Ze is goed aangekleed, wat heet: ze heeft iets wat het moderne oog als een wollen beha toeschijnt om haar hoofd gebonden. Ze zit te lezen, zoals pakweg zestig pagina’s lang iedereen in dit boek zit te lezen. Het zijn niet direct portretten te noemen, daarvoor is het te duidelijk iets groters dat wordt vastgelegd. Lezende mensen in de trein, lezende mensen in de kerk, gehurkt lezende mensen op straat, kromme besjes lezend op de Seine-kade, mensen die al grasduinend in de bakken van een stalletje iets zijn tegengekomen, het hebben opengeslagen en zo door een wormgat zijn verdwenen. Tegelijk afgeleid van de wereld en er op een diepere manier mee verbonden.
De oudste foto maakte Kertész in Esztergom in 1915. Drie smoezelige jongetjes, warm bemutst en kortgebroekt, zittend met hun ruggen tegen een muur. De middelste heeft een boek op zijn schoot liggen en zes ogen zijn aan de opengeslagen bladzijden vastgelijmd. De jongste foto komt uit december 1970. Een desolaat hoekje van Washington Square in New York. In de verte staat iemand over een krant gebogen. Meer dan een halve eeuw en een wereldzee van elkaar verwijderd tonen de beelden op een of andere manier onmiskenbaar precies hetzelfde.
On Reading overpeinst op een speelse manier, probeert iets te begrijpen zonder er woorden voor te zoeken. Wat precies, valt niet te zeggen. Maar het maakt duidelijk hoe lezen en mens-zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn.
Jan Postma
4. Het uur van de wolf (Televisie)
Op de ‘Dag van het scenario’ van het Netwerk Scenarioschrijvers is het hoogtepunt altijd de uitreiking van de Zilveren Krulstaart aan auteurs die volgens hun collegae de beste scenario’s van het afgelopen jaar hebben geschreven – deskundiger kan een jury niet zijn. Deze keer hield niet-scenariste Joke van Leeuwen voorafgaand een verhaal over de twee keer dat een boek van haar door anderen tot filmscenario werd gemaakt (Iep en Toen mijn vader een struik werd). Ze bleek niet gekomen om te behagen: met alle respect voor de scenaristen was haar hoofdlijn toch ‘het boek was beter’. Hoe eigenzinniger een schrijver in stijl en toon, hoe lastiger daar film van te maken, lijkt me.

Meestal gebruik ik dit moment om het over het televisiedrama te hebben dat ons te wachten staat. Nu kies ik voor schrijversportretten. Want hoe heet de eerste aflevering van de onvolprezen kunstdocumentaire-reeks Het uur van de wolf? Joke van Leeuwen: Een wereld tussen twee oren. Wie maakte dat portret? Heddy Honigmann, grande dame van de documentaire. Alle reden tot verheugen. Net als op, een week later, Ik begon te schrijven toen ik drie was: Portret van Thomas Verbogt door niemand minder dan Gouden Kalf-winnaar Ditteke Mensink (onder veel meer het bekroonde Farewell). Niet genoeg? Dan volgt nog Echt Herman Koch door oude meester Pieter Verhoeff. Die ontmoet Koch ‘in de intimiteit van zijn eigen leven waar hij bereid is zijn vermommingen af te leggen’. En als klap op de vuurpijl komt op 19 oktober, precies tien jaar na zijn dood en tegelijk met zijn biografie door Onno Blom, Jan Wolkers door regisseur Wim van der Aar. Van der Aar is een meester in het gebruik van oud audio- en beeldmateriaal (zie het prachtige De Van Waveren tapes) en had voor zijn Wolkers-film de beschikking over een enorm aantal spoelen met onbekend materiaal. U weet dus dat u voor de letteren dit najaar terecht kunt bij ntr’s Het uur van de wolf, donderdags, npo 2. Overigens brengt de reeks ook nog twee niet-literaire afleveringen: over theatergroep De Ashton Brothers door Frank de Vré; en een postuum portret van beeldend kunstenaar Ger van Elk door Djoeke Veeninga, Marlou van den Berge en Jeroen Visser.
Walter van der Kooi
5. Maelwael & Marseus van Schrieck (Kunst)
In Rijksmuseum Amsterdam waagt men zich dit najaar aan een overzicht van de kunstenaar Johan Maelwael (Nijmegen, circa 1370 – Dijon 1415), die een van de grote pioniers van de Nederlandse schilderkunst is, maar goeddeels onbekend. Maelwael werkte twintig jaar in Parijs voor Isabella van Beieren, koningin-regentes van Frankrijk; daarna werd hij ingehuurd door Filips de Stoute en Jan zonder Vrees, hertogen van Bourgondië, die zich in die jaren ontpopten tot de dominante politieke en militaire macht van Noordwest-Europa. Het hart van hun rijk, dat op den duur heel België en de Nederlanden omvatte, lag in Dijon.

De taken van hofkunstenaars als Maelwael, vaak met de rang van ‘kamerheer’, waren zeer divers. Maelwael maakte grotere religieuze paneelschilderingen als het topstuk van de tentoonstelling, La Grande Pietà ronde (ca. 1400, Louvre), maar ook miniaturen in handschriften. Hij zal wimpels, vaandels, schilden en harnassen hebben beschilderd en patronen voor tapijten hebben ontworpen; hij zal bovendien hebben samengewerkt met de andere kunstenaars in Dijon, in talloze tijdelijke kunstwerken, triomfpoorten, theaterdecors en dingen als wijnfonteinen voor de ‘bourgondische’ maaltijden van hun Heer.
Maar een klein deel van de werken had een vaste locatie: de hofhouding reisde, en de kunstwerken waren deel van een portable grandeur, waarmee in elk lokaal stadhuis of zelfs in tenten op het slagveld in een oogwenk een paleis kon worden gecreëerd. Dat gereis is een van de redenen waarom er zo weinig overschiet van die Bourgondische kunst en dat verklaart deels waarom Maelwael in de Nederlandse kunstgeschiedenis misschien niet de plaats heeft die hij verdient. Het zou mooi zijn als het Rijksmuseum iets van die portable grandeur weet op te roepen.
In Rijksmuseum Twenthe wordt een overzicht getoond van de merkwaardige schilder Otto Marseus (of Marcelis) van Schrieck (ca. 1620 – 1678), bijgenaamd de Snuffelaar. Van Schrieck is de bedenker van het ‘bosgrondstilleven’: de minutieuze weergave van het kruipend gewoel en geslijm van insecten, padden, slangen en hagedissen. Van Schrieck bekwaamde zich in Rome, werd lid van het contingent Nederlandse schilders aldaar, dat zich liet voorstaan op baldadigheid en drankmisbruik. Zij gaven hem zijn bijnaam, omdat hij (volgens de biograaf Houbraken) ‘allerwegen naar vremd gekleurde of gespikkelde slangen, hagedissen, rupsen, spinnen, flintertjes, en vremde gewassen en kruiden omsnuffelde’. De merkwaardige voorkeur legde hem geen windeieren. Hij kwam in dienst van de groothertog van Florence, en later van de hoven van Engeland en Frankrijk, waar zijn ‘afschuwelyke voorwerpen’ hogelijk werden gewaardeerd.
Koen Kleijn
6. Atmosphères (Klassieke muziek)
Op 20 oktober leidt de Hongaarse componist en dirigent Peter Eötvös het Koninklijk Concertgebouworkest in de première van zijn Multiversum voor orgel, hammondorgel en orkest. Daarnaast dirigeert hij Viviers Orion, Stravinsky’s Symfonie in drie delen en van zijn landgenoot György Ligeti (1923-2006) het baanbrekende Atmosphères voor groot orkest zonder slagwerk (1961). En dat stuk blijft ondanks zijn duur van een kleine tien minuten een monumentaal keerpunt in de geschiedenis van de nieuwe muziek.

Terwijl binnen de Europese avant-garde het serialisme de nieuwe muziek domineert met hyperactieve constructivistische partituren komt Ligeti met een op het eerste gehoor vrijwel roerloze klankimpressie zonder melodie en ritme. Dichte klankwolken ballen zich samen tot de sciencefictionachtige soundscape die Stanley Kubrick prompt gebruikt voor 2001: A Space Odyssey. De muziek verhoudt zich tot Stockhausen en Boulez zoals new age tot Beethoven en Bach.
‘In Atmosphères’, verklaarde Ligeti, ‘heb ik geprobeerd mij los te maken van het “structurele” compositorische denken, dat het motivisch-thematische afloste, en zo een nieuwe vormvoorstelling te verwezenlijken.’ Hij had gezocht naar een muziek waarin ‘geen gebeurtenissen maar alleen toestanden voorkomen en geen contouren en vormen meer aanwezig zijn, maar alleen de onbevolkte, denkbeeldige muzikale ruimte’. Dat klinkt mystiek. Dat is het niet. Dit is juist geen new age. De eenvoud is schijn en de ‘welluidendheid’ is auditief bedrog, escheriaanse misleiding. Atmosphères is extreem geconstrueerd en extreem dissonant, maar de micropolyfone texturen zijn zo geraffineerd geïnstrumenteerd, de inzetten zo onhoorbaar, de overgangen tussen de 22 secties van het werk zo vloeiend dat de clusterachtige toonstapelingen versmelten tot één inderdaad ‘atmosferisch’ totaalgeluid van esoterisch-geheimzinnige pracht. Je ziet een melkweg in de verte. Alles leeft en beweegt, maar het oog is te ver om het te zien. Dat is de ware sensatie van ruimte.
De schoonheid van het stuk is één. Maar in zulke stukken bewonder je ook de daad, het wonder dat iemand dit heeft kunnen maken. Alleen de sterkste figuren hebben de innerlijke vrijheid zo buiten hun tijd te treden. In dat perspectief staat Atmosphères op één lijn met Beethovens Eroica, Stravinsky’s Sacre, Bergs Wozzeck en Stockhausens Gruppen.
De première in Donaueschingen onder leiding van Hans Rosbaud werd in oktober 1961, ongebruikelijk voor avant-garde, een ongelooflijk succes; het stuk werd zelfs herhaald. Inmiddels hoor je het nooit meer, dus ga. Overigens klinkt op 30 september in de NTR-Matinee nog zo’n bezwerend klankstuk van de componist, het zes jaar later voltooide orkestwerk Lontano. Ook een wonder.
Bas van Putten
7. De Nationale Opera (Opera)
Het laatste seizoen van Pierre Audi na dertig jaar als directeur van De Nationale Opera biedt een mengeling van nieuw en oud werk, bekend en avontuurlijk, waanzinnig en sereen. Wat te kiezen om aan te bevelen?

Nostalgisch. De eerste opera die ik als jongen van twaalf met mijn oma op zondagmiddag in de Amsterdamse Stadsschouwburg zag was Hoffmanns vertellingen van Jacques Offenbach (1881), een opera die veel beter stand heeft gehouden dan zijn vele operettes en die, met zijn meeslepende muziek, een te vaak verliefde dichter, de zingende pop Olympia, Venetiaanse gondels en een valse mirakeldokter nog altijd favoriet is voor kinderen. Les contes d’Hoffmann is in de regie van nieuwkomer Tobias Kratzer en met dirigent Carlo Rizzi te zien in het Holland Festival 2018.
Vernieuwend. In hetzelfde Holland Festival als tegenstelling ook de splinternieuwe opera van componist George Benjamin (van Written on Skin) en librettist Martin Crimp. Lessons in Love and Violence gaat over een prins die zich tegen zijn moeder keert en zich met zijn vader verzoent in de vergeefse hoop vrede te stichten en een burgeroorlog af te wenden. Regie: Katie Mitchell.
Belangrijk. Regisseur Peter Sellars laat met een zwarte cast opstandige jongeren zien in Mozarts La clemenza di Tito uit 1791. Kan het tonen van vergevingsgezindheid tegenover aanslagplegers actueel zijn in het Trump-tijdperk? Met Teodor Currentzis en MusicAeterna uit Perm.
Veelbelovend. Simon McBurney komt met Stravinsky’s The Rake’s Progress, het verhaal van een verlopen losbol, gebaseerd op achttiende-eeuwse gravures. Dirigent Ivor Bolton en voor het eerst countertenor Andrew Watts als vrouw-met-de-baard.
Waanzinnig. Monteverdi’s leerling Francesco Cavalli schreef in 1667 de opera Eliogabalo over de volstrekt liederlijke en extreme Romeinse keizer Heliogabalus, die tegelijk man en vrouw wilde zijn en een Caligula in het kwadraat. Het mocht niet worden opgevoerd en werd driehonderd jaar later herontdekt door dirigent René Jacobs. Nu in een schitterend en overdadig gestileerde uitvoering, regie Thomas Jolly, muzikale leiding Leonardo Garcia Alarcón.
Max Arian
8. Dido Dido (Dans)
Het theater is de plek waar het schemergebied tussen leven en dood het mooist wordt bespeeld. Choreografe Nicole Beutler gaat dat komend seizoen doen in de voorstelling Dido Dido. Startpunt is Henry Purcells barokopera Dido en Aeneas, maar de term ‘bewerking’ schiet te kort als Beutler zich buigt over een klassieker. Haar blik is een soort laser: ze kan een meesterwerk doorsnijden en er een kaalgeslagen kern van overhouden die de ziel van het origineel blootlegt. Hier is dat de greatest hit uit Purcells opera: Dido’s klaagzang ‘When I am Laid’ (Remember me, but forget my fate).

Dido, de koningin en stichtster van Carthago uit de Griekse mythologie, zingt dit lied vlak voordat ze sterft van verdriet omdat haar geliefde, de Trojaanse held Aeneas, haar verraden heeft. In die laatste woorden en dat moment voor het sterven gaan de makers van de voorstelling Dido Dido zich vastbijten. Met dans (er zit trouwens ook een dansstuk in Purcells zeventiende-eeuwse opera) maar ook met zang want er doen vier zangers mee. En met een pop die, geïnspireerd op het Japanse bunraku-theater, door meerdere mensen tegelijk wordt bespeeld.
Beutlers kracht als choreografe is de helderheid waarmee ze ordent. Hoe ze alle theatrale elementen waar ze mee werkt – dans, tekst, muziek, licht, soms video – waarde en betekenis geeft in de zorgvuldigheid waarmee ze in een open ruimte tegenover elkaar zijn geplaatst. Voor elke voorstelling zoekt ze nieuwe partners om mee samen te werken. Deze keer is dat Ulrike Quade, die gespecialiseerd is in dansstukken met poppen. En Silbersee, het gezelschap voor ‘onorthodox muziektheater en experimentele opera’ van artistiek leider Romain Bischoff, die bij Dido Dido de muzikale leiding heeft. Purcells barokklanken worden onder handen genomen door elektronisch componist Wouter Snoei. Onder het motto ‘Dido mag niet sterven’ gaat Purcells greatest hit in de remix.
Marijn van der Jagt
Revolutionary Road (Toneel)
Na een verwoestend precies beschreven avond amateurtoneel waarin een van de protagonisten uit de roman een hoofdrol speelt, volgt zo rond pagina 37 de eerste ruzie. Een dialoog langs een provinciale weg waar je al na een paar alinea’s van in ademnood raakt. Middenin is er iets wat op een diagnose lijkt. ‘Hierna liep de ruzie uit de hand. Hun armen en benen trilden van het ruziemaken en hun gezichten wrongen zich in vormen van haat; ze boorden zich in de hitte van de strijd steeds dieper in zwakke punten, ontdekten slimme sluipwegen om de muren van hun vesting heen en snelle kansen om van tactiek te veranderen en na een schijnbeweging weer toe te slaan. In de tijd die het kostte om naar adem te happen reisden hun herinneringen snel door de jaren om oude wapens te halen die de korst van oude wonden af zouden rijten, en zo ging het door.’

Romans las ik in die tijd voor het slapen. Richard Yates’ Revolutionary Road heeft binnen enkele etmalen een hoop nachtrust uitgespaard, met alle rotzooi die daar bij hoort. Daarna heb ik hoofdrolspelers Frank en April op veel plaatsen teruggezien en door ettelijke dromen voelen zwerven, als waren het kennissen waarmee je al jaren een verhaal hebt. Ik ben meer lezers tegengekomen die zoiets vertelden.
De film (Sam Mendes, 2009) heb ik nooit durven zien. Geen idee waarom. Naar de toneelbewerking door Jacob Derwig, komend najaar in een regie van Erik Whien, zie ik raar genoeg enorm uit. Geen idee waarom ik voor zoiets dan weer geen enkele schrik heb. Heeft iets met nabijheid te maken, denk ik. Die mensen in dat boek doen zo verschrikkelijk hun best om goed te worden in de kunst van leven, maar ze kunnen het niet en ze leren ook niks. Zulke romanfiguren moet je niet in het donker tegenkomen, die moet je voor je neus zien. Hun levenszweet moet je bij wijze van spreken kunnen ruiken. De vertolkers worden trouwens Alejandra Theus, Teun Luijkx, Malou Gorter en Jacob Derwig. In een vormgeving van Marc Warning en in het licht van Casper Leenhuis.
Loek Zonneveld
Brian Fallon (Popmuziek)
Productiviteit en genialiteit houden geen enkel verband met elkaar. Soms: helaas. Van de grootste kunstenaars zou je af en toe simpelweg meer werk willen horen. ‘Leve het arbeidsethos!’ zou je ze het liefst toeschreeuwen, als dat niet zo plat was, en wel zo simpel.

Er bestaan gelukkig popartiesten die niet alleen mooie muziek maken, maar ook véél muziek. Kendrick Lamar, bijvoorbeeld, in de hiphop, Ryan Adams in de americana. Lang hing aan hem het beeld waar uiteenlopende mede-kunstenaars als Prince en Herman Brusselmans last van kregen: dat je gerust een album of boek (of twee) kon overslaan, omdat er over een paar maanden toch weer een nieuw klaar was. Dat productiviteit het had gewonnen van zelfkritiek, ook.
Een bijzonder geval is en blijft Brian Fallon. Van alle jongemannen met een gitaar, een spijkerbroek, rauwe stem en de uitstraling van een jonge hond die de afgelopen decennia zijn uitgeroepen tot de opvolger van Bruce Springsteen was Fallon degene bij wie dat het meest terecht was. Ongelooflijk, hoeveel goede en geweldige liedjes hij in een paar jaar tijd heeft geschreven en opgenomen. Met zijn band The Gaslight Anthem en met zijn project Horrible Crows. Er was maar één probleem met Fallon, en één reden waarop de vergelijking met Springsteen mank ging: Brian Fallon is geen podiumbeest. Soms had hij er veel zin in, soms niet. Het verschil was levensgroot. If you can’t make it, fake it. En zo dreigde Brian Fallon de grote niet ingeloste belofte van de Amerikaanse rock te worden. De stembanden, de uitstraling, de teksten, maar niet de gretigheid, niet de wil tot overwinnen.
Het veranderde allemaal toen hij opeens solo ging. Painkillers, zijn solodebuut, was in 2016 een heerlijke plaat. Maar vooral leek Fallon op het podium bevrijd. Van wat? Geen idee. Kennelijk, dient gevreesd te worden: van zijn band. Eindelijk dat nummer van de Horrible Crows live ook, eindelijk zichtbaar plezier. Hier stond, zo leek het, een man na zijn corvee. Dit najaar verschijnt zijn tweede album. Minder akoestisch dan Painkillers, heeft hij al aangekondigd. Harder dus. Meer The Gaslight Anthem dus, maar dan zonder die band, die officieel nog bestaat.
Het zit erin, bij Fallon, onverminderd. Dit najaar zal blijken of hij definitief zijn schroom en chagrijn heeft afgeschud, en het allemaal kleine hobbels bleken, in de weg naar de inlossing van zijn grote belofte.
Leon Verdonschot
Voor meer cultuurtips, zie onze overzichtspagina van Uitmarkt 2017.