Boeken van westerlingen over China, en dat zijn er onthutsend veel, plegen het land te benaderen volgens de westerse manier van denken. Vaak komen ze tot even apodictische als tegenstrijdige conclusies: China rent op zijn ondergang af, China zal binnen de kortste keren de wereld regeren, China zal altijd de tweede viool blijven spelen. Kennelijk is er met die methode iets mis. Van culturele vooringenomenheid heeft sinoloog Henk Schulte Nordholt geen last. In zijn boek China en de barbaren, over Chinese (geo)politiek, staat opvallend veel over geschiedenis, cultuur en filosofie. Ze helpen hem vat te krijgen op het assertief-nationalistische China van nu. Hij gaat na wat voor soort land China zal worden en hoe zijn relaties met de buitenwereld er zullen uitzien. Als het systeem niet verandert, zo concludeert hij, moet het ergste worden gevreesd.
Dat er een andere wereldvisie mogelijk is dan de westerse, daar zijn we langzamerhand wel achter gekomen, maar de consequenties van dit inzicht dringen maar traag door. We denken dat er voor begrippen als bijvoorbeeld democratie, wet en grondwet maar één interpretatie mogelijk is, en dat is niet de Chinese. China bewijst dat modernisering niet per se hetzelfde is als verwestersing, dat economische ontwikkeling niet automatisch leidt tot democratisering, dat de westerse suprematie op financieel-economisch, politiek en militair gebied geen axioma is. Zodra je oog krijgt voor de vaak beslissende rol die het verleden ook in het China van nu speelt, verbaas je je minder over de Chinese schending van de westerse orthodoxie.
De geschiedenis, en het ge- en misbruik dat ook China’s huidige heerser Xi Jinping ervan maakt, komt in China en de barbaren dan ook ruim aan bod. Daardoor krijgt Xi’s Chinese Droom duidelijkere contouren: het herstel van de oude glorie van China met zijn superieur geachte beschaving en zijn natuurlijke recht op mondiaal leiderschap. Nu het maoïsme geen breuk maar een intermezzo is gebleken laat het China van Xi Jinping een frappante continuïteit met het oude Rijk van het Midden zien. Onder een marxistisch-maoïstisch vernisje is het keizerrijk weer terug in volle glorie, ditmaal onder de wijze leiding van de communistische partij, die net als destijds de keizersdynastieën voor altijd aan de macht wil blijven.
Zo heeft de permanente klassenstrijd van het maoïsme weer plaatsgemaakt voor het keizerlijk-confucianistische ideaal van de harmonieuze, op deugdzaamheid gestoelde samenleving. De keizer, tegenwoordig partijleider geheten, staat borg voor de harmonie. De keizer en zijn mandarijnen, thans bekend als partijbazen, dienen een voorbeeld van superieure deugdzaamheid te zijn, die haar heilzame effect op de hele bevolking niet zal missen. Als de leidende klasse haar deugdzaamheid verliest, graaft ze haar eigen graf. Vandaar Xi’s verbeten kruistocht tegen de corruptie, maar Henk Schulte Nordholt stelt vast dat Xi de leden van zijn eigen bloedgroep (de honderd families van de zogeheten Rode Aristocratie) niet aanpakt en dat de sterke arm van Peking minder greep heeft op de lokale partijbonzen, dus op de corruptie waarmee de gewone Chinees te maken heeft.
Zal de Chinese Droom uitkomen? Schulte Nordholt heeft er een hard hoofd in. Hij acht de kans groot dat het agressieve optreden van China in de Oost- en Zuid-Chinese Zee tot een mondiale oorlog zal leiden. Ook in China zelf ziet hij die droom uitlopen op een nachtmerrie. Voortzetting van het huidige dictatoriale systeem met zijn maniakale controle op de samenleving en repressie van alle initiatieven die aan de greep van de partij trachten te ontsnappen ‘maakt de kans op een gewelddadige explosie almaar groter’. Het zou niet de eerste keer zijn dat de Chinezen in opstand komen tegen een keizer die zijn boekje te buiten gaat en daardoor zijn hemels mandaat verliest. Veel dynastieën zijn daardoor aan hun eind gekomen. Dat ging onveranderlijk gepaard met een bloedige chaos.
De partij wil zo’n explosie koste wat het kost voorkomen. Maar hoe? Terecht acht Schulte Nordholt de invoering van een parlementaire democratie van westerse snit hoogst onwaarschijnlijk. De meest waarschijnlijke ‘en in ieder geval meest wenselijke’ weg voorwaarts is volgens hem een derde weg tussen harde dictatuur en parlementaire democratie in, zowel in de binnenlandse als in de buitenlandse politiek. In een overwegend confucianistisch bestel zal een economisch oppermachtig China welwillend de andere volkeren voorgaan, hun autonomie respecteren en als ‘beschavingshegemoon’ zorgen voor harmonie en vrede. De grote vraag is natuurlijk of de communistische partij ooit bereid en in staat is om zo’n derde weg te bewandelen. Ook Henk Schulte Nordholt ziet daarvoor geen enkele aanwijzing.

Een van de boeiendste hoofdstukken van het boek bestaat uit gesprekken met acht Chinese intellectuelen. Een jurist weet de verhevenheid van de grondwet te verenigen met de almacht van de communistische partij. Een nationalist vindt het harde optreden tegen de Oeigoeren en het buitenlandse beleid te slap en noemt het bewind een oligarchie (‘en dat is maar goed ook, want als je de mensen te veel rechten geeft, werken ze minder en kunnen onze economische problemen niet worden opgelost’). Een liberale journalist, die zijn artikelen niet meer geplaatst krijgt, vindt China ‘totaal niet socialistisch, eerder fascistisch’, en toch ziet hij heel in de verte vrije verkiezingen gloren. Een maoïstische econoom is overtuigd van China’s toekomst als een supermacht, die niet op geweld maar op moreel gezag gegrondvest zal zijn.
Voor al deze intellectuelen, ook voor de critici onder hen, is China de maat der dingen. Net zoals dat voor hun westerse collega’s het Westen bijna altijd is geweest. Op de conclusie van Schulte Nordholt ‘dat het intellectuele debat in China bloeit en bruist’ valt nogal wat af te dingen: veel intellectuelen schurken graag tegen het regime aan, en critici die in de ogen van de partij te ver gaan kan het zwijgen worden opgelegd. Een van de geïnterviewde intellectuelen, een expert op het gebied van etnische minderheden, wil daarom zijn naam niet genoemd hebben. De kaders waarbinnen het politieke debat mag plaatsvinden worden immers bepaald door de partij.
Een belangrijk aspect komt in het boek nauwelijks aan bod: China’s financieel-economische problemen, die de laatste tijd een angstwekkende vorm hebben aangenomen. De kolossale kapitaalvlucht bewijst dat de rijke Chinezen, de Rode Aristocraten voorop, weinig vertrouwen hebben in de toekomst. Dat vreet de deviezenreserve aan, waardoor de yuan dreigt in te storten. Sommigen houden al rekening met een financiële chaos zoals de wereld nog nooit gekend heeft. Zelfs het Chinese regime zou dat vermoedelijk niet overleven. Maar het zou wel helemaal in de lijn zijn van de Chinese geschiedenis met haar permanente cycli van groei, bloei en ondergang. De communistische partij wil die cyclus doorbreken en eeuwig aan de macht blijven. China en de barbaren beschrijft uitstekend de manier waarop de partij die hubris probeert waar te maken.
Beeld: Chinese paramilitaire politieagenten voor de vlag van de communistische partij van China (Guo Guangjie / Imagine China / HH)