Schoonheid.
Inderdaad: de schoonheid ‘is in the eye of the beholder’.
Maar die beholder, die toeschouwer, wat is dat voor iemand? Hoe beschouwt hij of zij?
Dat Kevin Spacey een schurk is, zal best. Maar hij is óók een groot acteur. Online gaf hij steengoede acteerlessen. Toen bekend werd dat hij een smeerlap bleek te zijn, heeft men die acteerlessen van internet gehaald.
Een onverstandige daad, want jammer als je acteur wil worden.
Ik herinner mij dat ik op de middelbare school hoorde dat Gerrit Achterberg een moordenaar was.
Ik raakte meteen geïnteresseerd in zijn gedichten en las alles van hem. Maar een klasgenoot vond het idioot dat deze dichter serieus genomen werd. Een moordenaar!
Het is een steeds terugkerende discussie.
Kan de antisemiet Louis Ferdinand Céline eigenlijk wel een goed schrijver zijn?
Omgekeerd gebeurde het ook.
De socialistische verzen van Herman Gorter, het betrokken werk van Adema van Scheltema, het wond ons op. Wij vonden het werk ijzersterk. (En nu totaal niet meer.)
Toen kwamen de jaren van het ik-tijdperk, van Ik, Jan Cremer, van de bekentenisliteratuur van Reve, van Privédomein-uitgaven van De Arbeiderspers, en in de nasleep daarvan luisterden we naar Prince en Madonna. ‘Ik is een ander’, maar ook ik, mij. Zowel de journalistiek als de biografie werd met literaire techniek tot grote literatuur verheven of herontdekt. Van de dagboeken van Paul Léautaud tot het werk van Nescio. De grootste exponent hiervan vond ik Boudewijn Büch, vermoedelijk omdat ik hem zelf bijna wekelijks meemaakte. Hij verzon een verleden, een biografie. Hij verzon een dramatisch overleden zoon. Hij schreef daar een autobiografisch boek over.
‘Is dat echt gebeurd?’
‘Ja’, loog Boudewijn.
Zouden wij het boek minder mooi hebben gevonden als we wisten dat Boudewijn alles had verzonnen?
De ‘beholder’, de lezer, eist in het algemeen dat de zaken ‘echt’ zijn gebeurd. Dat ‘waar gebeurd’ meer ‘waar’ wordt als je een verhaal verzint, brengt te veel verwarring teweeg. Een auteur stelt zichzelf voor als zielig – hij heeft vrouw, kind en poes verloren en schrijft daar een boek over; als alles verzonnen blijkt, vindt men hem een oplichter – wat een moreel oordeel is – en niet een goed schrijver, wat een esthetisch oordeel is. Veel ‘beholders’ eisen dat een goed schrijver tevens een goede moraal vertegenwoordigt. Dat is bekrompen, maar het is niet anders.
En dit is nu waar Charlotte Mutsaers (74) onder te lijden heeft. In haar prachtige nieuwe boek Harnas van Hansaplast, dat gaat over haar broer Barend, staat dat Charlotte de kinderpornoverzameling van haar broer verkocht heeft voor vijfduizend euro. Iedereen woedend. Zonder het boek te hebben gelezen. Wat schandalig dat Charlotte dit heeft gedaan. Geld verdienen aan kinderporno!
‘Heeft u dit echt gedaan?’
Charlotte zegt uiteraard ‘ja’, want het is een roman! Gebaseerd op biografische gegevens! Om van het treurige verhaal van haar broer literatuur te maken, moet zij zaken verzinnen, erger maken, verzachten, dramatiseren! Dat moet niet ontkracht worden door te vragen naar ‘de waarheid’. Dan had ze net zo goed een journalistiek verhaal kunnen maken. Als schrijver lieg je alles om de waarheid te dienen. Dat liegen zou je in zekere zin al immoreel kunnen noemen. Maar geldt dat ook als de waarheid ermee gediend wordt, al is dat een literaire waarheid?
Charlotte Mutsaers is slachtoffer geworden van misplaatste weldenkendheid. Natuurlijk is het immoreel om te handelen in kinderporno, maar eisen dat een schrijver hierover zegt of het waar is of niet is van de goochelaar eisen dat hij uitlegt hoe hij zijn vrouw doorzaagt terwijl ze gewoon blijft leven. Literatuur is een spel met illusies. Ook een spel met ons eigen leven.
Iets verzinnen is een vorm van moreel juist liegen. Dat volhouden is soms noodzakelijk.