Ik zou graag willen uitweiden over Homicide, niet alleen omdat het zijn meesterwerk is (hij schreef en regisseerde het), niet alleen omdat het een van de beste films is die ik recentelijk heb gezien (op een video met een misleidende hoes), maar omdat daarin alle motieven en thema’s van Mamet samenkomen: de schijn dat het leven een systeem is van actie en reactie, of samenvalt in een duidelijk patroon, of een geordend netwerk is. Hij is voortreffelijk in dialogen en doet denken aan Bernard Malamud in zijn melancholische humor.
Zijn aantrekkelijke humor is in Wag the Dog komedie geworden, satire van het dikgelaarsde type, de ontstellende lach, een zelfvoldane grijns. Maar David Mamet is - slechts? - co-auteur van deze film en de regie is in de beverige handen van Barry Levinson. Levinson en Mamet - die combinatie kan goed uitpakken.
Nu is er dan Wag the Dog. Levinson brengt voor de tweede keer Dustin Hoffman en Robert de Niro bij elkaar. Ik vraag me af of dit een vergeldingsactie is voor de sentimentele draak Sleepers, waarin de twee ook speelden, maar zonder tot werkelijk vuurwerk te komen. Ze schuifelden om elkaar heen, een routineklus, meer niet.
ROBERT DE NIRO (Conrad Brean) wordt door het Witte Huis ingeschakeld om de president uit een benarde situatie te helpen: een meisje van The Firefly Girls heeft hem namelijk van seksuele intimidatie beschuldigd, en dat een paar dagen voor de verkiezingen. Breans taak is om de publieke aandacht af te leiden van dit schandaal en ervoor te zorgen dat de president, die het zo goed doet in de peilingen, niets aan populariteit inboet.
Conrad Brean is een onopmerkelijke verschijning: bescheiden, rustig, sjofel gekleed, altijd met hoed. Hij lijkt net weggerukt te zijn van zijn favoriete bezigheid: vissen. Deze figuur is een meestervondst: hij had makkelijk een snelle, gewiekste, duivelse man kunnen worden.
Hij wordt bijgestaan door een vrouw van het Witte Huis, een prachtrol van Anne Heche. Zij staan in constante telefoonverbinding met de president zelf.
Hij gaat als volgt aan het werk: hij laat geruchten uitlekken over een ophanden zijnde oorlog met Albanië, kernwapens, B3-bommenwerpers, legereenheid 303. Nee, Brean doet méér dan dat: hij neemt een grote producer in de arm om die oorlog in beeld te brengen, te ensceneren. Deze babbelzieke en ijdele producer, Stanley Motts, wordt gespeeld door Dustin Hoffman, een ingehouden versie van de autist in Rainman. De komische kwaliteiten van Hoffman zijn onmiskenbaar, maar ik ben bang dat die rol hem voor de rest zal achtervolgen: hij pinguïnwaggelt door de film heen, onophoudelijk pruttelend.
Het plan slaagt. Een oorlog wordt geboren en het Amerikaanse volk krijgt een mythe voorgeschoteld. De brave soldaten aan het front; een orenkrommend lied - een smakelijk hoogtepunt in de film - gezongen door verschillende artiesten om de vredesmissie van de president te vieren; het Albanese volk dat de president als een verlosser binnenhaalt; en een achtergebleven held: Schumann, die later in een doodkist wordt teruggehaald naar Amerika.
Deze Schumann - Old Shoe, bijgenaamd - ontketent een ware rage onder de jongeren die, aangezet door Brean en Motts, oude schoenen aan de bomen gaan hangen en ‘Courage, mom’ op de muren schrijven. Dit laatste is de zogenaamde morsecode die de scheuren en gaten in de trui op een foto van de vermiste Schumann vormen: Courage, mom, courage, mom.
IK ZAL NIET INGAAN op de toespelingen in de film op president Clinton en zijn seksschandalen. Niet alleen omdat ze overduidelijk zijn, maar ook omdat een film die van de actualiteit afhangt een efemeer is bij zonsondergang, boven een dromende rivier waar het laatste licht een adembenemende filedans van rode rimpels ten beste geeft.
Want de film is meer dan een politieke satire. Ook zie ik meer in Wag the Dog dan enkel een aanval op de media, of het verval van deze tijden waarin de werkelijkheid alleen werkelijk is als die via de televisie de huiskamer binnendringt.
Misleiding is ook in deze film een leidmotief. Het aantrekkelijke voor mij aan deze film is de suggestie die wordt gewekt dat er een soort (werkelijkheid? nee) tweede wereld bestaat, een parallelwereld achter de spiegel, of beter achter het televisiescherm. Een geordende wereld, waarin de losse draden van het leven wél bij elkaar komen, een nauwkeurig geregisseerde wereld die een belangrijke behoefte bevredigt: de behoefte aan mythen. In de film volgen we de twee scheppers van de mythe, Conrad Brean en Stanley Motts, die als Griekse goden een wereld bestieren. Illustratief is de scène waarin zij in een vliegtuig hun plannen smeden terwijl het bliksemt en dondert. En de wereld die zij regeren - nog een meestervondst - volgen wij via de televisie, die de hele film door overal te zien is.
Mooi is hoe het materiaal hiervoor verzameld wordt. Het uur 3:03 wordt het nummer van de legereenheid, en het gaat zo groeien dat het op het einde een eigen lied waardig blijkt.
En zoals de Griekse goden vooral in vermomming opereerden, zo moeten de bedenkers van deze wereld anoniem blijven. En hierin verschillen de visies van Motts en Brean. De laatste helpt de werkelijkheid een handje, terwijl de eerste, een gemankeerde kunstenaar (‘Producers krijgen nooit Oscars’), de credits wil hebben voor wat hij als zijn meesterwerk beschouwt en later aan een hartaanval (Brean hoeft maar te knikken) overlijdt. En Robert de Niro schrijdt de trap op om hem de laatste eer te bewijzen. Het is niet voor niets dat hij het antwoord op de vraag wat hij nou eigenlijk doet schuldig moet blijven.
WAT IS NOU werkelijkheid, lijkt de prikkelende vraag van deze film te zijn. Is een geënsceneerde werkelijkheid geen werkelijkheid? Wag the Dog deed mij denken aan The Game, waarin ook de wereld als een spiraal van geordendheden wordt voorgesteld. Het is een boeiend onderwerp, of beangstigend zo u wilt, dat wij niet de omstandigheden beïnvloeden of bepalen, maar omgekeerd. Dat niet wij de werkelijkheid maken, maar de werkelijkheid ons. ‘Why does a dog wag his tail? Because he is smarter than his tail. If the tail was smarter he would wag the dog.’
Een prachtig uitganspunt dat, denk ik, beter uitgewerkt had kunnen worden. Barry Levinson lijkt niet zo zeker van zijn zaak te zijn. De docu-achtige aanpak in het begin, de parodie op de grillige en beweeglijke cameravoering van reality tv (wat een woord!), wordt al na een kwartier vergeten, om dan, af en toe, weer terug te komen. Dan zwenkt de camera en zoomt hij zogenaamd spontaan en beverig in op gezichten. Een detail als de hand van Robert de Niro die zijn hoed oppakt, doet verlangen naar meer, maar meer heeft Levinson daarna helaas niet meer te bieden. Het standpunt van de camera (en de regisseur) enerzijds als participant en anderzijds als commentator/toeschouwer is onevenwichtig.
Maar dit alles wordt omfloerst door de kwajongensachtige satire, de vondsten en verhaalwendingen, de karikaturale en soms blasé humor, die op een gegeven moment zelfs kluchtig wordt als Woody Harrelson op de proppen komt. Dan neemt hij even de bar van Cheers met zich mee.
Maar zoals mijn goede vriend zei: het was een onderhoudende film. En er waren maar vier of vijf bezoekers in de bioscoopzaal. En buiten trakteerde een gulle zon de verhitte gemoederen op een feest van korte rokjes, waarachter de wind lustig kwispelde, op beenschoon en huidschoon die je bijna met je blik kon aanraken. En op terrasjes deden de figuranten braaf wat de zomer hun elk jaar weer opdraagt te doen.