Een gebroken man speelt zich af in Casablanca. Mourad, een ingenieur, bestudeert er bouwdossiers. Zonder zijn paraaf worden er geen bouwvergunningen afgeleverd. Mourad wordt wel de ‘ijzeren man’ genoemd, omdat hij zich niet laat omkopen. Zijn ondergeschikten zijn minder principieel en beschikken over middelen waarvan een armoedzaaier als Mourad alleen maar kan dromen, en zijn vrouw neemt het hem kwalijk dat hij niet in staat is om fortuin te vergaren zoals de anderen.
Als lezer weet je niet goed hoe je Mourad moet beoordelen. Vergeleken bij de andere personages is hij saai en niet echt slim. Zijn onkreukbaarheid komt bovendien niet alleen voort uit morele hoogstaandheid, zoals hij zelf ook toegeeft: ‘Dat ik tot nu toe geen commissies heb aangenomen, is deels uit angst om op heterdaad betrapt te worden. En daarna maak je er een gewetenskwestie van, je beweert dat die integriteit een deel is van jezelf en je komt met principes, wetten en normen op de proppen.’
Amper is Mourad voor de verleiding van het ritselen bezweken, of hij wordt het slachtoffer van zijn domheid. Hij aanvaardt versgedrukte en in volgorde genummerde dollars, die hij bij de bank moet wisselen. Daarmee laat hij dus sporen na en zondigt hij tegen het eerste gebod van de ongeschreven corruptiewet. Mourad wordt het slachtoffer van zijn collega’s, die veel meer lucratieve ‘zaken’ hadden kunnen doen als hij niet zo lang had dwarsgelegen. De schrijver laat de roman toch eindigen op een voor alle partijen bevredigende wijze, want aan het slot wordt Mourad - die zijn lesje heeft geleerd en die naar mijn gevoel helemaal niet ‘gebroken’ is - door zijn collega’s verwelkomd met de woorden: ‘Welkom in de club.’
Met Een gebroken man demonstreert Jelloun weer eens wat een rasverteller hij is. Maar naar mijn smaak gaat het allemaal iets te vlot. Jelloun heeft zijn verhaal met enkel actuele problemen en een obligaat partijtje seks - zij het op oosterse wijze - gekruid om de roman op de smaak van de verlichte burger te brengen. Een gebroken man is daarmee een roman om in een adem uit te lezen, en dat is niet altijd een compliment. Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat de manier waarop Tahar Ben Jelloun de corruptie van de machtigen en de plantrekkerij van de kleintjes door elkaar gooit, afbreuk doet aan een gecompliceerder werkelijkheid. Waarom zou Mourad niet even mogen ritselen als hij daardoor zijn astmatische dochtertje van haar kwaal af kan helpen? Zou het tegendeel niet juist van onmenselijkheid getuigen? Het is trouwens niet raadzaam om onder alle omstandigheden arm te blijven, en dat weet de schrijver zelf maar al te goed. Zijn hoofdpersonage is niet aan het rationaliseren wanneer hij inziet: ‘Armoede is soms een slechte raadgeefster. Ze brengt mensen tot het plegen van misdaden, tot stelen, oplichten en liegen.’