Waarom ziet de wereld er altijd zoveel mooier uit als je mensen wegdenkt? Stel je het Spui voor, op een zwoele zomeravond. Of Place de la Concorde, Regent Street, Fifth Avenue. En stel je dan voor dat je daar in je eentje loopt. Niemand in de stad. Opeens is de wereld betoverd. Een toneel. Of draai het om: stel je je favoriete plek ter wereld voor, die ene heuvel tussen Vauvenargues en de Mont Sainte-Victoire in, dat open stukje in het bos op de Sint-Pietersberg waar vandaan je naar Neercanne kunt kijken, het laatste stukje Cornwall, waar het land ophoudt en de zee begint. En stel je nu voor dat daar een paar duizend mensen lopen. Hoe kun je daar geen acuut gadverdamme-gevoel van krijgen? Is de mens niet de enige soort ter wereld die walging voelt bij het zien van een eindeloze massa van zijn eigen soort? Is de mens niet de enige soort die zijn eigen soort het liefst zou ontvluchten?
De debuutroman van Lieke Marsman, voorheen bekend als dichteres, gaat over een mens – Ida, 29 jaar oud, 1 meter 76, ‘zwart haar beginnende grijze gloed’, klimaatwetenschapper – maar gaat net zozeer over de mensheid als geheel. De krioelende massa die de wereld overneemt, het ijs laat smelten, de zeeën doet stijgen, de bossen kapt, de zwarte én witte neushoorn uitmoordt – kortom, het Antropoceen. Als bit of light reading voor het slapen gaan leest Ida The World without Us, waarin auteur Alan Weisman probeert te berekenen hoe lang het duurt voordat alle sporen van de mensheid verdwenen zouden zijn als de mensheid ineens, knip met je vingers, zou verdwijnen. Ook berekent hij: als alle vrouwen vanaf nu nog maar één kind zouden krijgen, zou de wereldbevolking al in 2075 gehalveerd zijn.

Ook Ida droomt ’s nachts de laatste mens op aarde te zijn, iets wat overigens niet per se de oplossing van al haar problemen zou zijn. Ze is klimaatwetenschapper, wat niet echt een vrolijk beroep is. Ida’s moeder zei eens dat de mens een ‘door en door slecht wezen’ is, wat haar ertoe aanzette ‘het tegenovergestelde van een mens’ te zijn (vandaar de titel), wat niet direct de makkelijkste route is naar een lang en gelukkig leven. Ida komt terecht bij een onderzoeksproject in Noord-Italië, waar ze maar matig enthousiast over is. En dan heeft ze ook nog een wat stagnerende relatie met Robin, met wie ze van plan is oud te worden (al durft ze dat nog niet te zeggen) en met wie ze best een kind zou willen.
In dat laatste schuilt het dilemma dat Marsman via Ida aan haar lezer presenteert: hoe kun je over alle huidige en toekomstige crises van de mensheid nadenken, als je eigen, kleine, individuele leven een van de druppels in die zee der mensheid is – en je niet zonder je eigen leven kunt? Je kunt fantaseren van een wereld zonder mensen, maar je kunt zelf niet zonder mensen. Je smacht naar Robin, je wilt samen oud worden, je maakt stampij als ze te lang met een vlotte jongen in het café praat. En misschien is dat dan ook wel het dilemma van de mensheid: dat ze alleen is. Er is geen concurrerende mensheid in het universum waar we ons aan kunnen koppelen, of tegen kunnen afzetten. ‘Zelfs de hemel is leeg. En dus zetten we ons af door al die zwijgende natuur om ons heen te vernietigen, als een wanhopige geliefde die maar niet wordt terug ge-sms’t en het in het café op een zuipen zet.’
Leuk trouwens: Marsman schrijft over een lesbisch personage zonder dat die homoseksualiteit ook maar een moment in de roman geproblematiseerd wordt. Het is gewoon zo. Best zeldzaam.
Die vergelijking tussen de wanhopige mensheid en de dronken geliefde in het café zegt veel over Marsmans doel: ze koppelt vraagstukken aan elkaar, op een impliciete manier, over het individu versus de massa, over wij-zij-denken, gender en seksualiteit. Of misschien moet je zeggen: Marsman koppelt die vraagstukken helemaal niet aan elkaar. Ze laat ze alleen naast elkaar ontstaan, los van elkaar, maar omdat ze tussen dezelfde kaften staan, en rond hetzelfde personage zweven gaan ze als vanzelf een verbinding met elkaar aan. En zo lijken beschouwingen over toekomstloze tienerdepressies ineens beschouwingen over de apathie die zoveel mensen ten opzichte van het milieu hebben. Marsmans vorm draagt daaraan bij: sommige hoofdstukken zijn klassiek verhalend, andere zijn korte essays of columns, andere zijn lange gedichten. Het boek komt inclusief bibliografie.
Er wordt nogal eens gezegd dat romans van jonge schrijvers aan een overdosis apathie lijden: personages die niets groots ambiëren, geen grote plannen hebben, geen grote liefde, maar aan navelstaarderij ten onder gaan. Ik heb zoiets ook wel eens geschreven. Ook Ida kent elk pluisje en randje van haar navel, maar Marsman weet die apathie heel slim te thematiseren. Eerst, zoals gezegd, in de manier waarop mensen moedeloos worden als een probleem geen individuele dader heeft en geen individuele oplossing (‘Ik voel me als iemand die haar rekeningen maar niet meer openmaakt – dag na dag laat het klimaat een ongeopende brief achter op mijn deurmat: je bent te laat!’). Daarnaast door het om te draaien en te zeggen dat apathie een gevolg is van het wél hebben van waarden. ‘Mijn apathie is een gevolg van hoe de generatie van mijn ouders de wereld achterlaat, mijn cynisme een uiting van verslagenheid: ik gebruik cynische grapjes om me staande te houden in een wereld waar ik niet voor gekozen heb, nooit voor zou kiezen, maar waar ik geen weg uit zie.’
Dit klinkt natuurlijk allemaal nogal depressief, maar het wonderlijke is dat Het tegenovergestelde van een mens geen somber boek is. Het is door de afwisseling in genre en door het denkplezier van Ida juist een verrassend speelse roman, ideologisch betrokken, een opeenstapeling van ideeën, pessimistische en optimistische, interessant op alle bladzijdes, en ondanks alle stijlwisselingen verbazingwekkend consistent. En hoogst actueel bovendien, in een tijd waarin de president van de Verenigde Staten zonder gêne het klimaatakkoord van Parijs opzegt. (GroenLinks zou Marsmans boek best aan al haar nieuwe leden als welkomstcadeau mogen schenken.)
Ik heb Weismans The World without Us opgezocht: na vijfhonderd jaar zouden alleen aluminium onderdelen van vaatwassers, roestvrijstalen keukengerei en plastic handvatten overblijven. En bronzen standbeelden. Heel Amsterdam zou kunnen vergaan, alleen De dokwerker op het Jonas Daniël Meijerplein zou overeind blijven, fier en onverschrokken.