De slachtoffers zijn Tsjetsjenen en de daders Russen, maar de overeenkomst met de toestand in Kosovo in februari van dit jaar is onmiskenbaar. Toen werd in veel westerse landen een soort intellectuele noodtoestand afgekondigd, gevolgd door een maandenlang bombardement van Servië. Waar blijft de heilige verontwaardiging nu zich aan de (Turkse) Navo-grens een vergelijkbaar scenario ontrolt? Waar blijft de roep om ingrijpen, met name in die kolommen die zes maanden geleden bolstonden van de morele imperatieven, laatste waarschuwingen en volkenrechtelijke improvisaties die een aanval op een soevereine staat moesten wettigen? Nergens valt een beroep op de mensenrechten te beluisteren. Nergens lees je bespiegelingen over de plicht tot interventie, laat staan over de ‘les van München’.
De felste voorstanders van ingrijpen in Kosovo waren mensen die de Tweede Wereldoorlog niet hebben meegemaakt, nooit in Kosovo zijn geweest en in een vorig leven de Navo als machtsinstrument hebben verketterd. Hun bekering had iets van een kinderkruistocht. Ze trokken juichend op toen het van Clinton, Blair, Chirac en al die andere moderne tussenpausen mocht. Nu diezelfde leiders verklaren dat Kosovo geen precedent is en Tsjetsjenië een Russisch binnenlands probleem, zwijgen ze beschroomd. Komt dat soms doordat er nu echt sprake is van een parallel met de toestand in 1938?
Een overeenkomst met ‘München’ die in de kwestie-Kosovo ontbrak, is het formaat van de tegenstander. Servië was een uitgewoonde dictatuur met minder inwoners dan Nederland. Rusland is een geduchte militaire macht zoals Duitsland dat was in 1938, en net zo onberekenbaar. Niettemin zou de Navo datgene kunnen doen waarvoor zij is opgericht, namelijk een oorlog tegen Rusland voeren. Mocht men daartoe besluiten, dan zijn de gevolgen niet te overzien. Althans, ze zijn niet meer te calculeren door chefs van staf, te manipuleren in briefing-rooms of te analyseren in krantekolommen.
Als Nederlandse piloten boven Tsjetsjenië in actie komen, neemt men welbewust het risico dat vroeg of laat een Russische kernkop boven Amsterdam ontploft. De vraag die de ridders van de humanitaire figuur nu zouden moeten beantwoorden is de authentieke vraag van 1938: ben ik vóór militair ingrijpen als dat eventueel leidt tot een wereldoorlog? Eventueel, want niets is zeker. Het is mogelijk dat Moskou bakzeil haalt, vergezeld van de zoveelste regeringswisseling om gezichtsverlies te beperken. Veel hangt af van China, dat Rusland met evenveel wantrouwen gadeslaat als wij. De veronderstelling is dat China voorrang zal geven aan zijn stilzwijgende bondgenootschap met de Navo.
Maar het kan verkeren, zoals het na 1938 verkeerde. De geallieerde naties dachten dat Hitler zich tegen de Sovjet-Unie zou keren, terwijl de sovjets overtuigd waren dat hij in westelijke richting zou aanvallen. Hij viel in beide richtingen aan.
Net als toen heerst er nu onzekerheid over de vraag hoe ver de tegenstander wil gaan en over het nut van een harde opstelling. Zal een beperkte Navo-actie in Tsjetsjenië de positie van het leger in Moskou verzwakken of versterken? En hoe staat het met de eenheid binnen diezelfde Navo? Is het bondgenootschap bestand tegen de dreiging van grootscheepse verliezen?
Laten we wel zijn: daar kan geen sprake van zijn. De eenheid in de Navo is zo ver te zoeken dat Griekenland niet eens de veiligheid van de bezoekende Amerikaanse president wil garanderen. Geen haar op een Navo-hoofd dat eraan denkt Rusland aan te vallen omwille van Tsjetsjenië. En als eensgezind optreden toch uitgesloten is, zelfs al zou het hele Tsjetsjeense volk worden uitgeroeid, waarom zou je er dan publiekelijk op aandringen? Dat grote zwijgen, van hoog tot laag, is een andere parallel met 1938. Ingrijpen lijkt dwingend geboden, maar nu het erop aankomt wil niemand zijn nek uitsteken.