TWAALF JAAR Friesland hebben van Hans Wiegel een mild mens gemaakt. Als een glimlachende Boeddha zit de gewezen commissaris van de Koningin in de glazen uitbouw van Hotel l'Europe, eigendom van Freddie Heineken, die hij als president-commissaris van de Verenigde Bierbrouwers - maandelijks in het statige hotel aan de Amstel in vergadering bijeen - zo goed heeft leren kennen. Met de lippen getuit over de precies middenin de mond gestoken bolvormige sigaar, de ogen nadenkend omhooggeslagen, en met dat driedelige streepjespak is hij helemaal een jeugdige uitvoering van wijlen Harm van Riel. Hij lacht vrolijk als we zeggen dat we ter voorbereiding op dit gesprek nog eens het befaamde interview in boekvorm hebben nageslagen dat Vrij Nederlands Joop van Tijn in 1970 met Wiegels politieke goeroe had. ‘Geweldig boek!’ zegt hij. ‘En een geweldige man natuurlijk. Veel van opgestoken indertijd.’
Die in dat boek door Van Riel zo hartstochtelijk beleden voorliefde voor de rangen- en standenmaatschappij komt anno 1995 toch wat archaisch over…
Wiegel maakt een royaal wegwuivend gebaar. ‘Ach, u moet maar denken: daar zat ook een flinke dosis plaisir d'epater bij. Van Riel was tuk op het op de kast krijgen van linkse mensen, dat was de provocateur in hem. Dat heb ik ook duidelijk van hem meegekregen, in mijn tijd als jonge vechtjas, dat je niet bang moet zijn om de dingen eens kras te verwoorden. Dat is nu jammer genoeg uit de mode geraakt.’
Hans Wiegel (53) is terug in de Haagse arena. Weliswaar blokkeerde Frits Bolkestein zijn comeback in de Tweede Kamer, door het zijdeurtje van de senaat krijgt hij straks na de verkiezingen voor de Provinciale Staten toch weer voet aan residentiele grond. Hij verlangt er hartstochtelijk naar. ‘Mijn oude strijdmakkers terugzien, de pers, mijn netwerk weer eens uitbouwen. Ik heb pas weer een verkiezingsspeech gehouden, en ik moet u zeggen, dat ging mij nog goed af.’
Niet dat hij in zijn Friese periode al zijn Haagse contacten was kwijtgeraakt, verre van dat. Wiegel stond en staat nog steeds middenin het epicentrum van de macht in Nederland. Zo behoort hij tot de uitverkoren burgers die door een van zijn operaties herstellende prins Bernhard (‘Een voortreffelijke man, en een van onze grootste oorlogshelden, niet te vergeten’) vanuit zijn ziekbed telefonisch hoogstpersoonlijk op de hoogte zijn gesteld over het verloop van het prinselijk herstel. Ook Elco Brinkman, de onlangs zo verbitterd uit het politieke bedrijf gestapte ex-CDA-leider, behoort tot de kring van Wiegels intimi sinds de laatste hem in 1980, toen hij minister van Binnenlandse Zaken was, binnenhaalde als directeur-generaal Binnenlands Bestuur. Wiegel ving zijn gewezen ambtelijke Benjamin na zijn Haagse vertrek als een ware vriend op. ‘Ik kan u mededelen dat de heer Brinkman uiterst opgelucht is over zijn vertrek’, zegt hij. Het publicitaire rumoer rond de Arscop-affaire, de KRO-uitzending die het begin van het einde van Brinkmans carriere betekende, staat nog steeds in Wiegels hersenen gegrift als een ‘schandelijke uitzending, een geval van pure stemmingmakerij’. Schamper: ‘Wat zag je nu werkelijk in die uitzending? Een zwarte Mercedes die een beetje suggestief voorbijschoof, een angstige haas tussen een boom, dat was het zo'n beetje. De makers hadden duidelijk een sappig programma voor ogen.’
HOEWEL HIJ DUS nog steeds de vinger aan de pols heeft bij bestuurlijk Nederland, moet Wiegel toch wel kwijt dat het politieke bedrijf sinds zijn vertrek naar Friesland de nodige gedaanteveranderingen heeft doorgemaakt. Hij voelde zich bij het meest recente partijcongres van de liberalen enigszins als Alice in Wonderland toen de populaire volkszanger Gordon daar in een hartstochtelijk liefdesduet met minister Jorritsma uitbarstte. Toen de traditionele speeches ook nog eens vervangen bleken door een eigentijdse ‘talkshow’ (alleen al de wijze waarop Wiegel dat woord uitspreekt, zegt enige boekdelen) onder leiding van oud-Binnenhofverslaggever Kees Meinten, realiseerde de nestor zich dat de tijden inderdaad waren veranderd. ‘Tja, dat duet met Gordon… Het was zeker niet onverdienstelijk, en de jongeman schijnt nog VVD te stemmen ook. In mijn tijd ging het er allemaal wat anders aan toe. Toen hadden we vooral dixielandmuziek, en Willem Duys. Denkt u overigens niet dat mevrouw Jorritsma alleen maar zo gezellig kan zingen, want ik ken haar als een uiterst kordate tante. In de zaal zag ik ook alleen maar opgewekte gezichten, dus waarom zouden we klagen? Voor mij was het allemaal erg nieuw.
Vroeger had je veel meer vragen uit de zaal, ging het veel meer om het politieke gevecht, en dat was natuurlijk prachtig. Ik herinner me de kamerverkiezingen van 1972, toen deed ik drie debatten met Den Uyl, in Groningen, Leeuwarden en Zaandam, als ik het wel heb. Nou, daar kwamen dus duizenden mensen op af, stonden ze op de stoep te wachten en moesten we twee voorstellingen doen. Kom daar nu nog maar eens om. Dat was een fan-taas-tische tijd.
Ik ben nu eenmaal een man van de polarisatie, zolang je daarna wel gezellig een glaasje bier met elkaar kunt drinken natuurlijk, want aan fanatisme heb ik een hekel. In de jaren zeventig had je nog van die hele fanatieke anti-VVD'ers, echte relschoppers. Die gooiden in 1972 nog de glazen van hotel Krasnapolsky in, toen de VVD daar bijeenkwam. Dat was heel eng en akelig, dat fanatisme in die tijd. Gelukkig dat dat voorbij is. Overigens was ik onlangs in Hilversum voor de opnamen van een tv-programma over de rellen in Amsterdam tijdens de kroning van koningin Beatrix in 1980. In de studio zaten ook een paar van die krakers van toen. Met voldoening stelde ik vast dat de heren ook al wat grijs aan de slapen waren geworden.’
U MOET TOCH dagelijks wakker worden met een triomfantelijk gevoel. Al uw vijanden van de jaren zestig en zeventig hebben er het bijltje bij neergegooid. De PvdA is getemd, de rebellen van de studentenbeweging hebben hun excuses aangeboden…
Wiegel: ‘Ja, vreselijk.’
…Nederland is zo conservatief geworden dat je het niet eens meer kan herkennen. Uw missie van toen is voltooid.
‘Nou, nou, nou. Ik beschouw mijzelf helemaal niet als conservatief, integendeel. Ik ben een uiterst progressief mens, zoals het liberalisme, zoals u weet, natuurlijk ook een uiterst progressieve ideologie is. Kijk, dit land is nu eenmaal gematigd. Wat werkelijk is veranderd, is dat de politiek minder in de belangstelling staat. Het tijdperk-Lubbers heeft ertoe bijgedragen dat de verschillen tussen de diverse partijen wat verdoezeld zijn geraakt. Dat vind ik zelf geen goede zaak, want je moet als kiezer uiteindelijk wat te kiezen hebben. Men is dus helemaal afgeraakt van het idee van de polarisatie, daar wordt tegenwoordig onzettend negatief over gedaan.
Maar ik vind dat die polarisatie ook een hele goeie kant had: duidelijkheid voor de mensen in het land. In de jaren tachtig, onder Lubbers, is de slinger radicaal de andere kant opgegaan, en werden de zaken vooral in het torentje geregeld. Ik denk dat we nu in een periode zitten dat de polarisatie weer enigszins terugkomt, en dat is een goede zaak. Thorbecke zei het al: de publieke zaak moet publiek behandeld worden.
Die verrechtsing waar iedereen het over heeft, is in sterke mate het gevolg geweest van het stijgende welvaartspeil. De algemene denkrichting bij de mensen in het land is natuurlijk liberaal geworden, juist bij degenen die traditioneel tot het electoraat van de PvdA behoorden. Ik herinner me een verhaal dat Vrij Nederland een jaar of vier geleden plaatste over Purmerend. Dat ging om allemaal oud-Amsterdammers uit de voormalige arbeidersklasse. Nou, die mensen verkondigden eigenlijk allemaal opvattingen die in feite rechtser waren getint dan de politieke lijn die de VVD op dat moment voorstond. In het verleden was dat ook al zo. Al die arbeiders die in de jaren zestig riepen om het gebruik van de lange lat tegen de damslapers, zaten ook op een rechtsere lijn dan de VVD. Met de welvaartsstijging is in de loop der jaren een hele groep mensen in zijn geheel naar rechts opgeschoven. Die willen ook meer over hun inkomen beschikken, minder belasting betalen, en dat soort politieke opvattingen leiden nu eenmaal naar de VVD.
Hoewel de huidige minister-president ook echt probeert premier van de gewone mensen te zijn, kun je hem toch onmogelijk een fanatieke PvdA'er noemen. Hij is echt de minister-president van de gehele coalitie, en ik voorspel dat dat hem nog stemmenwinst zal opleveren ook. Kok heeft duidelijk elementen van Drees in zich, is zuinig met de centjes, ook al vanwege zijn afkomst. Een tijdje geleden ontmoette ik in Friesland Felix Rottenberg. Die was daar voor een werkbezoek. Nu, dat leek mij ook wel een opgewekt jongmens, al komt hij natuurlijk wel erg uit de Amsterdamse… uh, hoe zeg je dat, scene.
Ik denk dat de PvdA momenteel wel het risico loopt dat men de traditionele achterban verwaarloost, dat men zo druk in de weer is met allerlei moderne managementmodellen dat de partij als geheel boven het ledenbestand begint te zweven. Ik las pas daarover enige kritiek van commissaris Lammers aan het adres van Rottenberg en daar was ik het eigenlijk wel mee eens. Kok en Rottenberg zijn natuurlijk totaal andere sociaal- democraten dan Joop den Uyl. Den Uyl was echt een gedrevene, iemand die heilig overtuigd was van zijn eigen gelijk en daardoor ook weleens dogmatisch kon worden. Den Uyl dacht altijd aan de gehele mensheid en wat minder aan de mens, terwijl dat bij mij precies andersom ligt. Door die gedrevenheid heeft hij de ontwikkelingen binnen de Partij van de Arbeid niet goed in de hand weten te houden. Die achterban werd nog gedrevener dan hij zelf, eiste steeds meer, en dat heeft ertoe geleid dat dat tweede kabinet-Den Uyl er nooit is gekomen. Als hij in die kabinetsformatie van 1979 had gezegd: “Alles mooi en aardig, partijcongres, maar dit resultaat neemt u”, dan was dat kabinet er gekomen, daar ben ik van overtuigd. Een aanvoerder moet ook soms de lijn durven kiezen, met alle risico’s van dien.’
VERRASSEND WAS HET dat Wiegel onlangs door de CDA-Tweede-Kamerfractie werd gevraagd om raad te geven over de wijze van oppositie voeren. Wiegel: ‘Ja, dat was werkelijk alleraardigst. Het is natuurlijk geen sinecure wat het CDA is overkomen. Een enorme verkiezingsnederlaag, twee politieke aanvoerders achter elkaar van het toneel verdwenen, en dan nog eens een keertje in de oppositiebankjes terechtgekomen, waar de partij al helemaal geen ervaring mee heeft. Neem daarbij het gegeven dat het CDA grosso modo ook niet eens zo vreselijk gekant is tegen het gekozen regeerbeleid, en je zit toch met een politiek probleem van formaat. Goed, ik heb ze dus toegesproken, met al die sippe gezichten voor me, gezegd dat ze zich een beetje moeten vermannen, en er tegenaan moeten gaan. Ik heb ze natuurlijk geen partijpolitieke issues aan de hand gedaan, dat moeten ze zelf maar verzinnen, maar meer in het algemeen wat praktische suggesties gedaan. Bijvoorbeeld dat men zich in de avonduren niet alleen moet verliezen in het uitgraven van dossier na dossier, dat men op gezette tijden ook met elkaar een borrel moet gaan drinken… Het oude handwerk in de rokerige zaaltjes mag natuurlijk nooit vergeten worden. Dat wij-gevoel, daar moet je voor sappelen. Ik heb de heer Heerma ook nog geadviseerd om niet de hele tijd achter het katheder te gaan staan, maar dat hij er goed aan doet af en toe, goed getimed, ergens een mooi punt te zetten…’
Vindt u Heerma de aangewezen man voor het leiden van de oppositie?
Na enig nadenken: ‘Ach, je moet iedereen een kans gunnen, vind ik. Maar nogmaals: het is zeer beslist geen eenvoudige situatie waarin het CDA verzeild is geraakt. In feite hebben we nu een nationaal kabinet. Hoewel het CDA er niet in zit, kan het voor een groot deel de opvattingen die in het regeerakkoord staan onderschrijven. Nu het politieke spel van het monisme uit de jaren van Lubbers terugkomt en het dualisme herintreedt, zal het CDA zich moeten richten op een taak als buitenlid van dat nationale kabinet. Vaak zullen belangrijke zaken van het CDA afhangen, die dan eens een keer voor de VVD, dan eens voor de PvdA zal moeten kiezen. Wat dat betreft heeft het CDA als oppositiepartij toch meer in te brengen dan de VVD tijdens het kabinet-Den Uyl. Voor ons was het toen echt ploegen op de rotsen, afzien geblazen, want de echte invloed van de VVD op het beleid was toen uiterst gering. Het enige wat we konden doen was af en toe een KVP'er op stang jagen.’
Het was in die voor de VVD hopeloze jaren dat Hans Wiegel op een dag werd benaderd door een werknemer van het Parijse kantoor van Shell Chemie, die zodanig verontrust was over de socialistische koers van de staat der Nederlanden dat hij vol vuur een politiek tegenoffensief eiste. Het was Wiegels eerste kennismaking met Frits Bolkestein. ‘Tsja, dat was natuurlijk heel opmerkelijk, dat zo'n man met zo'n goede baan zich vrijwillig aanbood voor politieke activiteit. Dat zie je maar hoogst zelden. Toen hij weer vertrok, zeiden we dan ook gelijk tegen elkaar: da’s een vent om in de gaten te houden. Niet zo lang daarna kwam hij inderdaad in het parlement terecht, en daarna werd hij al snel staatssecretaris.
Bolkestein en ik zijn qua karakterstructuur natuurlijk heel andere mensen. Ik herinner me dat zijn verontrusting over wat er gebeurde in het Nederland onder Den Uyl uiterst diep zat. Ik persoonlijk heb nooit een hekel aan Den Uyl gehad. Maar het ging in die tijd natuurlijk wel van dik hout zaagt men planken. Misschien weet u nog wel dat er toenterijd een open brief tegen het kabinetsbeleid werd geplaatst door tien nationale topondernemingen van dit land. Dat zei toch ook wel wat.’
HOEWEL WIEGEL duidelijk maakt niet uitvoerig op het fenomeen-Bolkestein te willen ingaan, komt hij uiteindelijk toch met een - zij het zuinig - compliment. ‘Hij is de laatste tijd toch veel losser geworden. Ik zag hem pas bij Ivo Niehe en toen werd hij opeens door drie dames tegelijk toegezongen. Dan moet je echt weten hoe je je gezicht moet houden, maar dat deed hij werkelijk heel goed. Een losbol moet hij natuurlijk niet worden, dat past niet bij hoe hij eruit ziet, maar ik denk toch dat hij respect afdwingt. Hij staat toch bekend als een man die wat durft te zeggen. In dat hele asielzoekersdebat heeft hij toch maar mooi de knuppel in het hoenderhok gegooid.’
Bent u stiekem niet veel linkser dan Bolkestein geworden?
‘Nou, linkser? We hebben elkaar daarover nooit de maat genomen, moet ik u zeggen. Ik geloof wel dat ik in het algemeen wat relativerender gestemd ben dan de heer Bolkestein.’
Bovendien bent u zelf ook een erkende potverteerder. Nooit is het financieringstekort zo gierend uit de klauwen gelopen als tijdens het kabinet-Van Agt/Wiegel, zeggen de deskundigen. Toen dacht men echt dat er een nul te veel stond.
‘Dat valt niet te ontkennen. Ik loop daar ook niet voor weg. Wat ik misschien ter mijner verdediging mag aanvoeren, was dat de collectieve uitgaven ten tijde van het kabinet-Den Uyl in vier jaar tijd waren verdubbeld. Toen wij vervolgens aan het bewind kwamen en na veel geworstel aan de slag gingen met Bestek '81, gingen we lijnrecht tegen de trend in. Daar waren de geesten toen nog niet rijp voor. Dan voer ik ook ter verontschuldiging aan dat die kleine meerderheid die we hadden in de Kamer, in feite soms niet eens een meerderheid was, vanwege onder andere die loyalisten binnen het CDA. Ik had toen ook weleens de indruk dat Ruud Lubbers ons als fractieleider van het CDA soms tegen de wielen aan het inrijden was. Daar heb ik hem ook weleens over opgezocht. Maar dan bleek dat maatschappelijke acceptatie van onze nieuwe beleidsfilosofie alleen maar via het “een onsje minder”-principe mogelijk was, dat het anders niet te verkopen was.
Ik blijf erbij dat we als kabinet best een fraai gebakje hadden geserveerd op het gebied van de sociale voorzieningen en het overheidspersoneel. Als Bestek '81 onverkort was ingevoerd, dan was het voor het kabinet-Lubbers na ons nog veel makkelijker geweest. Maar die cultuurshock, dat omdraaien van de beleidsfilosofie, dat kon de Kamer toen niet aan. Akkoord, het financieringstekort rees de pan uit, maar ik ben er wel van overtuigd dat we het maximale hebben bereikt wat er uit te slepen viel. Oud-Nederlandsche-Bankdirecteur Zijlstra, toch een onverdachte bron in dezen, heeft dat ook in zijn memoires opgeschreven. Bestek '81 was in mijn ogen toch maatgevend voor de politieke cultuuromslag die nu nog doorwerkt.
Nu gebeuren er dingen die eerder niet konden. Als je toch eens nagaat wat voor dramatische toestanden zich afspeelden rond de WAO-plannen van het laatste kabinet-Lubbers, wat voor verschrikkelijke emoties dat opriep. Vergelijk dat eens met de ware revolutie die nu op dat terrein onder staatssecretaris Linschoten plaatsvindt, met die verplichte herkeuringen. Linschoten zei het al: toen stond het hele Malieveld vol met demonstranten, nu zie je daar alleen maar mensen die de hond uitlaten. De mensen begrijpen nu dat het nodig is. Of kijk naar de uiterst voortvarende maatregelen van het kabinet ten aanzien van de recente wateroverlast, ten aanzien van de dijkverzwaring, ten aanzien van Schiphol, de Betuwelijn. Dat was onder Hans Alders nog niet mogelijk geweest. Er verandert ontzaglijk veel in dit land, meer dan je een tijdje geleden nog voor mogelijk had gehouden.’
Grote veranderingen ontwaart Wiegel ook bij D66. Een totale fusering van ‘s lands beide liberale partijen voorziet hij op korte termijn nog niet, wel dat het 'anti-VVD-gevoel’ dat hij vroeger bij de democraten van Van Mierlo ontwaarde, snel aan het slijten is. ‘Mijn oude Larense jeugdvrind Reinier Heyting, een van de oprichters van D66, heeft mij weleens verweten dat ik de opkomst van D66 had kunnen voorkomen als ik de VVD meer had opengesteld voor de borrelende tijdgeest. Daar geloof ik niet zo veel van. Het zijn toch twee verschillende partijen met verschillende achterbannen. D66 zie ik als chic links, de partij van de suburbs, de intellectuele twijfel. De VVD behoort toch de partij te zijn van de “eigengeerfde boeren”, zoals Van Riel dat zo treffend verwoordde. De VVD is er voor de dokters en de advocaten, en de middenstanders niet te vergeten. Toch zie je nu dat de beide partijen naar elkaar toe groeien. Zo'n houding van Van Mierlo, die eens verkondigde dat als hij met het pistool op de borst tussen VVD en PvdA zou moeten kiezen, uiteindelijk voor de PvdA koos, die houding proef je toch veel minder bij bewindslieden als Borst, Wijers en Sorgdrager.’
HET GESPREK BELANDT bij die dramatische gebeurtenissen van 1993, nadat er binnen de VVD een grote lobby op gang kwam om Hans Wiegel als geheim verkiezingswapen uit Friesland weg te halen en te mobiliseren als lijsttrekker van de liberale volkspartij bij de Tweede-Kamerverkiezingen. Wiegel reconstrueert: ‘In het voorjaar van 1993 werd ik benaderd door een aantal voorzitters van de kamercentrales die mij vroegen of ik mij kandidaat wilde stellen voor de Tweede Kamer en eventueel bereid was om als lijstaanvoerder te fungeren, dit in verband met de grote stemmenwinst die men daarvan verwachtte. Toen heb ik gezegd: die verkiezingen zijn pas over een jaar, als commissaris van de Koningin kan ik nu niet ja zeggen, want dan ben ik in die functie vleugellam, maar ik voel ervoor, kom later maar eens terug. Het verzoek werd echt namens een hele grote groep gedaan, maar niettemin besliste de top van de partij in de zomer van '93 anders. Dat moet kunnen natuurlijk. Jammer voor mij, want ik had best nog es naar de Kamer terug gewild als fractievoorzitter. Het ministerschap trok mij minder, dat kan altijd nog na m'n zestigste, dacht ik bij mezelf.
Achteraf was het misschien toch maar beter zo. Vrienden van me waarschuwden me ervoor dat je eigenlijk nooit moet teruggaan naar vroeger, nooit iets moet doen wat je al een keer gedaan hebt, want je herinnert je alleen maar de leuke dingen, terwijl het in werkelijkheid dan zo tegenvalt. Bovendien heeft de Eerste Kamer ook zo z'n aantrekkelijkheden. Als minister zat ik er vaak, daar werd je tenminste nog als excellentie aangesproken en dat vond ik wel zo prettig. Er zijn mensen die denken dat de Eerste Kamer steeds belangrijker zal worden, dat de rol van de senaat steeds actiever wordt, in het spoor van de ontwikkeling die CDA-senator Kaland, die ik zeer bewonderde, in gang zette. Daar heb ik zo mijn vraagtekens bij. De senaat is onder leiding van Kaland in het gat gesprongen dat de Tweede Kamer onder Lubbers liet vallen door alles af te laten regelen in het torentje. Ik denk dat het parlement zich wat dat betreft aan het revancheren is. Gelukkig maar, want een volksvertegenwoordiging moet natuurlijk zijn eigen verantwoordelijkheid kennen. De Eerste Kamer kan dan die chambre de reflection blijven waarvoor ze ook bedoeld is.’
DE FUNCTIE DIE Wiegel vooralsnog de meeste hoofdbrekens kost (naast een tiental commissariaten in het bedrijfsleven, waartussen, naast de reeds genoemde bierbrouwersbond, ook Bols-Wessanen en Douwe Egberts prijken) is zijn kersverse post als president-commissaris van het nieuw gevormde Algemeen Verbond voor Ziektekostenverzekeraars, dat hij, daags na de abortering van zijn comeback als VVD-aanvoerder, als troostprijs kreeg aangeboden. Hoewel het een parttime-functie van drie dagen per week betreft, kan Wiegel er zijn borst voor natmaken. ‘Ik heb in mijn loopbaan heel wat moeilijke dossiers ingezien’, zegt Wiegel. ‘Van de politie tot de problematiek van de Zuidmolukkers, maar moeilijker dan dit kan het werkelijk niet. Op het prioriteitenlijstje van de Nederlandse burgers staat gezondheid onbetwist nummer een. Het raakt het hart van de mensen in het land, en de verzekeraars spelen daarbij een steeds belangrijker rol. Waar het natuurlijk allemaal om draait is de vraag in hoeverre de kosten voor de gezondheidszorg een collectieve last moeten zijn. We zullen tot een mooie mix moeten komen van solidariteit en eigen verantwoordelijkheid. Maar ik kan nu al zeggen dat de passage over de gezondheidszorg zoals die in het paarse regeerakkoord terecht is gekomen, wat dat betreft wat al te optimistisch is getoonzet. Als je die naar de letter uitvoert, zal je werkelijk miljarden moeten bezuinigen, terwijl factoren als de vergrijzing van de Nederlandse bevolking en de steeds betere medische technologie, die in feite een dubbele vergrijzing oplevert, er voor zullen zorgen dat er een steeds groter beroep zal worden gedaan op die zorg. Die technologie kun je niet tegenhouden, en dat wil ik ook helemaal niet.
Dat zijn allemaal factoren die ertoe zullen leiden dat de kosten eerder zullen stijgen dan dalen. De in het regeerakkoord opgenomen passage over de gezondheidszorg is een van de zwaarste financiele taakstellingen die het kabinet zich heeft opgelegd. Die komt dan ook niet geheel overeen met de realiteit. Vandaar dat er uiterst behoedzaam moet worden omgesprongen met diverse maatregelen. Niet voor niets heeft mevrouw Borst al na kritiek van de Rutgersstichting gezegd dat de pil onmiddellijk teruggaat in het collectieve pakket zodra blijkt dat het aantal abortussen toeneemt. Hetzelfde geldt voor de waakzaamheid met betrekking tot de kwaliteit van het gebit. Die voorzichtigheid blijft geboden.’
En zo ontwikkelt de vroegere boeman van links Nederland zich misschien toch nog tot een van de laatste steunpilaren van de uyliaanse verzorgingsstaat. Een echt kind van de jaren zeventig presenteert alsnog zijn ware gezicht.
`welvaart maakt rechts’
Felix Rottenberg is ‘een opgewekt jongmens’ en Wim Kok ‘een nieuwe Drees’. Hans Wiegel, de vroegere prins van de polarisatie, is mild geworden. Via de Eerste Kamer maakt hij straks zijn rentree in de landelijke politiek. Een interview met een record-potverteerder over der verzorgingsstaat, de ‘linkse chic’ van D66 en de nieuwe VVD van volkszanger Gordon.
Uit: De Groene Amsterdammer van
www.groene.nl/1995/9
www.groene.nl/1995/9