Het is al weer bijna zeven jaar geleden dat het Centraal Bureau voor de Statistiek kwam met een alarmerend bericht: ‘groei Wajong zorgwekkend’. De instroom van het aantal jonggehandicapten in een uitkering was in een dikke tien jaar tijd verviervoudigd. Waren de Nederlandse jongeren in die jaren plots zieker en gehandicapter geworden dan ze daarvoor waren?
Nu vvd-staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Tamara van Ark op zoek is naar een nieuwe manier om meer zwakbegaafden en gehandicapten aan het werk te krijgen, kom ik die cijfers weer tegen. Het doet me denken aan de wao-crisis van begin jaren negentig. Het aantal wao’ers was destijds schrikbarend hoog. De Nederlander was echter helemaal niet zieker of gehandicapter dan daarvoor, de wao was gewoon voor werkgevers én werknemers een gunstige financiële regeling als bedrijven werden gesloten, verplaatst of afgeslankt.
Ook van de toename van het aantal Wajongers bleek toen een betrokkene profijt te hebben. Ditmaal waren het de gemeenten die er baat bij hadden jonge mensen richting de Wajong te leiden, want als ze in de bijstand kwamen, kostte dat de gemeenten – die verantwoordelijk zijn voor de bijstand – geld. De Wajong drukt niet op de gemeentelijke begroting, die wordt door een andere instantie, het uwv, betaald.
Inmiddels geldt sinds 2015 de nieuwste Wajong-regeling alleen nog voor hen die echt niet kunnen werken. De overige zwakbegaafden of gehandicapten vallen onder de nieuwere Participatiewet. Zij krijgen als ze geen werk hebben tot hun 27ste geen uitkering. Wat blijkt uit recente cijfers? De meesten zitten werkloos thuis, bij hun ouders. Dat is voordelig voor de gemeenten die verantwoordelijk zijn voor de Participatiewet.
Vanuit die voorgeschiedenis is het verleidelijk het voorstel van staatssecretaris Van Ark waarover zij met de politiek en het veld in gesprek wil wederom te bekijken vanuit de vraag wie er deze keer het meeste, niet-bedoelde, profijt van heeft. Van Ark wil met haar plan meer zwakbegaafden en gehandicapten aan het werk helpen. Want dat is nog steeds een probleem. Van Ark hoopt nu dat het adagium dat werken moet lonen en ook dat meer werken moet lonen haar doel dichterbij brengt.
Om dat te bereiken wil de staatssecretaris een einde maken aan de verschillende manieren waarop mensen met een beperking tot de arbeidsmarkt worden betaald als ze een baan hebben. De ene groep, de Wajongers-oude-stijl, krijgt nu als ze niet zelf het minimumloon kunnen verdienen hun inkomen aangevuld tot maximaal dat minimumloon – bij een voltijds baan – via de bijstand, dat heet loondispensatie. Van de andere groep, degenen die vallen onder de Participatiewet, krijgt de werkgever loonkostensubsidie van de gemeente, waarmee de werkgever dan het uit te betalen loon kan aanvullen tot maximaal het minimumloon. De staatssecretaris heeft een voorkeur voor de eerste werkwijze, de loondispensatie.
Tijdens een hoorzitting vorige week in de Tweede Kamer konden allerlei belanghebbenden hun voorkeur en kritiek laten horen. Zoals het nu is geregeld voor gehandicapten en werkgevers is het te complex, zegt een vertegenwoordiger van werkgevers, dat kan niet de bedoeling zijn. Zij pleit voor loondispensatie, dat is tenminste één regeling minder en het maakt het aantrekkelijker voor werkgevers. Ontzorgen, van zowel de werknemer als de werkgever, dat is de belangrijkste opdracht voor de staatssecretaris, zegt een ander, met loondispensatie wordt het echter juist voor de werknemers ingewikkelder, want die moeten de aanvullende uitkering dan zelf aanvragen.
Bert van Boggelen van De Normaalste Zaak, een netwerk van werkgevers dat zich inzet voor een ‘inclusieve arbeidsmarkt’, vraagt daarom aan de politiek om een stapje terug te doen. De keuze tussen loondispensatie of loonkostensubsidie noemt hij ‘een postzegeltje’ in het hele gebeuren. Oftewel: dat is niet de hamvraag waarop het goede antwoord de oplossing brengt.
Welwillende werkgevers worden helemaal gek – aldus Van Boggelen – van de gemeenten waar ze moeten aankloppen voor de loonkostensubsidie. Elke gemeente mag eigen criteria hanteren en dat doen ze dan ook. Grote werkgevers zoals supermarktketen Albert Heijn, die ook bij De Normaalste Zaak is aangesloten, hebben met veel gemeenten te maken, maar een kleinere werkgever met twee gehandicapten in dienst uit twee verschillende gemeenten kampt ook al met dat probleem van verschillende criteria.
Ook welwillende gehandicapten worden gek van alle regels. Bij loondispensatie zijn zij het die moeten aankloppen bij de gemeente voor een aanvullende uitkering boven op hun loon en het is voor hen met toeslagen of pgb’s al zo ingewikkeld. Verder maken ze zich zorgen over hoe het zit met die aanvulling, raken ze die kwijt als ze trouwen en hun partner inkomen heeft? Of als ze geld erven van hun ouders? En kunnen ze ooit meer verdienen dan het minimumloon? Of is dat ongunstig voor hen die nog vallen onder de oude Wajong-regeling en de daaraan verbonden, levenslange uitkering? Soms zijn die zorgen terecht, soms niet, maar terecht of niet, die zorgen bestaan ómdat de regels veel te complex zijn. Juist daardoor werpen ze drempels op.
‘Hoe komen we van het verkeerde toneelstuk in het goede toneelstuk?’, vraagt Van Boggelen zich af tijdens de hoorzitting. Goede vraag. Want de fracties in de Kamer lijken geneigd het script te volgen waarin alleen het antwoord op de vraag loondispensatie of loonkostensubsidie bepaalt of de andere fractie goed of fout is. Gelukkig laat het definitieve toneelstuk, de wet, nog even op zich wachten.