Harriet Krijgh © Roger Cremers

“Elke steen ademt er muziek,” zegt Harriet Krijgh (26) over Wenen, de stad waar ze sinds haar veertiende haar opleiding als celliste doorliep. Nu komt ze terug naar Nederland. Groter kan het contrast haast niet zijn, zeker sinds de bezuinigingen van het kabinet-Rutte I: ensembles en orkesten verdwenen, muziekscholen sloten, en de lokale naschokken richten nog overal ravages aan.

Dat merkte ze meteen toen ze gevraagd werd de artistieke leiding over te nemen van het Utrechtse Kamermuziekfestival. Janine Jansen had het in dertien jaar opgebouwd tot een beroemd en vooraanstaand evenement, maar haar vertrek zag de gemeente Utrecht meteen als een mooie kans om de subsidie te stoppen. Na veel gedoe is er nu een tweejaarlijkse bijdrage, maar de toekomst blijft onzeker.

Janine Jansen was furieus: “Is het niet ongelooflijk?” vroeg ze in het AD. “Zo'n prachtig festival? Weet men in Utrecht wel waarover men spreekt?“ Zelf drukt Krijgh zich diplomatieker uit: “Ik vond de reactie van de gemeente wel jammer, in die zin dat het teveel om één persoon ging. Het festival zelf werd amper meer gezien, terwijl het in het hele cultuurlandschap zo’n mooi diamantje is.”

Ik spreek haar op een maandagochtend in Tivoli-Vredenburg, in de bankjes van de grote zaal, de plaats waar het voor haar allemaal begon. “Ik heb zoveel herinneringen aan hoe ik hier heb zitten luisteren naar muziek. We woonden in Zeist, als familie gingen we hier vaak naar concerten toe. Dus dit is echt thuiskomen voor mij.”

Ze is energiek, opgetogen, vaak ronduit stralend, bijvoorbeeld als haar belangrijke docenten of haar bijzondere instrument ter sprake komen. Maar net als in haar cellospel kan ze ook bedachtzaam zijn, zoekend naar woorden. Over die politieke strubbelingen: “Ja, ik moet nu wel gaan bewijzen wat het festival waard is. Daar staat een hoop druk op. En daarom ben ik heel blij met de musici die komen. Ik heb gekozen voor mensen met wie ik bijna allemaal al eerder heb samengespeeld en van wie ik duizend procent weet dat de kwaliteit het allerhoogst is.”

Over het contrast met Wenen: “In Wenen heb ik echt een prachtige tijd gehad, maar volgens mij gaat het juist op dit moment in Nederland ook weer een mooie richting op.”

Over het vergrijzende publiek: “Veel zalen zijn al erg bezig om muziek aan te bieden op een nieuwe en frisse manier. Dat wil ik ook, zolang de nadruk maar absoluut op de muziek blijft liggen.”

Overal een positieve draai aan geven: het kan haar jonge leeftijd zijn, of haar nog nieuwe functie als artistiek leider van dit festival, maar ik krijg de indruk dat het in eerste instantie haar karakter is.

Over de omgang met podiumvrees: “Ik speel gewoon heel graag. Dan ben ik natuurlijk, geconcentreerd, en tegelijkertijd heb ik er gewoon erg veel zin in: nu daar naar buiten gaan en nu de muziek laten leven. De negatieve spanning verdwijnt daardoor.”

Ja, natuurlijk is ze bevoorrecht, en ja, haar levensloop heeft trekjes van een sprookje, compleet met een middeleeuws familiekasteel, Burg Feistritz, midden in de natuur, in de bergen, waar ze al jarenlang bevriende musici samenbrengt, vaak van haar eigen generatie. Harriet & Friends, heet haar kleinschalige festival.

“Die plek ken ik al mijn hele leven. Toen ik als kind hier in deze zaal fantaseerde over muziek maken, zag ik nooit mijzelf alleen soleren op een podium, maar ik stelde me altijd voor om met anderen samen muziek te maken, in een kleine, intieme groep. Voor mij is kamermuziek de essentie van muziek.”

Ze houdt van de natuur, lange wandelingen, en heeft daar in betrekkelijke afzondering haar talent kunnen ontwikkelen. Op YouTube staat een filmpje van vijf jaar terug: ze speelt in een vallei, op een keukenstoel, bij een weiland nieuwsgierige koeien. Voor de grap door haar moeder gemaakt, maar ze lijkt er totaal in haar element, zoals ze ook op het podium verschijnt. Weinig opsmuk, haar rode haardos losjes samengebonden, geen theatrale gebaren, maar een intense concentratie, gesloten ogen. Duitse kranten roemen haar ‘hoog sensitieve spel’, met ‘fijnste klanknuances’. Vaak wordt ze vergeleken met de legendarische Jacqueline du Pré. En inderdaad, die gelijkenis is er, en niet alleen door dat lange roodblonde haar, maar ook door die totale toewijding aan de muziek, het gedreven spelen met zoveel overgave.

Bovendien speelde ze eens op Du Pré’s even legendarische Stradivarius uit 1698: voor haar cd met Brahmssonates in 2013. Inmiddels bespeelt ze een Paolo Maggini uit 1620, haar aangeboden door iemand met een privé-collectie. “Meteen, metéén bij de eerste streek, voelde het zo goed. Ik had het gevoel dat het echt mijn stem is. Dat het niet meer iets is wat je speelt, maar een middel van expressie is. Nee, ik heb het geen naam gegeven, maar het voelt wel als een deel van mijzelf.”

Het instrument is nu vrijwel nooit buiten haar bereik. Ook als ze op reis is, staat het naast haar in een extra vliegtuigstoel. En dan komt een methode van pas waar ze haar afstudeerscriptie over schreef: studeren zonder fysiek te spelen, alleen van bladmuziek, de bewegingen visualiserend. “Dat is heel intensief. Er blijken dan minuscule spieren in je handen een heel klein beetje te bewegen. Daardoor train je heel goed en krijg je een heel goed overzicht in je hoofd over de muziek.”

Die fysieke kant van musiceren fascineert haar, misschien omdat haar ouders arts zijn. Want nee, ze komt niet uit een muzikaal gezin, zoals Janine Jansen of de broertjes Arthur en Lucas Jussen. De cello was eigenlijk het instrument van een van haar drie broers. “Ik greep er automatisch naar, en vanaf die dag is er nooit meer iets anders geweest. Ik weet niet hoe dat komt. Het paste meteen bij me. Ik ben bij de leraar van mijn broer begonnen, nog heel jong. Net vijf. Die cello was een heel klein ding. Mijn leraar had een Ikea-stoeltje waarvan hij de poten had afgezaagd zodat ik op de juiste hoogte zat. Het was een heel natuurlijk, heel liefdevol begin.”

Van haar tiende tot haar dertiende studeerde ze in de Jong Talent-klas van het Utrechts conservatorium, en daarna werd het pas écht serieus. “Ik was net veertien toen ik mijn lerares leerde kennen. Lilia Schulz-Bayrova. Soms heb je van die moment in je leven dat je precies op het juiste moment ergens bent en iemand leert kennen. Dat was dat. Het was gewoon… klik. Zij heeft mij naar Wenen gehaald en we werkten intensief samen, weg van gewone lessen. Zij was echt een tweede moeder voor mij.”

Dat zal, voor een meisje op die leeftijd, toch een enorme sprong zijn geweest? “In het begin kwam mijn moeder mee. Maar al vrij snel was ik daar alleen, en ook wel eenzaam. Dat heeft heel veel impact op mij gehad. Ik ben ontzettend hard gaan studeren in die jaren. Soms ook nog ’s nachts. Uren, uren achterelkaar. Niet omdat dat van iemand moest, maar omdat ik het zelf zo wilde. Het was niet altijd makkelijk. Maar als ik nu terugkijk op die periode, denk ik dat het echt het juiste was.”

“Natuurlijk heb ik een heleboel niet gedaan wat andere meisjes op hun zestiende, zeventiende doen, maar ik heb nooit het gevoel gehad dat ik hierdoor iets gemist heb. Ik had gewoon die enorme passie. Juist omdat niemand zei: jij móét dit doen.”

Een leven als van een prinses, zou je wat schalks kunnen zeggen. Aan de andere kant, bij topsporters vinden we zo’n monomaan bestaan vrij gewoon. Die afzondering en toewijding is ongetwijfeld essentieel om op dit niveau te kunnen presteren, en je zou willen dat Nederland daar meer oog voor had. Let wel: Krijgh is absoluut de toekomstige wereldtop. Als ze dat al niet is. In Nederland begint ze nu pas grotere bekendheid te krijgen – binnen de slinkende kring van klassieke muziekliefhebbers – maar in Oostenrijk won ze al voorname prijzen, en ze speelde met prestigieuze orkesten over de hele wereld. Begin dit jaar reisde ze nog twee maanden door de V.S., en speelde ze met Andris Nelson en het Boston Symphony de wereldpremière van een concert van Sofia Goebaidoelina.

Bij ons won ze het Prinses Christina Concours van 2008, maar pas na de eerste prijs bij de Cello Biënnale in Amsterdam, vijf jaar terug, kreeg ook Nederland steeds meer oog voor haar uitzonderlijke talent. Het grote publiek zal haar vooral kennen van het Prinsengrachtfestival in 2015, toen ze optrad met pianist Alexandre Tharaud.

De Weense invloed is duidelijk te zien in de festivalprogrammering, als haar persoonlijke signatuur, niet alleen met Weense componisten, maar ook met speelsere elementen zoals Weense maaltijden, met Apfelstrudel niet te vergeten, of een cursus Weense wals. Maar er komt ook tango, wandel-, fiets- en kinderconcerten. De sfeer van een familiekring streeft Krijgh na, voortbouwend op wat ze in het Oostenrijkse kasteel al deed, en dat gecombineerd met vaste en nieuwe elementen uit Utrecht.

De uitstraling moet ook jong en fris zijn. Er spelen nogal wat van haar generatiegenoten, violisten als de Russische Nikita Boriso-Glebsky (31) en de Canadees Nikki Chooi (28). De broertjes Lucas en Arthur Jussen (24 en 22) spelen met Krijgh samen, een bekende sonate van Schubert, maar ook minder bekende stukken van Ravel en Josef Suk. Dat is kenmerkend voor haar programmering: bekend en onbekend repertoire, een mix van bekend klassiek en moderne verassingen.

Tot die laatste categorie behoort het openingsstuk, een wereldpremière, van de Oostenrijkse componist Johanna Doderer (47), met wie ze veel samenwerkt en aan wie ze zich verwant voelt. Ze wandelen ’s zomers samen door de bergen. Haar muziek is sterk natuur-geïnspireerd. “Zij schreef dit stuk speciaal voor ons festival. Voor alle deelnemende musici tegelijkertijd. Speciaal voor deze zaal zelfs. Die gaan we helemaal gebruiken. Hoe precies verklap ik nog niet. Ik wil dit festival openen met iets waarvan niemand in de zaal weet wat er gaat gebeuren.”


Speciaal voor lezers van De Groene Amsterdammer houdt schrijver Christiaan Weijts op vrijdag 30 juni, voorafgaand aan een concert met celliste Harriet Krijgh, een voordracht in TivoliVredenburg-Hertz over de bezieling van de musicus. Het concert vindt plaats in het kader van het Internationaal Kamermuziek Festival Utrecht (28 juni t/m 2 juli 2017). De kaarten kunnen hier besteld worden.