De parlementaire onderzoekscommissie onderwijsvernieuwingen onder leiding van Jeroen Dijsselbloem presenteerde vorige week haar onderzoek naar drie grootschalige onderwijshervormingen in de jaren negentig: de basisvorming, het vmbo en de tweede fase. De conclusies waren hard, maar terecht. De overheid heeft haar kerntaak, het bewaken van de onderwijskwaliteit, verwaarloosd. De analyse van de problemen en de wetenschappelijke onderbouwing van de vernieuwingen schoten ernstig te kort. De hoofddoelstelling van de onderwijsvernieuwingen – verhoging van het onderwijspeil in het voortgezet onderwijs – is niet gehaald. En: ‘Grote risico’s zijn genomen met kwetsbare leerlingen.’

Het rapport geeft opvallend veel goede beleidsaanbevelingen. Bijvoorbeeld: de overheid moet de onderwijsdoelen vastleggen via het curriculum, de examens en het inspectietoezicht. Vervolgens bepalen de scholen ‘hoe’ ze die doelen halen door hun keuze van onderwijsmethoden. Dat voorkomt dat de overheid bepaalt hoe er les gegeven zou moeten worden.

De commissie wil dat er meer werk wordt gemaakt van het toetsen van de vaardigheden van leerlingen. Iedere leerling moet dan ook meedoen aan de Cito-toets. Ook moet er aan het begin in groep 3 worden getoetst. Alleen dan kan worden vastgesteld wat de toegevoegde waarde is van scholen. Scholen die onder de maat presteren worden vervolgens onder toezicht van de inspectie gesteld.

Om kwetsbare leerlingen te helpen moet het stapelen van studies makkelijker worden gemaakt, zodat ze makkelijker naar het hoger onderwijs doorstromen. Deze ‘inefficiënte leerwegen’ zijn ooit geschrapt uit platte budgettaire overwegingen. Daarnaast moet er een praktische vmbo-opleiding met een afsluitend vakdiploma komen. Leerlingen die minder goed met hun hoofd kunnen werken maar wél met hun handen krijgen zo uitzicht op regulier werk. Onderwijsinhoudelijke vernieuwingen zouden bovendien wetenschappelijk moeten worden onderbouwd voordat ze überhaupt worden ingevoerd.

Het klinkt als muziek in de oren. Toch rijst de vraag: hoe kon het allemaal zo ver komen? Bij de beantwoording van die vraag schiet het rapport-Dijsselbloem te kort. Het meest wezenlijke probleem schuilt namelijk in de politiek zelf. Dijsselbloem schrijft: ‘Eigen ervaringen in plaats van wetenschappelijk onderzoek vormden de onderbouwing van de vernieuwingen.’ ‘Er was sprake van een kleine en relatief gesloten beleidskring. In deze kring werden veel gelijkgestemde vernieuwers opgenomen.’ ‘Regeerakkoorden versterkten het gesloten beleidsproces.’

Parlementaire onderzoeken en enquêtes laten keer op keer zien dat bewindslieden, die zich vergalopperen aan megalomane projecten, zoals scheepsbouwbedrijven of spoorlijnen, hun plannen domweg doordrukken, ongehinderd door de democratische instituten. Ook nu weer met de onderwijsvernieuwingen.

Net als in veel andere sectoren heerst in het onderwijs een oligarchie van bestuurders in allerlei bestuurlijke organen, zoals koepels van werkgevers, onderwijsvakbonden en projectorganisaties, die volgens Dijsselbloem ‘dichter bij de politiek leken te staan dan bij hun achterban’. Docenten, ouders en leerlingen werden nauwelijks gehoord. Ook de Tweede Kamer deed haar werk niet naar behoren. ‘Politiek draagvlak was belangrijker dan draagvlak in het onderwijs.’

Het falen van de democratie is de werkelijke reden waarom de onderwijsvernieuwingen toch zijn doorgevoerd, ook al was er geen wetenschappelijke onderbouwing, geen draagvlak in het onderwijs en geen brede instemming van ouders of leerlingen. Hoe dat voortaan te voorkomen, is een wezenlijke vraag die door de commissie onvoldoende is beantwoord.

De voorgestelde toetsingskaders waaraan nieuwe plannen moeten voldoen zijn nuttig, maar niet politiek bindend en kunnen daarom straffeloos worden genegeerd. Als het aan Dijsselbloem ligt, krijgt de Tweede Kamer de mogelijkheid om eventueel achteraf te toetsen of plannen uitvoerbaar zijn. Maar ook dat is een wassen neus. Bij een moeizaam bereikt compromis zal een uitvoeringstoets op het compromisvoorstel nooit een kamermeerderheid krijgen.

De checks and balances in het politieke en bestuurlijke systeem zijn veel te fragiel gebleken om stokken te steken in de wielen van rijdende treinen. Maria van der Hoeven zei het al: ‘Iedereen heeft boter op zijn hoofd. De Kamer heeft steeds zeer breed de onderwijsvernieuwingen gesteund.’ Alleen als de Tweede Kamer haar controlerende taken serieus opvat en alleen als ze zich dualistischer opstelt ten aanzien van de regering, alleen dan kunnen toekomstige beleidsrampen worden voorkomen. Maar ook dat is wensdenken.