
TER NAGEDACHTENIS van de Praagse Lente vond onlangs in Praag een Tsjechisch-Nederlands seminar plaats. In zijn openingswoord zei staatssecretaris Timmermans van Europese Zaken (PVDA) over de sovjetinvasie in augustus 1968: ‘We accepteerden het, want wat konden we eraan doen? Ik heb een gemengd gevoel van schaamte over onze reactie op de gebeurtenissen en dankbaarheid jegens al die mensen die naar Nederland vluchtten en hebben bijgedragen aan de Nederlandse samenleving.’
Hiermee vat hij bondig samen hoe de Nederlandse politiek volgens de lijn van het Westen reageerde op de troepen van de Sovjet-Unie en vier trouwe Warschaupact-bondgenoten die op de vroege zomerochtend van 21 augustus de Tsjechoslowaakse Socialistische Republiek (CSSR) binnentrokken. Zij kwamen ‘het socialisme in Tsjechoslowakije redden’ en ‘de contrarevolutie bestrijden’ met behulp van tweehonderdduizend soldaten, honderden vliegtuigen, duizenden tanks, kanonnen en militaire voertuigen. Het vreedzame verzet van de Tsjechische bevolking dwong in het Westen weliswaar diepe bewondering af en het ruwe einde aan het experiment van het ‘socialisme met een menselijk gezicht’ werd zwaar veroordeeld, maar politieke onmacht kenmerkte de westerse reactie. Er werd diplomatiek weinig ondernomen, laat staan dat de Navo of de Verenigde Staten tot een gewapende tegenactie overgingen. Gedurende de Koude Oorlog werd iedere militaire confrontatie in Europa vermeden en de strijd om de wereldhegemonie werd uitgevochten in de periferie van beide wereldmachten.
Het toenmalige kabinet-De Jong protesteerde in de week na de invasie formeel tegen ‘deze overval’ bij de ambassadeur van de Sovjet-Unie in Den Haag, maar verbrak niet de diplomatieke betrekkingen met de Praagse Burcht. Er viel niks te doen, behalve ruimhartig vluchtelingen opvangen, zoals dat ook was gebeurd na de Hongaarse Opstand in 1956.
Als Timmermans spreekt over ‘dankbaarheid’ doelt hij op de ruim elfhonderd Tsjechoslowaakse vluchtelingen die hier volgens een ‘soepel toelatingsbeleid’ – dat wil zeggen zonder tijdrovende formaliteiten – een permanente verblijfsvergunning kregen. In de maanden na de invasie verlieten tienduizenden burgers hun vaderland waar de arrestaties in volle gang waren en de klok werd teruggedraaid naar de tijd vóór 1968. Na augustus 1969 ging de grens hermetisch dicht en kreeg niemand, behalve conservatieve communisten, een visum voor het Westen. De Tsjechoslowaakse intellectuelen hadden zich verspreid over Europa, Amerika en Canada en zij golden vanwege hun academische achtergrond en Midden-Europese wortels als geliefde nieuwkomers. Ze vonden al snel hun weg in de samenleving, ook in Nederland.
Wel zorgde de invasie voor politieke onrust in linkse kringen. Hoewel de feiten voor zich spraken en ook de CPN het sovjetingrijpen veroordeelde, ontspon zich een discussie die een wissel trok op het links-ideologische spectrum. De kwestie was: kan ‘het reëel bestaande socialisme’ samengaan met democratische vrijheden en fundamentele mensenrechten of sluiten ze elkaar per definitie uit? Waar de één meende dat dat samengaan mogelijk was omdat de hervormingen waren voortgekomen uit de Tsjechoslowaakse communistische partij zelf, beweerde de ander het tegendeel: de poging van partijleider Alexander Dubcek om het communisme liberaler te maken – door het opheffen van censuur en het toelaten van pluralisme – werd door hetzelfde monolithische systeem afgestraft. De praktijk liet volgens hen concreet de grenzen van de geboden vrije ruimte zien.
‘Praag’ werd meer dan eerdere tegenbewegingen binnen het Oostblok – de Hongaarse Opstand en de massaprotesten in 1953 in de DDR en Polen – aanleiding voor ideologische debatten. Op 24 augustus 1968 stelde het hoofdcommentaar van De Groene Amsterdammer dat het te hopen was dat er in ons land geen ‘hysterie à la Hongarije’ tegen linkse mensen zou uitbreken. En: ‘Er zijn alweer Nederlandse politici geweest die hebben uitgeroepen dat eens te meer is gebleken dat communisme en vrijheid onverenigbaar zijn. Zij hadden moeten zeggen dat het Russisch model van het communisme en vrijheid zich niet met elkaar verstaan. Want niemand kan ontkennen dat het de Tsjechoslowaakse communisten zijn geweest, met het Centraal Comité van de communistische partij aan het hoofd, die juist zo sterk het vrijheidsrecht hebben laten gelden. Het conflict in Tsjechoslowakije is derhalve een strijd van communisten onderling, een feit dat alle gemakzuchtige commentaren over onverenigbaarheid van twee systemen tot gebazel reduceert.’
Dat ‘gebazel’ kwam onder meer van de hoofdredacteur van Het Parool, publicist Jacques de Kadt en professor Arnold Heertje, die fel uithaalden naar het socialisme. Zij werden afgedaan als mensen die zich ‘wonderwel thuis voelden in de sfeer van verdachtmaking en kwade trouw’. Hoewel De Groene ook harde tegengeluiden publiceerde, bleef zijn standpunt hinken op de gedachte dat ‘een derde weg’ mogelijk moest zijn door een kritische dialoog met communisten. Het ging op de lange termijn om vrede in Europa en om ontspanning van de Oost-West-verhoudingen. Dat betekende eind augustus ‘solidariteit’ met de Tsjechen. Veel linkse mensen waren er echter van overtuigd dat ontspanning onmogelijk werd gemaakt door ‘een hetze van de westerse, imperialistische pers’ en bleven geloven dat het socialisme het enige echte alternatief was voor ‘de gehele beschaafde mensheid’. Freelance journalist Dick Verkijk, die onder meer voor de VPRO live verslag had gedaan van de Praagse Lente en de invasie in augustus, kreeg indertijd voor zijn overtuigde anticommunisme geen gehoor bij zijn collega’s die hem een rechtse Koude- Oorlogshitser noemden.
Dit was het geestelijke klimaat dat de vluchtelingen tot hun verbazing in Nederland aantroffen. Een van hen was Vera Ebels. Zij was tijdens de invasie in Engeland en kreeg als student psychologie van de Groningse psychologie-studentenvereniging een aanbod om naar Nederland te komen. Ze studeerde verder in Groningen waar zij ‘bij toeval’, zoals ze zelf zegt, in linkse kringen belandde. Nadat ze was getrouwd met Ed Ebels, die enkele jaren later lid werd van de CPN, trad ze na grote aarzeling ook toe tot die partij. Dat lijkt gek, maar het had volgens haar te maken met persoonlijke omstandigheden. Door haar niet-aflatende kritiek – met haar Tsjechoslowaakse ervaring als maatstaf – groeide Ebels uit tot een luis in de pels. Ze is symbool van het principiële dilemma binnen linkse kringen.
Vera Ebels: ‘Hoewel er, op een enkele idioot na, niemand was die de invasie goedkeurde, viel me wel op hoeveel gebrek aan kennis er bestond over het reëel bestaande socialisme. Ik vond dat de ontstaansgeschiedenis van het communisme liet zien dat het systeem gewelddadig was. En jazeker, de hervormers in Praag waren communisten, maar het antwoord daarop sprak volledig voor zich. Natuurlijk was de groep rond Dubcek voortgekomen uit de partij zelf. Zij waren allen in reactie op het fascisme van Hitler na de Tweede Wereldoorlog lid van de partij geworden in de hoop op een rechtvaardige wereld. Maar ze hadden in de jaren vijftig aan den lijve ondervonden wat het systeem inhield. Deze “communisten” zochten naar manieren om het van binnenuit te veranderen. Iedereen die het systeem menselijk leefbaar probeerde te maken liep met de kop tegen de muur. Een coup of een opstand, zoals in Hongarije, werd in bloed gesmoord. Dan was er de moeizame weg van de vlucht naar het Westen of in het land ondergronds gaan. Dat was moedig, want zij hebben daarvoor met hun vernielde levens een hoge prijs betaald. In Nederland was het klimaat omgekeerd: steeds meer mensen werden vatbaar voor het marxisme. Ik heb hemeltergende debatten meegemaakt, gevoerd door intelligente mensen. Vaak was het een combinatie van ignorantie en onwil om zich te verdiepen in de feiten. Velen waren ex-gereformeerden en ex-katholieken die, gedreven door een droom, fanatiek hun nieuwe geloof beleden.’
Haar argumenten werden niet weggehoond. Die leverden óók goede, snoeiharde discussies op. ‘Maar het was een volstrekt wereldvreemde theoretische westerse discussie. Soms zei ik: “Ga naar Praag om van mensen te horen hoe het is.” Of: “Als je het hebt over vrijheid van meningsuiting; in het Oostblok kunnen ze niet de straat op zonder in de gevangenis te belanden.’’’
Begin jaren zeventig ebde de invasie in Praag als ideologisch contrapunt weg. De linkse focus richtte zich op nieuwe horizonten, zoals de strijd van de Sandinisten in Nicaragua of het ANC in Zuid-Afrika. Ebels: ‘Maar in de grond bleef dezelfde structuur gelden: weinig ruimte voor kritiek. Kritiek op het ANC, dat in feite een communistische frontorganisatie was, lag bijvoorbeeld moeilijk omdat je dan irrationele beschuldigingen – zoals “Je bent een CIA-agent” – over je heen kreeg.’
Voor Ebels werd de breuk met de CPN ingeluid door eigen toedoen. Samen met haar man vertaalde zij een deel uit het zogenoemde Piller-rapport. Dat was een onderzoeksverslag door de Tsjechoslowaakse communistische partij uit 1968 waarin de politieke vervolgingen uit 1948 werden beschreven. De Nederlandse vertaling (onder de titel Een onder tafel gewerkt rapport) werd binnen de partijkring verspreid met een toelichting van het echtpaar waarin kritiek werd geuit op de CPN. De invasie van ’68 was dan wel veroordeeld, maar de partij hulde zich in stilzwijgen over de schending van de mensenrechten en de repressie van de dissidentenbeweging Charta 77. De partijleiding startte een royementsprocedure.
Ebels: ‘Hetzelfde scenario zoals in het rapport werd beschreven trad in werking. We waren vijanden waartegen opgetreden moest worden. Dat ging stapje voor stapje: zwart maken, leugens verspreiden, racistische beschuldigingen, zo werden we tot ketters verklaard en sociaal geïsoleerd. Het werkte averechts; onze casus was voor veel partijleden een eye-opener. Een groep, waaronder Paul Scheffer, voerde een landelijke campagne tegen het royement. Ik heb de partij later verlaten. Mijn taak was volbracht.’
Ebels ging zich inzetten voor Charta 77. ‘Ik vond dat deze mensen steun nodig hadden. Ik merkte dat het voor dissidenten vreselijk is als de buitenwereld niks weet, niks zegt en niks doet. Zij hadden zelf de beslissing genomen zich te uiten en namen daarmee bewust een risico. Het is paternalistisch om dan te zeggen dat het vanwege hun veiligheid beter is hen met rust te laten. Ik zie dat als een alibi om níet je nek uit te steken.’
De foto komt uit het boek Invasie Praag ’68, van fotograaf Josef Koudelka. Mets & Schilt