In het Teylers Museum is een kleine tentoonstelling die iedereen moet zien. Hij is gewijd aan tekeningen van de kunstenaar Hans Scholze (1933-1993). Scholze was een binnenhuisarchitect die jaren op kantoor zijn tijd zat af te wachten tot hij, op karton dat was bedoeld voor een maquette, in een roes van onverwachte scheppingsdrang met pen een mierenhoop van piepkleine figuurtjes bij elkaar krioelde.

Dat leidde in 1963 tot wat hij zijn «moedertekening» noemde, en tot de woeste creatieve drift die zijn bevrijding én zijn kruis werd. Op een dag nam hij ontslag. Sindsdien tekende hij thuis van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat bezeten door tot hij, een zware roker, op zijn zestigste de doodklap kreeg. Ik bewonder hem zeer, en dat zouden meer mensen moeten doen. Scholze heeft concessieloos geleefd voor een briljant idee, zonder te klagen.

Het idee is dat de beelden die de creatieve geest verstrekt vrij moeten stromen naar de wetten van hun wil. De moedertekening, ook in Haarlem, laat zien hoe Scholze zich de procedure voorstelt. Hij is niet af. Het complexe motiefweefsel stagneert, van kleur verschietend naar het grijs van een zwart-wit op microschaal, in spitse landtongen die van veraf bezien op torens lijken; een kathedraal van grootse kleinigheden. Maar de stijl van werken ligt al vast. Vanaf dit eerste ogenblik smeedt Scholze complexe, abstracte texturen uit duizelingwekkende hoeveelheden minieme bouwsteentjes die hij quasi-willekeurig aan elkaar hecht; lijnen en punten, geometrische figuren, sterren of dieren, poppetjes met de contouren van een primitieve Afrikaanse houtsnede. Betekenissen blijven schimmig. Af en toe een slangetje, dat zal dan Freud zijn.

Soms concretiseert het weefsel zich tot voorstelling en dan kiest Scholze vaker niet dan wel het menselijk gezicht, maar hij kan en wil het liever zonder. Zijn wandelingen, zoals hij zelf zijn tekeningen noemde, zijn wandelingen zonder ik: de reizen van een kijker die het kijken hoger stelt dan zelf expressie. Niet altijd weet ik of een tekening van Scholze «kunst» is. Zijn motieven lijken eerder wetenschappelijk: het kijken verscherpen met hoge doses visuele prikkels. Al die titelloze beeldtapijten beschrijven een wiskunde van het mateloze.

De onvoltooidheid van de moeder tekening is in die zin geen manco maar een kwaliteit; het is bij Scholze een symbolische bekentenis tot het geloof dat scheppen en voltooien elkaar uitsluiten. Een lijst, een slotstreep of de laatste zin: het zijn kunstmatige begrenzingen van iets oneindigs. Al tekende hij zelf zijn vellen meestal vol, in Mondriaans Victory Boogie-Woogie bewonderde hij ook en vooral de zichtbaarheid van werk in uitvoering.

Belangrijk aan de tekeningen van Hans Scholze lijkt me dat hun strekking niet beknot is door hun genre. Dit is een pré: de interessantste kunstenaars zijn zij bij wie het medium in veel opzichten maar bijzaak is, gewoon het efficiëntste middel om te zeggen hoe verbeelding op persoonlijke titel functioneert. Het zijn de mensen waar je zelf, als kijker en als maker, altijd naar op zoek bent omdat ze je veel kunnen leren over wat scheppen is en hoe het gaat, hoe de grenzen tussen handwerk en idee kunnen vervagen.

De tekeningen van Scholze gaan, naast heel veel anders, over het ontstaan van beelden en hun groei, het ongebreidelde dat overal is waar gesproken of geschilderd of gezongen wordt: het uitdijen van het gevonden materiaal in tijd, in ruimte of in taal. Het opgaan van de kleine mensfiguur in Scholzes mensenloze universum lijkt me symptomatisch voor dit procédé: de mens, verdwenen in zijn werk.

Scholze beschrijft, en steeds opnieuw, de oneindige geboorte van die eigen wereld waarin de mensen en de dingen net zo met elkaar versmelten als in boeken die de naam verdienen; functie van de vorm. De mens is er een beeld zoals zo vele, beeld van de bron die taal en teken voortbracht. Bij Scholze is die mens dan ook een tekening geworden; een vorm die nieuwe vormen aantrekt. De kunstenaar verandert scheppend in zijn werk.

Dat klinkt abstract, toch is het simpel uit te leggen. Je zet als tekenaar een lijntje neer. Dat lijntje blijkt, als het getekend en begrepen is, een eigen wil te hebben. Dat weet je dan zoals je weet wanneer een zuigeling wil drinken of wil slapen. Dat heb je niet op school geleerd, dat voel je zo. Er moet een boogje aan, een hoekje in, een rondje bij. Het zijn jouw lijnen, en net als jij hebben ze driften: een vorm zoekt zijn wederhelft. En zo ziet het er op tekeningen van Hans Scholze ook echt uit.

Sommige buitenstaanders in de kunst blijven lang onzichtbaar, omdat ze te bijzonder zijn. Scholze was geen artiest, niet een Corneille die Parijs zoekt en een pet draagt; hij was een ideeënman. Je toetst hem niet op grootheid, ook niet in de eerste plaats op vakmanschap, maar op de zuiverheid en consistentie van zijn grondgedachten.

Ik heb Hans Scholze eens ontmoet. Hij woonde met zijn moeder op een flat vol Welt von Gestern. Van intimi had ik gehoord dat hij zo schuw was. Iemand zei me dat hij eens een dame had ontmoet waar hij bij nader inzien niks mee wilde; het verhaal gaat dat hij zich in een kast verstopte toen ze hem kwam opzoeken. Hij was ook trots. Nooit heeft Scholze rijkssteun aangevraagd. Hij ging, als het geld op was, desnoods in een fabriek werken. Dat bevalt me zeer. Het getuigt van trots, dus van de wil op eigen risico te leven. Dat moet. Zolang je op persoonlijke titel spreekt bekostig je je idealen zelf. En daar is niets pathetisch aan. Geen mens mag in je vrije werk met je te maken hebben.

Van ons gesprek weet ik nog hoe intens het was, en dat het net als Scholzes wandelingen alle kanten op ging: het ging niet om de thema’s maar om het stromen. Eén vraag stelde ik hem: als een tekening begint te groeien, waarom je dan laten beperken door papierformaten, dan stuit je immers het proces, en of hij daar niet eens een oplossing voor wilde vinden? Hij keek me met zijn diepe ogen aan en zei: je moet een grens stellen.

Dat was een mooi, eenvoudig antwoord. Toen ik weer buiten stond dacht ik: jou gaan ze stráál vergeten. Van jou is er maar één. Daar weten mensen zich geen raad mee. Daarom is de expositie in het Teylers zo bijzonder: ze laat zien dat er in deze wereld mensen leven die nog sterk genoeg zijn om de eenmaligheid te eren van een eenling die alleen kapot kon door zich dood te leven.

Hans Scholze. Teylers Museum, Haarlem, tel. 023-5319010. Tot en met 6 juni. Catalogus (met bijdragen van Paul Cahen, Felix Villa nueva, Betty van Garrel en K. Schippers): uitgeverij Sun, 125 blz, € 24,50. Tot 18 april zijn tekeningen van Scholze ook te zien in galerie Rob de Vries in Haarlem, tel. 023-5400307