‘Aan de ene kant moet een kunstwerk een intrinsieke waarde hebben; het werk moet als het ware op eigen benen kunnen staan. Aan de andere kant ligt het bestaansrecht van kunstenaars en culturele instellingen juist niet in afzondering, maar in de verbinding met de samenleving.’

Het is druk in de voormalige Van Nellefabriek, de nieuwe locatie van Art Rotterdam, als minister Jet Bussemaker de tentoonstelling Prospects Concepts opent. De kleine honderd kunstwerken die haar omringen, stuk voor stuk voortgekomen uit subsidiegeld, onderstrepen de welwillendheid van het cultuurbeleid. ‘Als kunstenaars eenmaal bekend zijn geworden, zijn buitenstaanders geneigd te zeggen dat zij het ook wel zonder geld van allerlei fondsen kunnen. Subsidie is een investering in talent, die zich terugbetaalt in kunst waarvan wij allemaal kunnen genieten. En kunstwerken, zoals ik al eerder aangaf – die een rol spelen bij het formuleren van oplossingen van maatschappelijke vraagstukken.’

Talentontwikkeling is het toverwoord en voor het tweede achtereenvolgende jaar presenteert het Mondriaan Fonds de kunstenaars die in 2012 een Werkbijdrage Jong Talent ontvingen in een grote tentoonstelling. Net als vorig jaar haakt het fonds hiervoor aan bij Art Rotterdam, Nederlands belangrijkste internationale beurs op het gebied van hedendaagse kunst. Door de samenwerking met Art Rotterdam wil Bussemaker een groep ‘breder geïnteresseerden’ kennis laten maken met de jongste lichting. Vond Prospects Concepts vorig jaar nog aan de overkant van de straat plaats, dit jaar is de tentoonstelling bij de beurs in huis gekropen. Een hele generatie kunstenaars, de jongste 23, de oudste 44 jaar, wordt in een enorme loods voorgesteld aan een publiek van kunstkenners, socialites en watertandende verzamelaars.

De kunstmarkt is uit zijn voegen gebarsten en slokt de kunstwereld gretig in zich op. Veilinghuizen organiseren tentoonstellingen en kunstbeurzen proberen met speciale secties voor jonge kunstenaars, sculptuurparken en kunstwerken in opdracht de financiële ambitie te verbloemen. Op de beursvloer zijn prijzen voor het publiek taboe en ook naambordjes zijn een steeds grotere zeldzaamheid. Op de Frieze Art Fair in Londen vond afgelopen jaar een wel zeer exclusieve tentoonstelling plaats. In de stand van Gagosian Gallery, de internationale topgalerie met zo veel vestigingen dat de plaatsnamen (Londen, New York, Los Angeles, Parijs, Rome, Genève, Hongkong en Athene) maar net op het standbordje pasten, stonden vier monumentale sculpturen van Jeff Koons: een rubberband met drie Tweeties, een ogenschijnlijk opblaasbare kreeft van aluminium, een ‘ballonsculptuur’ van een blauw hart en een metershoge poes in een sok, Cat on a Clothesline (Yellow). Ieder kunstwerk had zijn eigen bewaker en één voor één mochten de rich and famous de stand betreden en poseren met een sculptuur naar keuze. Vogue koos voor een opname met Sacred Heart, een Arabier met Gucci-riem voor Lobster, de kreeft die in 2013 ruim 6,3 miljoen dollar opbracht bij Sotheby’s.

De kunstwereld en de kunstindustrie worden vandaag de dag grandioos door elkaar gehaald, stelde kunstcriticus Holland Cotter onlangs in The New York Times (‘Lost in the Gallery-Industrial Complex’). De kunstwereld functioneert als arbeidskracht en voorziet de kunstmarkt van waren. Andersom bepaalt de markt niet alleen waar kunstenaars exposeren: volgens Cotter maakt de economische vraag inmiddels uit wat voor kunst er überhaupt gemaakt wordt. Op de eerste plaats zijn dat schilderijen, het laatste medium met een zweem van ambachtelijkheid dat bovendien goed in een stand past. Binnen deze categorie zijn abstracte schilderijen favoriet, het liefst met veel kleur, want dat trekt het beursbezoekende oog al van verre aan en doet het, niet onbelangrijk, ook goed online.

Een jonge Zweedse kunstenaar steekt de draak met dit mechanisme. Jonas Lund (1984) genereert aan de hand van algoritmen kunstwerken die harde ‘waarheden’ over de ondoorzichtige kunstwereld verkondigen. Vorig jaar was het een Top 100 Highest Ranked Curators In The World die uit zijn digitale database met gegevens rolde en die hij als poster presenteerde op fotografiebeurs Unseen. Op Art Rotterdam presenteert hij in de stand van galerie Cokkie Snoei zijn algoritmische onderzoek naar het ‘ideale’ kunstwerk: een reeks beschilderde touwen met de titel Shield Whitechapel Isn’t Scoop, in een editie van vijf en met een prijs van 938,28 euro. Eén exemplaar was al voor de beurs verkocht, voor de andere vier was aan het eind van de beurs interesse.

Hoe experimenteel kunnen jonge kunstenaars markttechnisch gezien nog zijn? Pascal Gielen, docent kunstsociologie aan de Rijksuniversiteit Groningen, noemt de houdgreep waar kunst in Nederland zich in bevindt een vorm van ‘repressief liberalisme’. De paradox van deze term ligt in de politiek die enerzijds vrijheid verkondigt, maar creatieve vrijheid tegelijkertijd aan banden legt. In zijn onlangs verschenen essaybundel Repressief Liberalisme zet Gielen uiteen hoe kunstenaars langzaam hun artistieke vrijheid instrumentaliseerden ten behoeve van de economie en de maatschappij. De vrije markt, daar moesten kunstenaars het vanaf de jaren negentig gaan maken met hun nieuw verworven betrekking als cultureel ondernemer. Dat betekent de risico’s van kunstwerken inschatten, dat betekent voldoen aan de vraag van de markt. Ja, ook het woord ‘gehaaid’ valt bij Gielen. Veel kunstenaars maken volgens hem nu ‘postkunst’: ‘vormen, beelden en geluiden die nog wel refereren aan wat we ooit in moderne tijden kunst noemden, maar die alles behalve de kunst en cultuur zelf dienen.’

Bij een bezoek aan Prospects Concepts blijkt deze treurige conclusie gelukkig niet helemaal op zijn plaats. Een groot aantal werken weet persoonlijke observaties en fascinaties voor familiegeschiedenissen, onderwerpen die in jonge kunst regelmatig centraal staan, te vertalen naar prachtig poëtische kunstwerken. Sander Breure Witte van Hulzen met hun performance A Plane Passing Over bijvoorbeeld. Voor een betonnen muur in de loods ijsbeert een meisje in een gewatteerde winterjas, spijkerbroek en witte laarzen. Ze draagt een koptelefoon op haar hoofd en de bezoeker kan zelf kiezen uit drie koptelefoons die op sokkels voor de muur liggen. Elke koptelefoon geeft een andere invulling aan de choreografie, in de vorm van gesproken tekst, muziek of het geluid van een overvliegend vliegtuig. De performance geeft zo poëtische opties bij een alledaags straatbeeld, net als de video’s van Ginta Vasermane en Teun Vonk, de tekeningen van Martin Brandsma, de foto’s van Isabelle Wenzel en de schilderijen van Jan Wattjes.

Kunst moet op eigen benen staan, maar toch niet om na een jaar vergeten in de archiefkast te belanden?

‘Maatschappelijke vraagstukken op bijvoorbeeld het gebied van zorg, maatschappelijk verantwoord ondernemen, energie- en voedselvoorziening, krimp of vergrijzing worden steeds complexer. Voor de aanpak van deze vraagstukken groeit het belang van creativiteit en innovatie. Kunstenaars spelen wat mij betreft daarin een belangrijke rol.’ In het cultuurbeleid van Bussemaker wordt keer op keer het belang van maatschappelijk nut benadrukt, een ogenschijnlijk makkelijk te toetsen criterium dat al met beide handen is aangegrepen door de media. In Prospects Concepts probeert een aantal kunstenaars deze maatschappelijke relevantie uit. Op een foto van Pavel Prokopchik hangt een jongen met zijn hoofd in een vuilnisbak. ‘Pavel Prokopchik interesseert zich voor de rafelrand van de samenleving’, staat op het bordje. Freja Emilia Bergmark exposeert een landkaart van Nederland en twee planten uit Saba om ‘de zorg voor de voormalige kolonie maar ook het thema zorg in het algemeen’ uit te lichten.

Artistieke verdieping in uiteenlopende crises wordt aangemoedigd om de broodnodige relevantie van het kunstenaarschap aan het ‘belastingbetalende’ publiek te bewijzen. ‘Autonome’ kunst is gelijk komen staan aan ‘geïsoleerde’ kunst en geïsoleerd betekent niet bij het volk, en dus elitair. Het probleem met deze urgente onderwerpen is echter dat ze razendsnel wegzakken in hun eigen actualiteit. Kunst moet op eigen benen staan, maar toch niet om na een jaar gedateerd en vergeten in de archiefkast te belanden?

Het cultureel ondernemerschap is inmiddels vervlochten met de praktijk van de kunstenaar. Voor een toekenning van de Werkbijdrage Jong Talent wordt, behalve op inhoudelijke criteria, ook beoordeeld op ‘de manier waarop [de kunstenaar] naar buiten treedt en een publiek voor zijn werk probeert te vinden, zoals door crowdfunding, de manier waarop de aanvrager zijn kunstenaarschap in artistiek en/of economisch rendement wil omzetten en de allianties die de kunstenaar aangaat om zijn werk geproduceerd te krijgen’.

Dat lijkt niet meer dan gerechtvaardigd en het is goed om te zien dat deze 92 getalenteerde kunstenaars van het Fonds de tijd hebben gekregen om hun werk te ontwikkelen. De wanden hingen vol met volwaardige kunstwerken, onderzoeken en probeersels, die overigens ook niet te koop waren. En natuurlijk biedt Art Rotterdam een fantastisch platform vol nieuwe contacten.

Toch mag de ironie van de fabriek, waar Prospects Concepts nota bene in het voormalige distributiecentrum huist, de kunstwereld niet ontgaan. Evenals de titel van de tentoonstelling, samengesteld uit bedrijfstermen van het eerste uur. Prospecten? Volgens Van Dale een vergezicht, een idee, uitzicht of hoop, maar ook een potentiële klant. Prospectus? Een drukwerk met gegevens over een (in de toekomst) te koop of te huur aangeboden artikel. En wat te denken van conceptmails, conceptakkoorden en conceptraadsvoordrachten.

Het is deze context waarin de line-up van talent wordt gepresenteerd, gedurende een schamele vier dagen aan een publiek dat zich tegen betaling van 17,50 euro eerst door de beurs heen moet slaan om de loods te kunnen betreden. En dat is heus geen straf, maar de vraag is welke gewone kunstliefhebber deze weg zal bewandelen. Waarom geen groot podium, een echt podium, waar jonge kunst zich in alle rust en vrijheid als kunst kan bewijzen, aan een nog groter publiek?

Het beleid past in een klimaat waarin praten over de kunstwereld gelijk staat aan praten over geld. ‘Bezuinig niet meer op cultuur’, betoogt Jan Paternotte, lijsttrekker van D66 Amsterdam, op de opiniepagina van NRC Handelsblad (1 februari) als reactie op de voorspelde extra bezuinigingen. ‘Deze bezuinigingen zijn slecht voor de aantrekkingskracht van steden en dus ook slecht voor de economie’, klinkt het kille argument.

Holland Cotter eindigt zijn betoog in The New York Times met de verwachting dat er een tijd komt dat het echt mis gaat in de Amerikaanse (kunst)economie. Pas op dat moment zullen kunstenaars merken dat ze altijd zichzelf nog hebben om op terug te vallen. Het is te hopen dat de Nederlandse kunstwereld, met name de musea, voor die tijd bij zinnen komt. En dan eens echt iets gaat ondernemen.


Prospects Concepts vond plaats van 6 t/m 9 februari

beeld (1): Working Frames, 2012-2013, meerdelige video-installatie. (2): Positions, 2013, nrs. 1, 2, 3, 7, 10 en 14, kleurfotografie, 50 x 40 cm elk.