Medium rugbyv4

De man met de tatoeages is gemaakt om deze sport te beoefenen. Een lichaam als een stuk beton. Niet te stoppen wanneer hij eenmaal met de bal aan het rennen is. Maar zo hard als hij speelt, zo vriendelijk is hij buiten het veld, zoals nu een kwartier voor de wedstrijd. Ik heb een kort gesprekje met de voorwaartsen waar hij er een van is. Ik zeg, jongens de tegenpartij gaat het zo te zien zwaar krijgen tegen jullie, dus stel ik voor ter wille van de veiligheid tijdens het scrummen niet te ver door te duwen op het moment van balbezit. En nog iets, ik vind het helemaal niet erg wanneer jullie tijdens de wedstrijd blijven praten tegen mij. Maar daar is de grote speler met de inkt op zijn lichaam het niet mee eens. Hij doet een stapje naar voren en zegt, nee, ref, praten tegen u doen we zeker niet, dat doet alléén de captain.

Zo is mijn poging tot een progressieve benadering tijdens mijn allereerste optreden als rugbyscheidsrechter in een wedstrijd in de vierde klasse gericht tot dove oren. Dat zit zo: in rugby is de gouden regel dat de scheidsrechter altijd gelijk heeft. Als leider is hij als enige verantwoordelijk voor de toepassing van de regels. Dat heeft te maken met de aard van het spel: rugby is een zware contactsport met als kern de gecontroleerde agressie van dertig mannen of vrouwen die op een grasveld soms met krachtspel, soms door atletisch vermogen, maar altijd met een strategisch plan in het hoofd, gaan voor de winst.

Het doel van het spel is het scoren van een try (vijf punten). De baldrager moet zich, gesteund door zijn teamgenoten, een weg door de tegenstanders heen banen die hem of haar met alle geweld naar de grond zullen brengen om het balbezit om te keren. Hier komen handboeken vol met regels bij kijken. In de hitte van de strijd is lastig te bepalen wat er nu precies is gebeurd in spelmomenten en wie wat goed of fout heeft gedaan – vandaar de zware verantwoordelijkheid op de schouders van de scheidsrechter, en vandaar ook het inmiddels welbekende ‘respect’ waarop de wedstrijdleider traditioneel kan rekenen vanaf het moment dat hij het veld betreedt.

Toch heb ik dit aspect van deze sport altijd vreemd gevonden. Ik heb genoeg wedstrijden gespeeld en er nog meer gezien waarin de scheidsrechter weinig tot geen regelinzicht had, laat staan in staat was de gecontroleerde agressie van de spelers in goede banen te leiden. Sterker, soms was de leider van de verrichtingen op het veld kort gezegd een idioot. Waarom je zo iemand zonder na te denken zou moeten volgen in zijn beslissingen was mij een raadsel.

Toen ik enkele jaren geleden jeugdtrainer en jeugdscheidsrechter bij mijn club in Alkmaar werd, gebeurde het eigenlijk spontaan dat ik tegen de jonge spelers zei het niet erg te vinden als ze tegen mij zouden praten tijdens de wedstrijd, iedereen, om duidelijk te zijn, en niet zoals gebruikelijk slechts de twee captains. Al met al pakte deze vrijzinnige kijk bijzonder slecht voor mij uit: zo’n twee jaar geleden werd ik geschorst door mijn club, ontslagen als jeugdtrainer en -coach en als scheidsrechter van jeugdrugbywedstrijden.

‘Maar dat was not held in the tackle!’ We zijn een meter van de tryline als ik op het fluitje blaas en een penalty toeken aan de verdedigende partij omdat een aanvaller de bal op de grond speelt. Dit is een technisch punt, maar het komt erop neer dat een rugbyspeler de bal moet loslaten op het moment dat een voltooide tackle is uitgevoerd. Dat deed de Alkmaarse speler niet, vandaar de strafschop.

Maar een van de Alkmaarse spelers zag dat dus anders, en nu komt hij verhaal halen. Het is ook nog een legendarische speler, een spectaculair getalenteerde rugbyer die ooit voor het nationale Nederlandse team speelde en die eigenlijk de beste speler is met wie ik ooit het voorrecht had samen op een veld te staan. ‘Not held in the tackle, ref!’ snauwt hij nog eens, bitje in de mond. Ik twijfel even (en nu ik eraan terugdenk realiseer ik me dat hij helemaal gelijk had), maar ik houd voet bij stuk: ‘Penalty voor wit. Playing the ball on the ground.’

Hier is het dilemma van de ‘onderdaan’: hoe jezelf neer te leggen bij beslissingen waarvan je wéét dat ze fout zijn. Zelf had ik er zoveel moeite mee als coach van een jeugdteam, jongens en meisjes tussen tien en twaalf jaar oud. Ik herinner mij een wedstrijd in Amstelveen, zo’n drie jaar geleden. De scheidsrechter was een drama, zoveel was duidelijk. Wat hij op het veld deed, wist ik niet. Ik vermoedde dat hij niet of nauwelijks de regels van rugby kende, iets wat ik op dit niveau vaak heb meegemaakt in Nederland, tenslotte een land van voetbal en niet van rugby.

Een rugbyscheidsrechter neemt iedere dertig seconden een beslissing. Twijfel staat garant voor chaos

Ik kon het niet laten. Ik deed het onvergeeflijke: langs de lijn leverde ik woest commentaar op zijn leiding, niet één keer, maar bij alle beslissingen die hij nam, die vrijwel allemaal overduidelijk fout waren. Het was het begin van het einde: mijn onacceptabele gedrag in Amstelveen bereikte de oren van het bestuur in Alkmaar. En het was gedaan met mij als rugbytrainer.

Helemaal weg kon ik evenwel niet, aangezien deze sport diep in mij zit, als een zaadje gezaaid terwijl ik opgroeide in Zuid-Afrika, waar rugby een religie is, en dat door de jaren heen zo sterk wortel heeft geschoten dat ik er ook niets aan kan doen dat ik bij de sport betrokken moet zijn. Mijn rehabilitatie bij de club nam de vorm aan van een officiële cursus rugbyscheidsrechter. Inmiddels heb ik dat afgesloten, en onlangs mocht ik mijn eerste wedstrijd bij de senioren leiden.

Maar ook in deze rol werkt het dilemma onverminderd door: om alles in goede banen te leiden – om ervoor te zorgen dat er geen chaos ontstaat – moet er vertrouwen in de leiding zijn. Maar als de leider het duidelijk niet kan, dan is het toch aan spelers en trainers en coaches om die incompetentie aan de kaak te stellen? Of glijden we dan onherroepelijk af naar een situatie waarin helemaal niemand meer echt weet hoe het moet, waarin er geen echte verantwoordelijkheid is en iedereen zich in de steek gelaten voelt, waarin datgene wat we zouden willen en moeten voor onszelf en voor wie naast ons staat verdwijnt in een waas van willekeur en onzekerheid?

De man met de tatoeages en de geweldige ex-speler van Oranje voeren samen een beeldschone beweging uit op het middenveld. De laatste loopt in support, en schreeuwt: ‘Ik ben bij je, ik ben bij je!’ Het betonnen blok popt een pass naar de sterspeler die het gat in loopt. En weg is hij. Hun team boekt enorme terreinwinst. Het is prachtig rugby.

Ik ben jaloers: zij wel, ik niet. Ik loop maar hier op een fluitje te blazen. Zij leven zich uit met schitterende individuele bewegingen, met strijd voeren en met in kameraadschap hard samen werken om een gezamenlijk doel te bereiken. En toch weet ik dat zij mij hard nodig hebben. Want alles wat mooi is in deze sport bestaat bij de gratie van een fair contest. De move die ik hierboven beschrijf was niet mogelijk geweest als de verdedigende linie offside zou hebben gestaan. Het lyrische aan de beweging – de pop pass, de ruimte in lopen, de sidestep – zou in het niet zijn opgegaan. Een paar seconden tevoren heb ik zoals een scheidsrechter hoort te doen met armbewegingen de offsidelijn aangeven. De tegenpartij heeft zich hieraan gehouden. Eerlijk spel was gegarandeerd, waardoor aan beide kanten talent en kracht en schoonheid alle kans kregen.

Welbeschouwd was mijn voorstel aan het begin van de wedstrijd dat alle spelers tijdens het spel tegen mij mochten praten ingegeven door een gebrek aan vertrouwen dat de onuitgesproken afspraak van rugby altijd zal gelden: de scheidsrechter weet het ’t best, de scheidsrechter heeft altijd gelijk. Maar als (oud-)speler en eigenlijk ook als wedstrijdleider verzet alles in mij zich hiertegen: hoezo weet de leider het ’t best, hoezo heeft hij altijd gelijk?

Ik ken de regels beter dan de meesten, ja, maar welke garantie is er dat de wedstrijdleiding bij mij in capabele handen is? Sterker, uit vorige ervaring weet ik dat de kans levensgroot is dat je op een mooie zaterdagochtend een idioot met een fluitje in zijn hand treft. Dat geldt ook voor mij, want gelijk heb ik zeker niet altijd, zoals blijkt uit mijn fout tijdens de wedstrijd die ik floot. Zo bezien zou verzet – praten tegen mij, mij vragen toch even over mijn beslissing na te denken – beslist geen slecht idee zijn.

De keerzijde is dat de dertig spelers niets hebben aan een wedstrijdleider die aarzelt, erger nog, die doet aan relativering. Gemiddeld moet een rugbyscheidsrechter iedere dertig seconden een beslissing nemen die het spel beïnvloedt. Gevolg: twijfel bij de leiding zou garant staan voor chaos. Het enige wat je kunt doen is erop vertrouwen dat je het goed ziet, dat je zorgt voor eerlijke kansen op het speelveld. Met andere woorden: verantwoordelijkheid nemen.

En de spelers? Hun rol is nog het meest cruciaal in het dilemma. Ik herinner me hoe we als jeugdspelers de scheids consequent met ‘meneer’ aanspraken. Dat doen rugbyspelers over de hele wereld nog altijd, of ze nu profs zijn die meedoen aan een WK-finale of jongens en meisjes van tien of twaalf jaar oud die iedere zaterdagochtend de kicksen aandoen. Ook de grote mannen met de tatoeages die op een zondagmiddag tot hun enkels in de modder in Alkmaar staan, willen geloven in de man met het fluitje. Ik ken veel van hen persoonlijk, maar een naam heb ik niet meer. Ik ben ‘ref’. En ik weet hoe het moet.