
Het waren toevallige omstandigheden waardoor de schilderijen van Peter Struycken en Jerry Zeniuk op deze bladzijde zo in elkaars buurt kwamen. Ik verklaar mij nader. Van Zeniuk intrigeerde mij al langer de lichtheid van die heldere kleurvlekken. Hun enige doel leek het om schoonheid te stralen. Op een licht vlak zijn, zo te zien volkomen intuïtief (dat wil zeggen zonder systeem), verschillende kleuren terechtgekomen. Ze lijken er wat te dwarrelen. Maar onlangs kreeg ik foto’s onder ogen van Zeniuk aan het werk – en daar zag ik dat hij opwaarts werkt, van onder naar boven, alsof dus de kleuren opstijgen als ballonnen. Het effect is dat ze zweven in ijl licht. In de kleuren zelf zien we ook luchtige schakeringen. We zien bijvoorbeeld vlekken rood maar daaromheen ook varianten van rood zoals roze en oranje. Dat oranje is dan weer een versie van een warm geel – zoals de vlekken paars, die we ook zien, een chromatische variant zijn van roze maar ook van blauw. Zo bezien is dit schilderij Untitled een wonder van kleurwisselingen die zo mooi zijn als bloemen die wiegen in de zon. Mag dat wel?
Begin twintigste eeuw heeft zich abstractheid als methode in de kunst genesteld. Het was de absoluut belangrijkste vinding in de moderne kunst waarna de uitgangspunten van het kunst maken onomkeerbaar waren veranderd. Stel je voor, je was rond 1900 een schilder van landschappen. Wat je ging schilderen lag in principe al schematisch vast. Linksvoor een boom bijvoorbeeld waar voorlangs een zandweg liep die dan, verderop, een bocht maakte tussen nog een groepje bomen door, dan over een bruggetje een beek passeerde die rechts naar voren stroomde en dan rechts onderin uit beeld verdween. Voorbij de brug kronkelde de zandweg verder. Tussen de heuvels weer verderop zien we nog een ruïne. In helder licht zien de kleuren er anders uit dan wanner het grijs en zwaar bewolkt is.

Is een schilderij daarentegen abstract, dan is al die vanzelfsprekendheid niet meer voorhanden. Op welke manier, om het banaal te zeggen, krijgt de schilder zijn lege doek dan vol? Toen ik het had over de intuïtieve losheid van Zeniuks opbouw van kleuren zei ik erbij: zonder systeem. Dat komt, denk ik, doordat er in de loop der jaren ook in de abstracte kunst verschillende orthodoxieën zijn ontstaan. De eerste abstracte werken van Mondriaan zijn ontstaan als onnavolgbare transformaties van wat hij zag in façades met vensters, boomtakken door elkaar, het ritme van de branding, spiegeling in water – en ze ontstonden omdat de kunstenaar een helderheid van visie had die hem tot abstractheid bracht. Veel anders kan ik het niet begrijpen: abstractheid is door Mondriaan gevonden en gezien en niet bedacht. Tegelijkertijd lijkt zijn kunst, met de typische beeldopbouw en maar drie kleuren, ook systematisch overwogen. Een vlak vullen met vorm en kleur, vond Mondriaan, kon niet helemaal zonder methode of overleg – anders zou het schilderij vrijblijvend blijven en dat paste niet bij zijn karakter.
Maar als ik naar Zeniuk kijk is er in de bouw van de kleuren (behalve een zekere regelmaat die wel typisch is zijn werk) geen dwingende systematiek, maar evenmin bespeur ik vrijblijvendheid. Toevallig zag ik toen van Peter Struycken de strakke Wetmatige beweging uit 1963. Dat is nu een schilderij waarvan de uitgekiende compositie uitdagend in de titel benoemd wordt. Zo zagen wij medio jaren zestig zulke schilderijen ook: als een bevrijding. We zien een zwart-witte ontwikkeling van vormen tot een wonderlijk patroon. Ik hou het kort: helemaal rechts zwarte vierkanten tegenover helemaal links een kwart kleinere vierkanten terwijl de witte tussenruimten omgekeerd van afmeting zijn. Onder en boven zien we dezelfde uitgangspositie. Wat nu vertoond wordt zijn de bewegingen in zwart en wit over en weer. Die zijn wetmatig en niet toevallig. Omdat hij een wetmatig principe volgde kwam Struycken voorbij aan ingesleten gewoontes van de vrij schilderende hand en kon zo ongekende verrassende patronen ontdekken. Dat is waar: er zit in het kleine schilderij een mooie stemming van vindingrijkheid. Uiteindelijk blijft de vraag hoe verschillend dan eigenlijk de twee schilderijen zijn. Niet eens veel als ik er rustig naar kijk. Zeniuk is zes jaar jonger dan Struycken, maar tussen hun werkwijze voel ik een bijna idyllische verwantschap. Het stemt tevree dat kunst, in de werkelijkheid, toch steeds onder theoretische scherpslijperij uit weet te komen.
PS Schilderijen van Jerry Zeniuk zijn nog tot 2 mei te zien bij Galerie Martita Slewe in de Kerkstraat in Amsterdam
Beeld: (1) Peter Struycken, Wetmatige beweging, 1963. Lak/paneel, 50 x 50 cm (Caldic Collectie, Wassenaar); (2) Jerry Zeniuk, Untitled, 2014. Olie/doek, 50 x 50 cm (Peter Cox / Courtesy Galerie Slewe, Amsterdam)