Nou ja, speelden - ze hielden een theatrale verhandeling over het stuk, waarbij ze hondsbrutaal door de tekst banjerden. Elkaar (en Shakespeare) terechtwijzend, de vertoning larderend met commentaren over de tijd en de geschiedenis van de stof en het stuk. De avond had een hoog Discordia/ Lamers-gehalte (de toeschouwer voelt zich ontvangen, er is sfeer, er is verwarring, we zien een stadium van een intensief dramaturgisch onderzoek). Maar de toon van de voorstelling was zeer eigen, authentiek, het materiaal was van de spelers geworden. Je merkte dat er een theatermentaliteit was doorgegeven, de acteurs zijn er met die mentaliteit vandoor gegaan, ze hebben er hun eigen stempel op gedrukt. Ik had niet de teleurstelling van een collega-journalist, die schreef dat ze nu maar eens iets van zichzelf moeten laten zien. Dat doet Dood Paard trouwens al lang.
Volgende avond. Toneelschool Amsterdam, tweedejaars studenten, een aantal weken gewerkt met de Vlaamse regisseur Dirk-Arthur Opstaele, een maker die door het fysieke acteeridioom van de Franse theatermaker Jac LeCoq is gewassen. Voor acteurs in opleiding is zo'n confrontatie altijd lekker. Je krijgt eerst die ‘droogtrommel’ van inleving en invoeling a la Stanislavski en method acting over je heen. Daarna mag het lijf, het bewustzijn, het spelplezier even helemaal los. Wham, bam, avontuur! Het spelen met het materiaal (een uitsnede uit Ovidius’ Metamorphosen) toonde dat avontuur op een hartverwarmende manier. Opstaele (die met zijn eigen formatie Leporello het Vlaams- Nederlandse theaterlandschap afreist) weet energie en dynamiek in spelers los te tikken, al zijn ze nog zo onervaren. Dat maakte de voorstelling tot een sprankelende toneelavond.
Het materiaal zat de vertoning wel een beetje tegen. Mooie teksten, maar de energie van de speelstijl leek er in de loop van de avond al te losjes opgeplakt. Die directe taal van antipsychologie en niks inleving, vereist een tekst met een helder doel. Een aantal jaren geleden deed Opstaele met het tweede jaar van dezelfde opleiding een (hartstikke platte) Moliere. En dat werkte in mijn ogen toen beter. Omdat een flinterdun plotje dat niks om het lijf had, opeens met wervelende lijven werd omkleed. Bij Ovidius’ Metamorphosen bleef het uiteindelijk teveel bij het maken van plaatjes bij praatjes. De gaatjes werden niet gevuld.
Dan naar STAN, het toneelspelersgezelschap uit Vlaanderen. Die reizen rond met een krachtproef. Meerdere teksten, allemaal over gecompliceerde relaties, steeds in serie, onder de noemer Kleine bezetting, zes stukken op vier avonden. Ik zag er drie, op twee avonden. Eigenlijk interesseerde mij alleen Gerardjan Rijnders’ Pick- Up (1986). Hier is het de auteur die iets doorgeeft: Neem deze tekst, ik heb die tien jaar geleden geschreven en geregisseerd, doe er nu uw voordeel mee. Dat deden Guy Dermul en Sara De Roo heel erg mooi. Pick-Up (deel van de trilogie, waarvan de twee andere teksten Silicone en Tulpen Vulpen zijn) is een ontmoeting van twee gelieven die niet meer samen zijn. Ze zoeken in hun dialoog oude emoties terug. Maar dat lukt niet, omdat ze ondertussen ieder een andere taal zijn gaan spreken. Eigenlijk horen ze almaar iets anders dan wat er wordt gezegd. De misverstanden zijn hilarisch, geestig en tegelijk zeer pijnlijk. Dermul en De Roo hangen in een bank, en onderstrepen met een weergaloze mimiek wat het misverstand tussen hen is: het letterlijk luisteren naar woordjes strookt niet meer met het pokeren met de overdrachtelijke betekenis van teksten. Resultaat is een smeltkroes van non-communicatie. Het is goed om zo'n Nederlandse toneeltekst weer eens terug te horen. Rijnders-teksten in zijn eigen regie (en hij regisseert ze bijna altijd eerst zelf) worden over het algemeen beschouwd als de (voorlopig) ultieme versie. Daar moet mee worden gebroken. Om Brecht te parafraseren: Ik heb voorstellen gedaan, jullie mogen ermee doen wat je wilt. Dat gebeurde hier. Niet spectaculair. Maar mooi.