Wil Boesten doet zijn uiterste best om van zijn held een onzekere neuroot te maken, die zich zo ongeveer overal voor schaamt: voor zijn jeugd bij zijn onaangename grootvader, voor zijn keuzes in het leven en voor zijn trompetspel (hij is jazzmusicus). Hij kan helemaal niks, vindt hij zelf en dat zal de lezer weten ook.
En toch laat de schrijver deze onzekere man op jfk in New York een jonge vrouw in de damestoiletten neuken. Ik vond dat interessant (hij wel!), maar ook raar. Duikt zo iemand met een vrouw de damestoiletten in? Hmm. Verhaaltechnisch snapte ik het wel. Boesten had die leuke Regine nodig om Lucas scherper in het licht te zetten. Hij laat haar zich verbazen over zijn onzekerheid en negatieve gevoelens, ze geeft hem gelegenheid zijn hart eens flink uit te storten. Zo’n lul is het toch niet? En dan krijg je dialogen als deze: ‘“Ik doe alsof…” Lucas lacht onbeholpen, “… zoals ik vroeger James Last nadeed, op een speelgoedtrompetje.” “Behalve dat je nu zelf speelt. En wat vrees je dan zo?” “Dat ik ontmaskerd word als poseur… omdat ik niet écht zo goed ben als ik me voordoe, het is een kwestie van tijd.” Lucas glimlacht.’
Regine speelt in de roman Grond de rol van tegenstem. Die van de lezer. Ze stelt de vragen en maakt de opmerkingen van de ideale lezer die Boesten voor ogen had. Het werkt, want ook ik voelde dit soort vragen opborrelen. Wanneer ga je nou eens gewoon doen? Maak je toch niet zo druk. Ga nou maar lekker trompet spelen. Van die Beavis Butthead-vragen. What’s hís problem? Ik geef toe dat ik ze langzamerhand wat vaak zat te denken. Vooral omdat Boesten meer van die tegenstemmen laat klinken, bijvoorbeeld die van Ralph, een vriend van Lucas, die van het gezeur af en toe schoon genoeg krijgt. Ik ook. Was die nare grootvader in dit verband verhaaltechnisch nodig? Misschien alleen voor een van de verhaallijnen, maar zonder dit zwaar aangezette oedipaal conflict snapte ik het ook.

In het ‘echt’ zou je dit natuurlijk geen zeuren noemen. Dan zou je begrip hebben. Het zal je maar gebeuren dat je je ouders niet gekend hebt en door je klootzakkerige grootvader wordt opgevoed die je allerlei verkeerde ideeën bijbrengt. Maar dit is een melodramatische roman, met alles erop en eraan en dus mag je als criticus opmerkingen maken wanneer er sprake is van al te zwaar aangezet melodramatisch zeuren van de held.
Boesten zet overigens de lamlendigheid van reizigers die op een vliegveld vastzitten fraai neer, en de paniek die bij zijn held uitbreekt wanneer een geliefde oom blijkt te zijn overleden (ook dat nog!) krijgt een overtuigende beschrijving. En de toenemende warme gevoelens (zeg maar rustig geile gevoelens) van Lucas voor de weduwe van die overleden oom beginnen de roman weldadig te overstromen. Boesten expliciteert die gevoelens niet maar laat ze door beschrijvingen van uiterlijkheden, van kamers, van kleding, van voorzichtige toenaderingen, ook van die weduwe, mooi inslijpen. Ik zat natuurlijk te verlangen naar een forse seksscène (en dan niet in een damestoilet), maar zo ver laat de schrijver het niet komen. Het had best gekund, dacht ik, als je zulke mooie stukken weet te schrijven over jazz, waarom dan niet eentje met seks? Maar nu begin ik dus te zeuren.
Ik bleef bij deze roman achter met dubbele gevoelens. Aan de ene kant weet Boesten mooie scènes te toveren en neemt hij de tijd om ons daarin onder te dompelen. Aan de andere kant blijft zijn roman steken in een zwaar aangezette melodramatische opzet. Ouders dood, onzekerheid, oom dood, nare opvoeder, ontsnappingspogingen: wordt de held van een lelijk eendje toch een zwaan? Vooral wanneer de schrijver de problemen met expliciete scènes en dialogen invoelbaar probeert te maken, komen er zinnen uit zijn pen die je alleen in melodramatische romans tegenkomt. ‘Ja, het geluk van de man die huiswaarts keert, thuis kan komen, gekomen is. De tranen toen ze weer op hun kamer waren, de euforie die ook de autorit terug uit Cavia niet had kunnen verruïneren.’ Of een autorit als deze: ‘Patricia rijdt. Bedaard, bijna achteloos, stuurt ze de auto door de eindeloze reeks bochten. Ze heeft een zwarte zonnebril op, de haren wapperen vrij.’ Geen slechte zinnen natuurlijk, maar wat druk je ermee uit? Vrijheid, Mooi Leven, Erotiek, Onafhankelijkheid. Melodrama. Of neem dit betoogje: ‘“Misschien”, zegt Lucas, “zijn we niet zozeer wie we zijn door wat we ons herinneren, maar vooral ook door wat we hebben kunnen vergeten.”’
Tja, wie weet, maar bij te veel van deze zinnen, en er zijn er veel, begon ik er iets van te denken. Hoe het wél zou moeten weet ik niet (stel je voor!). Een of ander tegenwicht, grappen over het verhaal zelf, dat melodrama aan het oog onttrekken met doldwaze reflecties. Of het extra dik aanzetten. In ieder geval tegen dat melodrama in schrijven, hoe dan ook.
Beeld: Perry Schrijvers