
‘Het is moeilijk om te generaliseren, maar in de bestudering van het Oude Testament zijn door de jaren heen pendelbewegingen waar te nemen. Zo lag de nadruk in het begin van de twintigste eeuw op de historische ontwikkeling van de tekst. Vanaf het midden van de twintigste eeuw is er toenemende interesse voor literaire, structuralistische benaderingen die uitgaan van de tekst zoals die voor ons ligt. Tegenwoordig zie je de pendelbeweging de andere kant weer uit gaan, en is men zich meer bewust van de contexten waarin teksten functioneren en functioneerden. Dat leidt tot veel historisch, geografisch en archeologisch onderzoek, maar ook tot linguïstische benaderingen. De computer speelt daarbij een steeds grotere rol.
Het Eep Talstra Centre for Bible and Computer, waaraan ik verbonden ben, richt zich op die bestudering van bijbelteksten met behulp van de computer. Dat is in de eerste plaats strikt taalkundig onderzoek waarin we zoeken naar patronen in woordvolgordes en zinsbouw, maar het brengt ook vragen voort die betrekking hebben op hele tekststructuren en zo tot retorische analyses kunnen leiden. Om er bijvoorbeeld achter te komen of een bepaald woord nadruk heeft, moet je weten of er een afwijkende woordvolgorde gebruikt wordt. En er zijn natuurlijk geen native speakers van het bijbelse Hebreeuws aan wie we dat kunnen toetsen. Maar met de computer kunnen we zoiets als woordvolgordes binnen het hele corpus makkelijk in kaart brengen.
Het onderzoek krijgt daardoor veel meer empirische basis. De computer heeft dan wel niet overal een antwoord op, maar hij voorkomt het doen van ad-hocuitspraken, door het systematisch analyseren van het hele corpus, en niet alleen specifiek uitgelichte delen.
Op andere plekken in de wereld wordt door bijbelwetenschappers wel met computers gewerkt, maar vooralsnog vooral om analyses uit te voeren op woordniveau: dat wat we eigenlijk vroeger al deden met concordanties [overzichten van woordfrequenties en woordgebruik]. Wij voegen daarentegen ook informatie toe op zins- en tekstniveau en analyseren de relatie tussen teksten, bijvoorbeeld om te kijken of ze dezelfde auteur hebben.
Waar we momenteel onder meer aan werken is het in kaart brengen van taalvariatie in het bijbels Hebreeuws. Binnen het corpus vind je namelijk vele verschillende vormen van taal. Dat kan te maken hebben met de tijd en plek van het ontstaan van een tekst, met dialectverschillen, invloed van naburige talen of met de tekstoverlevering. Er is in elk geval veel discussie over, vanwege de vermeende samenhang tussen de datering van teksten en hun betrouwbaarheid. Met computationeel onderzoek willen wij daaraan een bijdrage leveren door op het niveau van syntaxis, niet op woordniveau, te onderzoeken wat voor verschijnselen we aantreffen, om die vervolgens te clusteren. Het verschil met de traditionele benadering is daarbij ook dat we niet zeggen: ik bestudeer alle psalmen om een beeld te krijgen van de taal van poëtische teksten, maar we kijken eerst naar de taalverschijnselen en waar die voorkomen en dan pas naar genre of datering.
Overigens rekenen wij onszelf, ook nu de nadruk is komen te liggen op systematiek, nog steeds tot de interpreten. We maken uiteindelijk toch deel uit van een theologische faculteit, waar altijd belangstelling zal zijn voor de vraag wat deze teksten betekenen. Alleen is het onze overtuiging dat je zulke vragen enkel goed kunt beantwoorden als je de taal goed bekeken hebt.
Maar de computer is meer dan een handig instrument. Door alle mogelijkheden die computationeel onderzoek biedt, verandert ook onze omgang met tekst. We hebben nu elektronische teksten; in zekere zin zijn die gemaakt van getallen. Die kun je meten, je kunt ze vergelijken, afstanden vaststellen. In plaats van iets dat je met het zogenaamde oog van de meester bestudeert, wordt tekst op die manier iets wat je beter kunt vergelijken met een DNA-reeks.
Daarin zie je hoe het verschil tussen “scholarly” en “scientific” bezig is te vervagen. Dat biedt nieuwe uitdagingen, en ik denk dat de computer in het hele veld van de e-humanities de wetenschappelijke praktijken en uitgangspunten zal veranderen. Het verschil tussen erklären en verstehen zal verbleken. Maar ook met die objectievere, meer empirische benadering van een tekst zal er nog steeds ruimte zijn voor de subjectievere kanten. Het blijven menselijke gegevens waarmee je werkt: natuurlijke talen, manuscripten en teksten uit een ver verleden. Maar met de computer kunnen we meer grip krijgen op die grillige data.’