
Een Italiaanse schoolklas staat rond het ‘zwembad’, een borstdiepe gleuf ter breedte van een baantje. Het brokkelige cement is in een ver verleden blauw geverfd. Water heeft deze bak al heel lang niet meer gezien. ‘En alleen al om dit hier uit te graven is hij jaren bezig geweest, don Milani met zijn leerlingen’, vertelt een man met een alpinopet en een bril. ‘Met de hand uitgegraven hè, dat kunnen we ons nu nauwelijks meer voorstellen.’ Een jongen schopt met een grote profielzool tegen een losliggende flagstone van de rand om het zwembad. De priester die er ook bij is buigt zich bezorgd voorover en drukt de platte steen weer op zijn plaats.
‘Híerrr werd niet gespatterd en gespeeld!’ zegt de man met de alpinopet met stemverheffing en een strenge blik tegen de jongen. ‘Dit bad was bedoeld om te leren zwemmen. Don Milani liet de zwemlessen in het Engels geven, door een Engelsman die naar de school van Barbiana was gekomen om van hem te leren. Zo ving hij twee vliegen in één klap: Engels en zwemles tegelijk, alleen voor jongens natuurlijk. In de jaren vijftig mochten meisjes uit het volk nog niet in zwempak in de buurt van het andere geslacht komen. Bovendien kreeg hij de meisjes in het begin zeker niet naar zijn schooltje. Het was al een wonder dat hij de jongens had losgepulkt van de ouders, die hij één voor één was gaan bezoeken op hun armzalige boerderijtjes in de bergen hier. Hij heeft moeten soebatten en drammen, want het viel niet mee om de boeren uit de omgeving over te halen hun zonen af te staan voor het onderwijs van don Milani. Jongens die ’s ochtends eerst nog moesten meehelpen in de stal en met zulke plakkaten koeienstront onder hun schoenen door de sneeuw en de modder naar school ploegden. Bij don Milani was het om acht uur ’s ochtends beginnen, tot half acht ’s avonds, zeven dagen per week, 365 dagen per jaar. Dat betekende in de winter heen en terug door het donker, en je moest ook zeker geen bange poeperd zijn. Er zaten hier toen nog wolven in de bossen.’
Hij doet een stap naar achteren en wijst naar het wijdse berglandschap rond het complexje waar de zwemgleuf deel van uitmaakt. Het kerkje, de pastorie, de stallen liggen in de schoot van de Toscaanse Apennijnen iets ten noordoosten van Florence. Barbiana heet het gehuchtje waar niemand behalve de handvol inwoners ooit van zou hebben gehoord als de curie in Rome don Lorenzo Milani niet naar dit oord had verbannen als straf voor zijn revolutionaire ideeën over onderwijs aan armen.
December 1954, geen elektriciteit, geen stromend water, geen telefoon. De twee huishoudsters uit Florence die vooraf poolshoogte kwamen nemen om de komst van de don voor te bereiden durfden hem niet eens te vertellen wat ze hadden aangetroffen. Een verlaten pastorie in de sneeuw met slechts één open haard in de keuken, een zo goed als onbegaanbare weg hoog door de bergen van de Mugello, zoals dit arme stukje Toscaanse Apennijnen heet. Ontmoedigender kon het niet, en dat was ook precies de bedoeling.
Het bezoek van paus Franciscus aan dit Spartaanse complexje in de bergen op 20 juni was een verrassing. Want de paus had helemaal geen bezoek aan Barbiana in zijn agenda staan, tot de bom van 12 april. Die bom was een roman die op die dag uitkwam, Bruciare tutto (‘Alles verbranden’), over een pedofiele priester, een zekere don Leo. Een roman waarvan je je afvraagt waarom hij geschreven is, en vooral waarom hij is uitgegeven door het prestigieuze Rizzoli. Omdat de schrijver, Walter Siti (70), een gerenommeerd auteur is die in 2013 de belangrijkste literaire prijs van Italië, de Premio Strega, heeft gekregen. Maar dan nog. Juist over dit thema, een pedofiele priester, is het of raak of blijf er vanaf.
En Walter Siti doet nog iets wat hij niet had moeten doen: hij draagt zijn boek over deze brandende kwestie binnen de katholieke kerk op aan don Milani. ‘Aan de gewonde en sterke schaduw van don Lorenzo Milani’, luidt de opdracht voorin. Daarmee wist Siti zich in ieder geval verzekerd van alle aandacht in Italië. Ook die van de paus.
Hij reageerde als door een wesp gestoken, de tachtigjarige Argentijn Jorge Bergoglio, alias paus Franciscus. Want don Milani als pr-stunt meeslepen in de pedofiliekwestie waar Franciscus hevig mee worstelt binnen het Vaticaan was echt de allerlaatste druppel. Don Milani was ineens een pauselijk statement geworden: No pasarán!
Dat de paus toen al wist wat vlak erna zou volgen is niet waarschijnlijk. Maar nattigheid voelde hij natuurlijk wel. Het was duidelijk dat de beschuldigingen uit Australië aan het adres van zijn rechterhand kardinaal George Pell (76) – de stormram op het gebied van de grote financiële opruiming binnen het Vaticaan – onhoudbaar werden. Pell was al drie keer verhoord door de Australische Royal Commission into Institutional Responses to Child Sexual Abuse. Vanwege zijn vergaande medeplichtigheid als aartsbisschop van Melbourne en Sidney aan het afdekken van een enorme hoeveelheid pedofiliegevallen onder Australische priesters.
Maar er was meer, en dat wist de paus. George Pell zelf zou zijn handen en andere nog veel misdadiger fysieke onderdelen ook niet thuis hebben gehouden, in de jaren zeventig en tachtig, toen hij priester was. Twee jongens zouden in een zwembad zeer grof intiem zijn betast door de reusachtige Pell, twee andere misdienaartjes zouden door hem zijn verkracht achter het altaar na de mis, en hij vond het ook lekker om piemelnaakt en met geheven mast voor kleine jongetjes in de kleedkamer van een surfclub te flaneren.
In 2002 waren deze beschuldigingen aan Pell al bekend, maar hij slipte door de mazen.
Het grootste verwijt aan paus Franciscus komt van twee leden van de pauselijke commissie voor aanscherping van de normen in gevallen van pedofilie, de twee leden die zelf slachtoffer zijn geweest van pedofiele priesters, en daarom de twee belangrijkste in de ogen van de paus. De Engelsman Peter Saunders stapte een jaar geleden al uit de commissie, de Ierse Marie Collins in maart van dit jaar. Vanwege de totale onmogelijkheid om wat dan ook aan te scherpen, binnen doofpotfabriek het Vaticaan. Beiden zeggen hetzelfde over kardinaal Pell en de paus. Onbegrijpelijk dat je zo iemand aanstelt op zowat de belangrijkste positie na die van de paus zelf. De grote hervormer Pell had nooit naar Rome gehaald mogen worden. Hij had zijn proces, dat hij nu alsnog krijgt op 18 juli in Melbourne, gewoon in Australië moeten afwachten.
Peter Saunders is het zwaarst in zijn beschuldigingen aan de paus: ‘Het is steeds hetzelfde verhaal. De aartsbisschop van Boston, Bernard Law, die iedereen inmiddels kent vanwege de Oscar-film Spotlight, mocht naar Rome ontsnappen toen hij op het punt stond in Boston gearresteerd te worden. Die woont nu stilletjes in een prachtig gebouw van het Vaticaan om de hoek van het Campo de’ Fiori, the lucky bastard. En Pell werd naar Rome gehaald in 2014, toen de zeer prijzenswaardige Australische Royal Commission haar dossiers tegen hem bijna rond had. Wat wilt u dat ik hierover nog verder zeg?’
Overigens geven beide katholieke-kerkslachtoffers, Saunders en Collins, paus Franciscus wel het krediet van de oprecht goede bedoelingen. En ze zijn ook beiden sinds afgelopen vrijdag bereid weer plaats te nemen in de pauselijke commissie. Want toen deed Franciscus iets waar ze enorm over te spreken te zijn. Hij ontsloeg de Duitse kardinaal Gerhard Müller als prefect van de Congregatie van de Geloofsleer, het oppermachtige morele ministerie van het Vaticaan. Müller was de man door wie Saunders en Collins de pijp aan Maarten hadden gegeven. Alles wat ze voorstelden werd door hem gedwarsboomd, in laatjes gedeponeerd, omgebogen, weggepraat. Franciscus sluisde hem droogjes weg, door zijn benoeming als prefect die iedere vijf jaar verlengd moet worden eenvoudig niet te verlengen. Nog nooit eerder gebeurd.

Prefect van de Congregatie ben je voor het leven, tenzij je paus wordt, zoals Müllers niet toevalligerwijze ook al Duitse voorganger Joseph Ratzinger. Het was Ratzinger die hem op die positie had gewild. En Müller is pas 69 – piepjong voor de hoge kaderfuncties binnen het Vaticaan – terwijl zijn opvolger, de Spaanse Jezuïet bisschop Ladaria Ferrer 73 is. Een Spanjaard, een Jezuïet (net als de paus), dus iemand die zijn mond kan houden en gewoon zijn werk doet. De aartsconservatieve Müller praatte voortdurend honderduit in de pers om zijn doofpothouding in de pedofiliekwestie te rechtvaardigen, tot grote ergernis van Franciscus. Deze paus houdt van een heel andere vorm van toewijding aan de missie. Daarom is don Milani zo essentieel voor hem. En daarom kon hij de schandaalroman van Siti niet negeren, al rechtvaardigt de literaire waarde van het boek deze hoge aandacht niet.
Bruciare tutto is een ongeloofwaardig verhaal, waarin de tegen zijn geheime obsessie met kleine jongetjes vechtende priester don Leo zichzelf uiteindelijk tegenkomt in de vorm van de verwaarloosde tienjarige Andrea. Andrea wordt aan don Leo’s zorgen toevertrouwd en komt iedere middag zijn huiswerk maken in de pastorie. Op een bepaald moment drukt het verwaarloosde jongetje zich ineens tegen don Leo aan en zegt: ‘Ik houd van je. Mag ik je piemel aanraken?’ Een kind van tien. Don Leo wijst hem bruusk af, totaal in paniek, de proeve Gods die hij moet overwinnen – hij is natuurlijk ook nog eens 33, de Jezus-leeftijd –, en Andrea pleegt diezelfde avond zelfmoord op zijn eenzame kamertje thuis door zijn polsaderen door te snijden met het scheermesje dat hij in de toilettas van zijn alcoholische moeder vindt. Ook een hele prestatie voor een kind van tien.
Don Leo komt het bebloede kinderlijkje dat is uitgestald op het ouderlijk bed bezoeken en denkt: ‘Vergeef me, ik had de liefde met je moeten bedrijven, tegen welke prijs dan ook. Onze obsessie brengt God dichterbij terwijl de moraal ons van hem verwijdert. Ik heb alles fout begrepen, God zetelt in de buik van de kinderen. Ik zou me hier nu uitkleden en naakt voor je staan, als het nog ergens goed voor zou zijn. Ik heb de weg van mijn verdoemenis geweigerd, terwijl het de eerlijkste was geweest.’ Een paar dagen later overgiet don Leo zichzelf met benzine en steekt zich in brand – zie de titel – op een mistroostig stuk land van de Romeinse periferie, Casal Lumbroso. Het verkoolde lijk wordt gevonden door twee Kosovaarse schaapsherders, want er is geen Italiaan meer die schapen wil hoeden.
Wat Walter Siti met dit boek beoogde is niet duidelijk geworden in de hevige polemieken die volgden in alle Italiaanse kranten en op tv. Hij is een ‘pasoliaan’, een Pasolini-epigoon, en heeft in het verleden de volledige werken van de Italiaanse poète maudit van commentaar voorzien en uitgegeven. Dat heeft hij goed gedaan, al was de shock van bepaalde nog niet eerder verschenen teksten van PPP groot in Italië. Pier Paolo Pasolini was geobsedeerd met de onderbuik, het onderzoeken en botvieren van al wat zich tussen lendenen en geest beweegt, het overschreiden van alle mogelijke taboes.
Zijn kleine maar prestigieuze schare Italiaanse volgelingen kun je hoog in de gordijnen jagen met de suggestie dat PPP in wezen een pedofiel was, maar zo heet dat vandaag toch echt. Pasolini viel op jongetjes, en dan ook nog het liefst duidelijke heterojongetjes, die hij greep voor ze de kans hadden gehad hun seksuele identiteit te ontdekken. Hij pelde ze zeer jong uit het ei en hij wist precies waar hij moest wezen. In de toen nog overvloedig aanwezige achterstandswijken van de Romeinse periferie, die hij afschuimde onder het mom van vrolijke partijtjes voetbal, tochtjes in zijn blitse Alfa Romeo Giulia, etentjes in trattoria’s, royale zakcentjes, en de onweerstaanbare aandacht van de charismatische Pasolini met zijn grote geduld en onderwijzerstalent.
Daar kon je echt niet tegenop, als arm, meestal analfabeet jongetje dat woonde in een krot met nog tien broertjes en zusjes. Als het een beetje meezat, mocht je ook nog in een film van Pasolini spelen, waarvan de portee de jongetjes totaal ontging, maar je was ineens iemand – en je kreeg er ook nog voor betaald. Dat daar tegenover stond dat je je gulp soms even moest opendoen, och, ze waren wel erger gewend thuis, waar het klappen, alcoholisme en armoede was wat de klok sloeg. En Pasolini hield immers van ze.
Walter Siti heeft waarschijnlijk vanuit die pasoliaanse gedachte, dat al wat zich roert in de krochten van de mens nader onderzoek en eventueel opvolging verdient, zijn pedofiele priester geschapen. Een typische jaren-zestig- en -zeventiggedachte, die geen rekening houdt met wat je een ander mens aandoet. En Siti kwam er dan ook helemaal niet uit toen hij op tv onder vuur werd genomen door Michela Marzano, bio-ethica, een tak van de morele filosofie, schrijfster, parlementslid en wat al niet meer. Zij had zijn roman ‘onacceptabel’ genoemd in een vlammend stuk in de toonaangevende krant La Repubblica op de dag nadat Bruciare tutto in de schappen lag. Niet omdat het onacceptabel is om een roman te schrijven over wat zich afspeelt in het hoofd van een pedofiele priester, aldus de filosofe, maar omdat het onacceptabel is om te spelen met de gedachte dat een kind verkrachten misschien wel beter – want eerlijker – is dan je inhouden. Niet alleen voor de pedofiel, maar wellicht ook nog voor het kind, godbetert.
‘Pedofilie is een misdaad, Siti, die slachtoffers maakt die vaak tientallen jaren later pas boven water komen. Mensen wier leven voorgoed is verwoest door die ene, vaak ellendig langdurige en eenzame ervaring uit hun kindertijd. Ik mis dat besef in jouw boek totaal. Los van de belachelijke suggestie dat een jongetje van tien zichzelf aanbiedt voor seksuele handelingen met een volwassen man. Maar bovenal: hoe haal je het in je hoofd om don Milani te betrekken bij deze modderige poging om iets te beschrijven waar je duidelijk weinig van hebt begrepen? Besef je eigenlijk wel wat je daarmee zegt?’
Siti mompelde iets over het gevaar van dingen onderdrukken en beter alles maar onderzoeken dan onder de pet houden. En dat hij uit bepaalde – uit hun context gerukte – zinnen in de brieven van de van de bewoonde wereld geïsoleerde don Milani aan vrienden en intellectuele sparringpartners begrepen meende te hebben dat hij ook worstelde met… ‘Maar als ik ernaast zit, dan is het inderdaad fout, om het boek aan hem op te dragen’, gaf Siti toe.
Niet fout voor de verkoopcijfers in ieder geval, die toen het boek net uit was even een enorme piek hadden, maar het uiteindelijk toch niet lang genoeg volhielden om de Italiaanse bestsellerlijstjes te halen. Want Bruciare tutto is een moeizaam boek van bijna vierhonderd pagina’s, gedrenkt in veel omslachtige couleur locale en typische Pasolini-dialogen in dialect, om uit te komen bij een conclusie die misdadige kul is. De kortstondige piek in april van de verkoopcijfers was te danken aan het schandaal, en het schandaal was vooral te danken aan de opdracht aan don Milani.
Don Milani wordt in Italië als een belangrijker figuur voor het onderwijs beschouwd dan Maria Montessori. Hij is een symbool van het bevrijdingsjaar 1968, dat hij zelf niet meer heeft mogen beleven, maar waar hij wel een van de fundamentele teksten voor heeft geschreven. Lettera a una professoressa, (‘Brief aan een lerares’), het boek uit 1967 dat de doodzieke don Milani samen met zijn leerlingen in de pastorie van Barbiana half liggend vanuit een strandstoel heeft gedirigeerd. Want hij kon al niet meer rechtop zitten van de pijn en overleed kort daarna op zijn 44ste aan de ziekte van Hodgkin, een tumoraandoening van de lymfeklieren. De kinderen mochten zelf opschrijven wat ze van de school van Barbiana hadden geleerd, en dat konden ze wonderwel, want het was don Milani echt gelukt om van analfabete boerenkinderen (uiteindelijk had hij ook de meisjes van de ouders gekregen) eloquente, vier talen machtige, bewuste wereldburgers te maken. Een topprestatie die hij nog wilde vastleggen voor hij ging.
Brief aan een lerares is een zeer goed geschreven, helder, zelfs humoristisch commentaar op een schoolsysteem dat de armen en de kanslozen a priori verstoot en de rode loper uitrolt voor de kinderen van goede komaf, de ‘Pierini’ (kinderen van notabelen), zoals don Milani ze spottend noemt. De belangrijkste boodschap van don Milani is: er bestaan geen domme kinderen, er bestaat alleen een dom systeem. Zorg dat iedereen mee kan komen, en ik toon u aan hoe dat kan. Met een volkomen uniek, helemaal zelf bedacht schoolsysteem dat werkt.
De reactie van de paus op de provocatie van het boek van Siti was natuurlijk alleen vanwege die opdracht aan don Milani voorin. Een schrijver van een mislukt boek die de agenda van de paus bepaalt, dat kan alleen verklaard worden vanuit de context waarin de paus nu al ruim vier jaar (sinds zijn benoeming op 13 maart 2013) worstelt met De Kwestie, de kanker van zijn kerk, de pedofilie waar zo velen binnen het Vaticaan het hoofd van afdraaien.
En zo verscheen op 24 april (slechts twaalf dagen nadat Siti’s roman het licht had gezien) ineens een uitgebreide videoboodschap van Franciscus op YouTube, die ook nog eens letter voor letter stond uitgespeld in La Repubblica, bepaald niet een pausblad. ‘Mijn don Milani’, heet het stuk. Natuurlijk wordt het boek niet genoemd, want dat doet een paus niet. Een paus noemt alleen het evangelie. Maar de boodschap die de paus in zorgvuldige en liefdevol gekozen bewoordingen overbrengt is duidelijk. Don Milani was een martelaar van de kerk, een mishandelde verlichte die zelfs in de meest ontmoedigende omstandigheden nog wist wat hem te doen stond. Een groot voorbeeld van wat een priestermissie zou moeten zijn. Tot het gaatje gaan, ook als niemand je meer ziet. En de echo van wat hij de boerenkinderen in Toscane met oneindige liefde en geduld heeft bijgebracht is nog niet verstomd.
‘Als je iemand leert om te leren – dit is het geheim van het systeem van don Milani, leren om te leren – heb je hem iets bijgebracht dat zijn hele leven zal blijven. Degene die dat heeft geleerd, zal altijd open blijven voor de realiteit, zal van alles wat hem omgeeft kunnen leren, is een vrij mens, is een bevrijd mens’, aldus de paus. En de verontwaardiging schiet in zijn stem als hij recht in de camera kijkt en zegt: ‘Don Milani’s onrust was een geestelijke onrust, die voortkwam uit zijn totale toewijding aan Christus, aan het evangelie, aan de maatschappij en aan de school. De school was voor hem een veldhospitaal, waar de vele zieken van de maatschappij genezen moesten worden. Zieken niet omdat ze ziek waren, maar omdat de maatschappij ze aan hun lot had overgelaten.’
Na de videoboodschap volgde het onverwachte bezoek aan Barbiana op 20 juni. Om te bidden op het graf van don Milani, een eenvoudige steen op het piepkleine ommuurde kerkhofje, met daarop slechts: ‘Priester Lorenzo Milani, 27-5-1923, 26-6-1967, Prior van Barbiana vanaf 1954.’

De paus bad in zijn eentje. Hij liet zich daarna rondleiden door het schooltje van don Milani, dat hij had ingericht in de ‘salon’ van de pastorie. Een plaveien vloer, een houtkachel, lange houten tafels, overal landkaarten en briefjes aan de muur. ‘I care’ – ‘Ik draag zorg’ –, in het Engels, op de deur naar het magazijntje waar don Milani zijn moeizaam bijeengesprokkelde, samen met de leerlingen gemaakte lesmateriaal bewaarde. Het geld kreeg hij van zijn moeder. Niet van de kerk.
Het enige wat gefilmd mocht worden was de toespraak van de paus aan de rand van de zwemgleuf, die ineens strak azuurblauw was. Kakelvers geverfd en gestuukt.
‘Don Milani heeft herhaaldelijk aan zijn bisschop gevraagd om de ervaring van Barbiana officieel te erkennen als een onderdeel van de kerk. Omdat, zo schreef don Milani in verschillende brieven aan zijn bisschop, “wat er in Barbiana is gedaan anders slechts een privéfeit zal blijven”. En ook de moeder van don Milani heeft geprobeerd om voor het wonder van wat haar zoon hier voor elkaar heeft gekregen na zijn dood enige erkenning van de kerk te krijgen. Ze zijn allebei nooit verhoord. Daarom sta ík hier vandaag, als de bisschop van Rome, om met mijn aanwezigheid in Barbiana een antwoord te geven aan moeder en zoon. De kerk die hem zo heeft laten lijden tijdens zijn leven, brengt vandaag het juiste eerbetoon aan don Milani en zijn exemplarische pastorale missie’, aldus Franciscus, met zwakke stem vanonder een parasol.
Hij leed duidelijk onder de immense hitte, en hij lijkt sowieso niet helemaal in orde. Moe en oud. En ook verbitterd. De pedofiliekwestie binnen zijn kerk vreet aan hem, niet alleen omdat het het finale rapportcijfer van de wereld voor zijn pausdom zal worden. Het is ook de kwestie waar hij zelf niet van slaapt omdat hij er maar niet doorheen komt. De naam van don Milani redden is vooralsnog het hoogst haalbare. Want wie één mens, één naam, redt, redt de hele wereld, volgens het joodse gezegde.
Don Lorenzo Milani was 31 toen hij in 1954 werd verbannen naar Barbiana. De curie in Rome was zwaar geïrriteerd over deze revolutionaire hulppriester, die onder de rook van Florence dingen aan het doen was waar niemand om had gevraagd. Hij had de nederige en zo goed als onbetaalde functie van kapelaan van de parochie van San Donato met beide handen aangegrepen. Euforisch, of hij bijna niet kon geloven dat hij echt mocht meedoen met de katholieke kerk. Over zijn wijding tot priester werd binnen zijn chique, intellectuele familie meewarig gedaan. Niemand was komen kijken naar de ceremonie in juli 1947, toen de 24-jarige Lorenzo zijn vermoeiende behoefte aan het alomvattende, het absolute, op deze manier vertaalde.
Zoon uit de rijke burgerij van Florence, een atheïstisch, intellectueel gezin, beroemde grootvaders die op het gebied van de filologie en de archeologie grote autoriteiten in Italië waren, een Boheems-joodse moeder die tijdens haar jonge jaren in Triëst bevriend was met James Joyce en Freud als haar leermeester beschouwde, een vader die literatuur vrat, alle kansen om te studeren, maar wat wilde hij? Priester worden.
Zijn moeder schrijft in 1947 aan zijn jongere zuster Elena: ‘Lorenzo is benoemd tot kapelaan van de parochie van San Donato. De informatie hier in Florence is: een communistisch fabrieksvolkje, veel armoede, werkloosheid en achterstand. Lorenzo is vanochtend doodmoe maar dolblij vertrokken. Hij is de hele nacht opgebleven om drie hutkoffers vol boeken te stouwen. Het schijnt dat ze hem in San Donato met open armen opwachten. Laten we hopen dat zijn (al) te grote enthousiasme niet te snel met een koude douche wordt geblust.’
Ze wist natuurlijk al wat komen zou, de moeder. Haar zeer geliefde, knappe en waarschijnlijk homoseksuele Lorenzo kon niet binnen de lijntjes kleuren, als jongetje al niet. Dat hij de arme, uitgebuite arbeiders en werklozen van San Donato van half negen ’s avonds tot na middernacht leerde schrijven, lezen en spreken in het algemeen beschaafd Italiaans op de Scuola Popolare (Volksschool) die hij meteen had geopend, was natuurlijk prachtig, maar daar kon hij het weer niet bij houden. De ideeën van de jonge kapelaan over de verheffing der volkeren uit de armoede en de slavernij van het analfabetisme moesten verspreid, en een telg van de familie Milani had daartoe alle middelen. Geld in de eerste plaats, een belangrijke familienaam, een uitmuntende pen, een grote intellectuele bagage, een scherpe tong, moed die grensde aan waaghalzerij.
Italië werd in de jaren van de Koude Oorlog scherp in de gaten gehouden door Amerika, vanwege de pci (Partito Comunista Italiano), veruit de grootste communistische partij van het vrije Westen met een directe lijn met Moskou, en vanwege de grens met Joegoslavië. De officiële buffer tegen het rode gevaar was de oppermachtige DC, de christen-democratische partij, en dus het Vaticaan. De niet-officiële buffer was de Siciliaanse maffia met zijn belangrijke vertakkingen naar Amerika, die aan beide kanten van de oceaan op alle steun en bescherming achter de schermen kon rekenen. Alles om het communistische gevaar tegen te gaan, en dus was een intellectueel rijkeluiszoontje dat voor priester van de armen speelde onder de rook van het toch al zeer rode Florence een potentieel gevaar.
Lorenzo Milani moest verwijderd uit zijn humus – de armoede en de potentiële revolutionaire kracht van een industrieel voorstadje van Florence. Voordat hij ze té goed had leren nadenken, de arbeiders en de werklozen, die onder zijn leiding steeds beter uit hun woorden begonnen te komen en zelfs al zoiets als een vakbond op poten aan het zetten waren. En dus leek de parochie Barbiana hoog in de bergen de ideale oplossing. De prior die er zat was toe aan pensioen, in de zin dat hij de leeftijd had bereikt. Geestelijk was hij al lang met pensioen, hij had zijn tijd tussen het arme bergvolkje van de Mugello lijdzaam uitgezeten voor het haardvuur in de keuken van de pastorie, bij een kaarsje lezend in de bijbel.
Hier kon een kudde revolutionaire olifanten nog geen kwaad, in dit vergeten hoekje van de wereld, met zijn krap veertig inwoners, mezzadri, boeren die nog vielen onder het uit de Middeleeuwen stammende systeem van de ‘mezzadria’. Een term uit het Latijn die betekent ‘ieder de helft’, in de praktijk een feodaal systeem waarbij de arme boeren het hele jaar door moesten ploeteren om de landheer in zijn luxueuze villa in de stad te onderhouden. En zelf mochten ze dan wat volgens de landheer nog overbleef houden.

Niemand had bedacht dat don Milani in deze omstandigheden zijn levenswerk tot stand zou brengen. Júist in deze omstandigheden, ver uit het oog van de kerk, de wereld, en tussen de boeren, ‘míjn boeren’. Het regende pijpenstelen toen hij op 7 december 1954 arriveerde in Barbiana, na een kruipende tocht omhoog met zijn Fiatje door de modder waar een hedendaags mens meteen minstens een burn-out aan zou hebben overgehouden.
‘Hij kwam drijfnat de kerk binnen soppen’, vertelt de man die toen het misdienaartje was. ‘Maar ik voelde meteen: hij is er.’ En dat gevoel hadden de boeren van de Mugello blijkbaar allemaal, want ze stonden dezelfde dag nog allemaal op de stoep met eieren, noten, eigengemaakte worstjes, pasta, pannetjes groentesoep, wijn, wat ze konden sparen uit hun karige bestaan. De nieuwe don was er. En op de een of andere manier voelden ze dat het een verschil zou gaan maken. Het klikte vanaf de eerste dag, tussen don Milani en ‘zijn’ boeren. De plek die hij meteen kocht op het kerkhofje was bedoeld als een boodschap aan de boeren: ik zal jullie nooit meer in de steek laten.
Ze kwamen hem helpen om de pastorie een beetje op orde te brengen.
Hij hielp zelf op grote bergschoenen mee met alles. Op bergschoenen en in priesterhabijt, want dat was het enige van de katholieke kerk dat hem nog restte. En zo is hij ook begraven: in priesterhabijt en met zijn bergschoenen. Hij was onvermoeibaar. Dieper en dieper moest de zwemgeul, en hij stond zelf te scheppen. En dieper en dieper daalde hij af in zijn geest. ‘Moeder komt me hier nooit bezoeken, omdat het voor haar onmogelijk is om haar sociale klasse te verlaten. Ze voelt zich verloren, zonder haar vriendinnen, haar theekransje, haar comfort’, schreef hij aan een vriend.
Toen hij op een dag naar Florence reed met zijn Fiatje om weer eens geld en proviand voor de school van Barbiana te halen bij zijn moeder, nam hij een leerling mee. De jongen, die net de betekenis van het ‘ontwaakt verworpenen der aarde’ van don Lorenzo had geleerd, mocht meezitten aan de lunch in de salon. Toen hij even iets ging halen in de keuken, zag hij daar het dienstmeisje in haar eentje aan een tafeltje achter een bordje. ‘Mevrouw Milani wil ons niet aan tafel’, zei de dienstmeid. De jongen keerde terug naar de salon, nam zijn bord van het damast, en zette zich tegenover het dienstmeisje in de keuken. Don Milani zei niets. Op de terugweg naar Barbiana, met dozen vol gezond eten voor de boerenkinderen achter in het Fiatje, en waarschijnlijk een fijn bedrag in zijn portefeuille, zei don Milani tegen zijn leerling: ‘Flik dat nog één keer, mijn moeder vernederen in haar eigen huis en ten overstaan van haar gasten. En je komt er nooit meer in, bij mij in Barbiana. Leren is observeren, niet oordelen. Je moet eerst dingen snappen, voor je kunt oordelen.’
Deze anekdote is van de man met de alpinopet, die don Milani nog persoonlijk heeft gekend. Dit verhaal had de leerling hem zelf verteld, diep beschaamd. Het staat niet in Brief aan een lerares.
De man met de alpinopet hoefde niet bij het pausbezoek te zijn. ‘Ach nee’, zei hij, ‘de plaatsen zijn er maar weinig, en ik ken Barbiana natuurlijk op mijn duimpje. Ik beschouw mezelf als een bevoorrecht mens, want ik heb Barbiana mét don Milani mogen leren kennen. Dat Francesco hier komt voor don Milani is geweldig. Eindelijk. Eindelijk!’