Nick (grijpt naar de fles): Mag ik…
George: ‘Tuurlijk, 'tuurlijk, ga je gang.
Doris: George…
George (overdreven vriendelijk): Ja?
Doris: Waar wil je eigenlijk naar toe?
George: Nergens schat, ik had het alleen maar over onze jongen.
Doris: Hou er dan over op.
George: Die Doris! Zitten we hier allemaal gezellig te wachten tot hij van de dagopvang terugkomt. Wil ze niet eens over hem praten…
Doris: Ik wou dat je je mond hield.
George: Ja, ja. Laten we bij het begin beginnen. Het is een schat van een jongen, daar gaat het niet om. Ik bedoel, een neurose zit in een klein hoekje, zeker met zo'n moeder als Doris: geen ogenblik van dat joch afblijven, op de raarste uren van de dag en de nacht…
Doris: GENOEG!
George: Maar Doris!
Doris: We hebben gasten! Je houdt je niet aan de regels. We zouden dat niet doen, dat hebben we afgesproken. Je bent al net zo schaamteloos als de eerste de beste talkshow. Of als een obsceen pornoblad. Wat heeft het voor zin om alles maar te etaleren? Er zijn dingen die verborgen moeten blijven, onzichtbaar…
George (knipt vingers tot Nick): Jij daar! Jij wilt toch alles weten over onze robbedoes? Nick: Over wie? George: Onze zoon.
Nick (gespeeld afwezig): Oh. Ja. Natuurlijk.
George (tot Honey): Anders jij toch zeker wel, jij wilt toch graag alles over hem horen?
Doris: Genoeg, zeg ik!
George: Wil jij het ze dan liever vertellen?
Doris: JUIST! (ineens vanzelf in haar rol vallend, in smartelijke voordracht): Onze jongen? Willen jullie alles weten over onze zoon? Dat kan gebeuren. George: Jij nog iets drinken?
Doris (op zielige toon): Graag. George (voor-zeggend): Onze jongen…
Doris: Onze jongen… onze jongen… Ik breng hem groot.
George: Met teddybeertjes en een antieke pitrieten schommelwieg, helemaal uit Tirol… maar geen kindermeisje.
Doris: Nee, geen kindermeisje. Ik ben niet zo'n dorre feministe die de opvoeding van haar kind uitbesteedt omdat ze zo nodig carriere in de mannenwereld moet maken. Ik hecht aan een persoonlijke en liefdevolle opvoeding… met teddybeertjes, en een bedje, helemaal lichtblauw… Hij is zo'n mooi jongetje. Hij heeft groene ogen, met een beetje… als je heel diep in zijn ogen kijkt… heel diep, om de pupillen een straling, als van zacht goud…
George: Zo spreekt alleen een moeder.
Doris: Maar ja, het kon niet allemaal zo mooi blijven als het was, die volmaaktheid. Niet met George… niet met die sof van een man van me. Mislukkelingen willen altijd een ander in hun ongeluk meeslepen. Zo was het ook met George. Zoals ik voor het geluk van dat kind heb moeten vechten! Mijn God!
George (met voldaan lachje): Ahh.
Doris: Maar het zal me lukken! Ik laat me mijn zoon niet afnemen… Niet door die slappeling van een George… En ook niet door kindermeisjes, kindercreches… al die inrichtingen die zogenaamd bedoeld zijn om mij te bevrijden.
George (spottend): Als je nog meer weet…
Doris: Nee. Meer valt er niet te vertellen.
George: Nee hoor! Je kan niet halverwege ophouden. We willen de rest ook horen.
Doris: Nee! George: Net als het spannend begint te worden houdt ze op… de minder mooie dingen, daar heeft ze het liever niet over, begrijp je. Je moet weten dat ze altijd het onbegrepen vrouwtje is. Die sof van een man van haar, ik dus, die begrijpt haar niet. En als zij het weer eens moeilijk heeft, moet hij van haar altijd partij kiezen tegen zijn vader. Als haar maar dit niet bevalt aan mij, wordt die jongen tegen me opgezet.
Doris (vechtlust tonend): Dat lieg je! Je liegt het!
George: Zo, lieg ik dat? Waarom ben ik dan de enige die hij in vertrouwen neemt? Waarom komt hij altijd naar me toe om raad, om steun en liefde - en dan bedoel ik liefde die niet bezoedeld is door ziekelijke neigingen, je weet best wat ik bedoel… Het leven van die jongen is een moordend gevecht om onder zo'n moeder uit te komen. Het is een zegen voor hem dat hij nu op de dagopvang zit.
Doris (met theatrale verontwaardiging): Dagopvang! Dat is handel in kindervlees. Opsluiting van kinderen voor het nobele doel van de hogere arbeidsparticipatie van vrouwen. Ik laat mijn kind niet afnemen door de zaakwaarnemers van het grootkapitaal!
George: Hij heeft het prima daar, op die dagopvang. Wat heeft hij te zoeken in een huis waar hij zowat zijn nek breekt over de lege drankflessen…
Doris: Ik doe mijn best om iets van die jongen te maken. Ik probeer hem te beschermen tegen die sfeer van pesterij, gestook… tegen die karikatuur van een vader, die het doodtrappen nog niet waard is…
George (licht gegrinnik, kort ongelovig hoofdschudden): Nou, nou…
Doris: God is mijn getuige, ik probeer het… Om tenminste dat ene onaangerand en onbezoedeld door het riool van ons huwelijk te leiden. Om hem te behoeden, te beschermen, op te heffen uit het bedorven moeras van dit onzalige, verstikkende huwelijk… het enige lichtpunt in die troosteloze duisternis… ONZE ZOON.
George: Een jongen die de dag vervloekt dat hij werd geboren…
Doris: Ja, wat dacht je, met zo'n vader. En die wil hem van me afnemen, die wil hem hele dagen in de dagopvang stoppen… Zodat ik eens wat anders kan gaan doen. Nuttig werk of zo. In die stompzinnige pikorde van de universiteit…
George: In plaats van hier dat kwaadaardige, krijsende schepsel uit te hangen dat zich moeder noemt. MOEDER? Godbetert! (wendt zich tot Nick en Honey) Denk eens aan al die narigheid die haar drankprobleem hier oplevert…
Doris: Hij snapt niet wat ons kind voor ons betekent! Hij doet alsof het zo maar een gril is geweest, toen we dat kind namen. Hij beseft niet dat dat kind de enige zin van ons huwelijk is. Moet je hem zien staan, die verschrompelde fallus. Als we geen kind hadden…
George: Luister Doris, er is nog iets…
Honey (haar handen over haar oren): HOU OP! HOU OP!
George: Waarom dan? Je vindt het toch niet vervelend?
Nick: Hebben we het nou gehad, dat spelletje?
Honey: Ja, ja!
George: Oh la la. Niks hoor. Bij lange na niet. (tot Doris) Voor jou heb ik nog een klein verrassinkje. Het heeft te maken met onze boy.
Doris: Je moet ophouden George.
George: Ik heb hier een brief, Doris…
Doris (bang en achterdochtig): Waar gaat die over?
George: Doris… onze jongen… komt niet meer van de dagopopvang thuis…
Doris: He? Natuurlijk wel.
George: Nee Doris.
Doris: Natuurlijk wel. Ik zeg het je toch.
George: Doris… (lange pauze) onze jongen komt… nooit meer thuis… (stilte) De Kinderbescherming… heeft besloten… (stilte) (na kort grinnikend kuchje) ons uit de ouderlijke macht te ontzetten…
Doris (in verbeten woede): DAT… MAG… NIET…
George (leest mompelend voor): Gezien de opvoedkundige sfeer in het gezin… drankproblemen… psychisch geweld… niet langer verantwoord…
Doris (trilt van razernij en verdriet): DAT MAG NIET. DAAR HEBBEN ZE NIETS OVER TE ZEGGEN. DAT NEEM IK NIET!
George (rustig, onbewogen): Ik moest het je toch vertellen?
Doris: ZE BLIJVEN MET HUN POTEN VAN HEM AF!
George: Het hart van de wet heeft gesproken…
Doris: MAAR DAT BREEKT MET DE WET VAN HET HART! DAT MAG NIET, DAAR HEBBEN ZE HET RECHT NIET TOE!
George: Kalm maar, kalm maar.
Doris: HET IS ONS KIND.
George (tot Nick en Honey): Gaan jullie maar naar huis.
Nick (steekt hand uit naar Honey): Schat?
Honey (staat op, komt naar hem toe): Ja.
Nick: Ik wou je nog wel… eh… (bedanken)
George: Welterusten.
Nick: Welterusten. (Nick en Honey af)
George: Jij nog iets, Doris?
Doris (terwijl ze de andere kant op kijkt): Nee… niets. George (na lang zwijgen): Het is beter zo.
Doris: Ik… eh… ik weet het niet.
George (legt zijn hand teder op haar schouder; zij buigt haar hoofd achterover; dan zingt hij zachtjes):
Wie is er bang voor Virginia Woolf, Virginia Woolf, Virginia Woolf, Wie is er bang voor Virginia Woolf, Vroeg in de morgen?
Doris: Ik wel George… Ik wel…
Rubriek
Wie is er bang voor dorien pessers?
Dorien Pessers, De wet van het hart. Uitgeverij Balans, 147 blz., f39,50. De slotscene uit Wie is er bang voor Virginia Woolf? van Edward Albee in de vertaling van Gerard K. van het Reve.
George (klapt in de handen): Vooruit! Het spel gaat beginnen! Laatste ronde. Zitten we allemaal? Jij ook, Doris.
Doris (balt haar vuisten, gaat zitten): Nou, kom op dan.
George: Ik wil het nog eens hebben over die zoon van ons.
Honey (bevreemd): Wie? George: Onze zoon. Het zonnetje in ons leven.
www.groene.nl/1994/46