Openbare basisschool De Roos ligt midden in Amsterdam-West. Afstand tot de Noordzee: 23 kilometer. Voor veel kinderen van deze school is dat een wereldreis. ‘Tijdens duinwandelingen op een schoolreisje vragen ze: “Wanneer komen we in duinen?” Die hebben ze namelijk nog nooit gezien’, vertelt een leraar.

De Roos is een ‘zwarte’ school, met ruim tachtig procent leerlingen van allochtone herkomst. En een bewust aangestuurde ‘verwittingsslag’ van benedenaf: in de laagste groepen duiken steeds meer autochtone kinderen op.

Dit is het verhaal van twee werelden rond een kleine school in een grote stad. De wereld binnen is warm: in de week dat ik meekeek, deden zich geen vechtpartijtjes of incidenten voor. Het is een binnenschoolse wereld waarin kinderen lachen, leren en ravotten, hun kleine-mensen-issues uitpraten of parlementje spelen in de leerlingenraad. Een wereld van glunderend trakterende ‘jarige joppies’ en kinderen die stralend trots zijn als ze weer een stapje verder zijn met die lastige Nederlandse taal.

De buitenwereld is voor menig kind anders. Daar heersen vaak armoede en taalachterstand. De Roos probeert uit alle macht een brug te slaan tussen die twee werelden.

Elke ochtend druppelen ze binnen, de vele Turkse en Marokkaanse kinderen, en ook de Bulgaarse, de Ghanese, de Venezolaanse, de Pakistaanse en de Spaanse. En de blonde Nederlandse of Poolse kleutertjes. Veel kinderen hebben een dubbele of driedubbele afkomst: een Duitse vader, een Roemeense moeder, geboren in Spanje. In totaal: 187 kinderen. Een deel van de leerlingen gaat naar de ‘nieuwkomersklas’, voor kinderen die net in Nederland zijn gearriveerd en nog geen woord Nederlands spreken. In het pand zetelt ook een vroeg- en voorschoolse educatie (vve). De Roos telt 23 personeelsleden.

Het moderne schoolgebouw telt twee verdiepingen met vrolijke, kleurrijke lokalen. Aan het begin van de meeloopweek schetst directeur Mark Veenstra (41) hoe de school zich in de afgelopen jaren heeft opgewerkt: ‘Bij mijn komst in 2009 was dit een zeer zwakke school met veel sociale onveiligheid: ruzies, vechtpartijtjes. Dat is succesvol aangepakt met het programma “Baas in eigen soap”.’

De leerresultaten zijn verbeterd, onder meer door docenten bij elkaar in de klas te laten kijken en elkaar te laten coachen. ‘En door datgene wat er al wél goed ging te versterken.’ Langzaam verkleurt de school ook weer. Autochtone ouders zijn benaderd via flyers in crèches en bij de ggd. Ze hebben zich verenigd in een ‘ouderinitiatief’ en hun kind gezamenlijk aangemeld. ‘Als één zo’n kindje alleen komt, is dat toch best spannend’, aldus Veenstra. Waar de hogere klassen nagenoeg volledig ‘allochtoon’ zijn, zijn de lagere groepen inmiddels gemengd. De schoolgids vermeldt: ‘We willen van de term “zwarte school” af en een afspiegeling vormen van de wijk.’

Veenstra vertelt: ‘Tegenwoordig zijn de pedagogiek en de didactiek goed verzorgd. Nu willen we de zelfstandigheid van leerlingen én leerkrachten nog vergroten.’ De ouderbetrokkenheid moet nog sterk verbeteren – de brug tussen de binnenwereld en de buitenwereld. Een hoofdpijndossier, zo zal in de loop van deze week blijken.

Groep 6. Negen- en tienjarigen. Er zijn geen autochtone kinderen. Een deel van de leerlingen werkt onder het toeziend oog van meester René (27) in stilte aan een taal- of rekentaak. Sommigen dragen een koptelefoon, een soundblocker, om zich af te zonderen van de omgeving. Een rood stoplicht op het Digibord geeft aan: alleen werken, geen vragen. Als het op groen springt, kan de meester worden aangeklampt. Vier kinderen lezen aan een computer een weblog over de landing van de Philae op komeet 67P. Een jongetje draait zich om. ‘Meneer, dat is toch ook een blog?’ wijst hij naar een blocnote.

De deelgroepjes zijn er vanwege de onderlinge niveauverschillen, legt meester René later uit. ‘In kleine groepjes kan ik de dingen snel en effectief uitleggen.’ Kinderen zijn in de kern allemaal hetzelfde, zegt hij. ‘Ze rennen allemaal gillend de gymzaal in. En afkomst maakt de kinderen zelf echt geen bal uit. Dat heeft ook te maken met de algehele sfeer hier: we leggen veel nadruk op respect voor anderen.’

Basisschool De Roos hangt vol met posters van die strekking. De ‘Grondwet van de Roos’ bijvoorbeeld: ‘Respect. Zonder geweld. Niet over de streep. Aanspreekbaar.’ En het werkt. In de nieuwkomersklas staan twee jongetjes te bakkeleien over een pen. ‘Jawel.’ ‘Niet.’ ‘Jawel!’ ‘Niet!’ Dan grijpt juf Heavenly (24) in: ‘Ga samen op de gang maar even een oplossing zoeken.’ Na vijf minuten komen de jochies terug: het blijkt een misverstand, ze hebben toevallig dezelfde pen. Het wordt bezegeld met een handdruk. ‘En wat heb je nu geleerd?’ vraagt de juf. ‘Dat je moet praten met elkaar!’

Overleg, conflicten bespreken; het zijn zaken die in veel gezinnen niet vanzelfsprekend zijn. ‘Sommige kinderen praten alleen in korte commando’s en bevelen: “Ga naar daar! Geef hier!”’, vertelt intern begeleidster (IB’er) Marjolein Brouwer (52). ‘Bij veel van die kinderen wordt thuis niet gepraat.’ Collega-IB’er Jannie ter Heide (58) knikt. ‘Sommigen praten amper tot hun vierde jaar. Dan krijg je dus kinderen met spraaktaalproblemen, ze kunnen soms amper drie woorden achter elkaar uitspreken. Na school wordt zo’n kind vaak voor de tv gezet, een gesprek aan tafel over hoe het op school was is er niet bij.’

‘Na school wordt zo’n kind vaak voor de tv gezet, een gesprek aan tafel over hoe het op school was is er niet bij’

Kleine, alledaagse conversaties – ‘Kijk, een tram, welk nummer staat erop?’ – worden door veel allochtone ouders niet gevoerd. ‘Ze hebben niet echt het gevoel dat ze actief moeten opvoeden, ze denken: dat komt wel goed’, zegt Ter Heide. Een andere IB’er: ‘Het wereldje van die kinderen is soms zó klein… geen spelletjes thuis, geen voorleesboekjes, nooit naar een museum.’ Laat staan naar park of duinen.

Juf Marieke (groep 7) zegt: ‘Er zijn ouders die niets doen met hun kind. Kinderen die wel dingen met hun ouders doen en bespreken hebben een betere algemene kennis. En dat merk je in de klas.’ IB’er Marjolein: ‘Betekenis geven aan taal, woorden erváren, is zo ontzettend belangrijk. Een herfstwandeling en onderweg alles aanwijzen, dan beklijft het.’

Juf Heavenly: ‘Taal leer je door te spreken, niet uit een boekje.’

Juf Julia (groep 5): ‘Als je alleen maar thuis zit en vlak voor de deur speelt met altijd dezelfde vriendjes wordt je cirkeltje zó klein. Die kinderen groeien op met het idee dat de wereld hun weinig te bieden heeft.’

De kleine buitenwereld, ouders die zich passief opstellen: over de oorzaken hebben de leerkrachten allemaal zo hun theorieën. Geldgebrek, wordt vaak geopperd. ‘Maar veel ouders wéten niet wat er allemaal kan zonder dat het iets kost.’ Laatst, vertelt juf Julia, was er een meisje dat zelf had ontdekt dat ze gratis naar het Cinekids Filmfestival kon. ‘Dan ben ik dus echt verrukt.’

Maar financiële problemen verklaren zeker niet alles, erkennen de meesten. Meester Martin vertelt over ouders die hun dochter niet op schoolkamp wilden laten gaan. ‘De ouderbijdrage was honderd euro. De ouders beloofden dat kind die honderd euro als het níet mee ging op kamp.’

Er is wel geld voor een videogame maar niet voor een leesboek, een blok klei of een puzzel. En dus heeft de school een gratis speluitleen en leren bevlogen leerkrachten de kinderen in tussenuurtjes Stratego. Ouders die zelf niet zijn opgegroeid met actieve, ondernemende, behulpzame ouders kennen er de meerwaarde ook niet van, stellen veel leerkrachten. Een zaak van de lange adem dus. Meester Martin: ‘Als ouders zich het nut van vergaren van kennis, óók in de thuissituatie, niet eigen hebben gemaakt, hoe krijg je dat dan omgebogen? Ik heb jarenlang een Marokkaanse in de klas gehad, toen ze kwam sprak ze amper Nederlands, toen ze van school ging deed ze het perfect. Jaren later kreeg ik haar kind in de klas: wéér nauwelijks Nederlands. Ik heb die moeder gevraagd: hoe kán dit nou? Je weet toch hoeveel problemen je zelf hebt gehad?’ >

De taalachterstand van de ouders zelf verklaart niet alles. Ook in de moedertaal wordt er veel minder tegen en met de kinderen gepraat dan in autochtone gezinnen, zo ervaren de leerkrachten. Meester Martin: ‘Ik probeer die kinderen wereldwijs en mondig te maken en vraag hen wel eens: komt het woordje “waarom” in jullie taal niet voor? Nee, zegt zo’n kind dan, want als ik dat thuis vraag krijg ik een klap.’

Juf Marieke: ‘Sommige kinderen gaan veel te laat naar bed, komen zonder ontbijt of te laat naar school en zitten zonder energie in de bankjes. Hij is ’s avonds niet moe en wil niet naar bed, zeggen de ouders dan. Dan denk ik: wie is er nou eigenlijk de baas?’

Soms spelen ernstige sociale problemen een rol. Ouders die niet legaal in Nederland wonen, kleine overvolle woningen, werkloosheid. ‘Voor deze mensen is zich bewegen in de wereld moeilijk en dan blijf je in je eigen kleine kring.’

Misschien, oppert juf Julia voorzichtig, is de islam ook van enige invloed: ‘Onze kunstvormen bijvoorbeeld, die strijken vaak in tegen de waarden van moslims. Schilderijen van naakte vrouwen en zo. Dan gaan we naar de bioscoop, hangt daar een heel onschuldige poster van kussende mensen en dan roept zo’n jongetje: “Draai je om, dat is haram, bah!”’

Wellicht zijn niet-westerse ouders gewoon ‘wat minder ambitieus’, peinst meester René hardop. ‘Wat wij belangrijk vinden, een goede opleiding, een goede baan, is misschien wel iets westers. Ik weet het gewoon niet.’ ‘Aan het onderwijs ligt het in ieder geval niet’, meent meester Martin. ‘Het gaat om de structurele achterstanden thuis. Ik zie sommige kinderen op vrijdagmiddag naar huis lopen en dan denk ik: in het weekend raakt hij weer achterop. Het maakt me allemaal zo pissig. Niet moedeloos, maar pissig.’ Meester René: ‘Het proces stopt bij de voor- en achterdeur van onze school.’

‘Je probeert een andere cultuur te kweken. Maar soms weten ouders ook gewoon niet wat er van hen wordt verlangd’

Dweilen met de kraan open – de term valt meermalen deze week. De lijst van dingen die de school al heeft geprobeerd, is eindeloos. Nederlandse les voor de moeders: ‘Kwamen de vaders klagen dat de moeders te mondig werden.’ Woordenschatbijles in het park. ‘Gewoon, dingen aanwijzen. En dan zeiden we tegen de ouders: práát met je kind!’ Meedraaiweken: ouders mogen een uurtje kijken in de klas. Inloopkwartiertjes aan het begin van de ochtend, zodat ouders een spelletje met hun kind kunnen doen. Verplichte rapportgesprekjes – te kort voor een diepgaande gedachtenwisseling. Een nieuwsbrief. Een ouderkamer, met voorlichtingsochtenden over een ‘stressvrije ochtendspits’: hoe krijg je de kinderen mét ontbijt op tijd op school? En natuurlijk de klassieke ouderavonden. ‘Maar daar komen alleen de ouders die toch al betrokken zijn.’

Een relativerende noot komt van juf Lydi (60) van de nieuwkomersklas. Ze staat een week voor haar vervroegd pensioen en heeft het allemaal al eens langs zien komen. ‘Omstreeks 1980 werkte ik in de Pijp, toen een sociaal zwakke wijk. Daar zag ik vergelijkbare problematiek onder autochtone kinderen. Ook toen waren we niet alleen bezig met onderwijs, maar ook met opvoeden.’

Over één ding zijn de personeelsleden het eens: de sleutel ligt bij de ouders. De prangende vraag die de hele week boven de markt hangt: hoe o hoe betrek je die bij school?

In de ouderkamer van de school bereiden enkele moeders een van de eindejaarsfestiviteiten voor. Vier traditioneel geklede Marokkaanse vrouwen, allen lid van de ouderraad, twee autochtone moeders en een Surinaamse. De dames babbelen en kletsen, nemen thee en een koekje, en verrichten ijverig hun bezigheden. ‘De vader van mijn kind bemoeit zich helemaal niet met school, alleen als er ruzie of zo is geweest’, zegt moeder Fatima (42). ‘En waarom niet? Dat is ook mijn vraag. Als ik het wist, had ik het thuis ook wel opgelost. Sommige vaders zijn gewoon lui, andere zijn wel geïnteresseerd maar helpen niet. Ik denk dat die kinderen zélf naar hun vader moeten stappen: papa, ik heb je nodig. Ze komen altijd naar hun moeder.’

De Marokkaanse moeders wijzen op het cultuurverschil: ‘De vrouw zorgt voor de kinderen, de man voor het geld.’ Assia (30) zegt: ‘De vaders zitten op een ochtend als deze ook niet graag tussen allemaal andere vrouwen. Maar mijn man helpt wel met huiswerk en komt naar de ouderavonden. Die zijn belangrijk, want veel vaders zijn zelf opgegroeid met andere onderwijsmethoden in Marokko.’ Ghislane (37), voorzitter van de ouderraad, wijst naar de lange werktijden. ‘Mijn man moet om zes uur de deur uit, maar is achter de schermen heel betrokken.’

De vrouwen vormen het levende bewijs van een kentering die leerkrachten signaleren: héél langzaam, beetje bij beetje, neemt de ouderbetrokkenheid onder de Marokkaanse moeders toe. Onder Turkse ouders lijkt juist weer een tegengestelde beweging gaande – al is één klassenouder een Turkse vader en een andere een Turkse moeder. Meester Martin: ‘Turkse ouders zijn vaak al wat meer op opleiding en studie gericht, maar de Marokkaanse ouders halen dat verschil steeds meer in. En sommige van die ouders gaan tegenwoordig wel met hun kind naar een museum.’

Juf Marieke: ‘Het wordt de laatste jaren echt wat beter. Mede omdat de school de ouders zo bij de opvoeding betrekt. Maar soms kom je er gewoon niet doorheen. Ik denk dat schaamte meespeelt. Sommige ouders voelen het als een schande als ze hulp nodig hebben.’

Groep 7. Kinderen van tien of elf. Ze krijgen les over beeldspraak: ‘Voetbal is oorlog’ en ‘mensen zijn kuddedieren’. Daarna kijken ze het Jeugdjournaal. Twee meisjes uit de klas vertrekken om elf uur naar de leerlingenraad. Vijf door de klas gekozen meisjes, één jongen, de schooldirecteur en intern begeleidster Jannie. De kinderen mogen hun wensen voorleggen. Betere regels in de meisjeskleedkamer bij gym, ‘want groep 6 en 7 hebben er soms ruzie over waar de kleren moeten liggen’. Een continue-rooster. Kunstgras en grotere doelen op het voetbalveldje. ‘Het plein is van de gemeente. Hoe kunnen we zorgen dat de gemeente daar iets aan doet?’ vraagt directeur Veenstra. ‘Verzamel handtekeningen in de klas, maak een mooie brief en die sturen we naar de wethouder.’

En de oplossing voor het kleedkamergekissebis? ‘Samen praten en een blad met regels maken’, oppert een van de kinderen. ‘Precies’, beaamt de directeur. ‘Het is aan jullie zelf. Meesters mogen niet eens in die kleedkamer komen.’ Trots en tevreden keren de kinderen na een uur officieel vergaderen terug naar hun klaslokaal.

Verdraagzaam met elkaar omgaan, leren overleggen en promoten van de zelfstandigheid: deze thema’s komen telkens terug in de lessen, op de gangen, op de speelplaats van De Roos.

Groep 5 (acht- en negenjarigen) is op weg naar de gymzaal. Wat geduw en getrek, een volledig in het groen gekleed jongetje begint gefrustreerd te huilen: ‘Hij noemde me komkommer!’ Juf Julia neemt beiden apart. ‘Hoe kun je dit anders oplossen?’ vraagt ze aan de een. ‘En snap jij dat hij het gevoel heeft dat hij geplaagd wordt?’ vraagt ze aan de ander. Een handdruk, klaar. De gymzaal gaat open en beide jongetjes rennen blij joelend naar binnen.

Dinsdag. Directeur Mark Veenstra schuift op een nabijgelegen school aan voor een overleg met twee andere directrices, de voorzitter van het schoolbestuur en twee medewerksters van het stafbureau. De Roos valt met zestien andere scholen onder het bestuur awbr (Amsterdam-West Binnen de Ring). Onderwerp van de brainstorm: communicatie profilering. Hoe bereik je dat ouders zich aanmelden, en vervolgens liefst enthousiast meedoen op school? Een gezamenlijke schoolgids? Een persprotocol? Verbeteren van de huisstijl?

‘Vaders openen mails die we “Aan de ouders” sturen niet’, zegt een van de directrices. ‘Als we ze richten “Aan de heer…” wel.’ Directeur Veenstra verzucht dat hij ‘echt alles uit de kast moet halen om ouders naar de ouderavond te laten komen’. Vorig jaar kregen de kinderen zelfs een cadeautje als hun ouders kwamen. ‘We hadden ineens een goede opkomst.’ Hij legt uit: ‘Je probeert een andere cultuur te kweken. Maar soms weten ouders ook gewoon niet wat er concreet van hen wordt verlangd.’

‘Hier een veilige en rijke plek creëren met veel positieve ervaringen – meer kun je als school niet doen’

Later die week is er op De Roos een ‘klusavond’: vaders is via de nieuwsbrief verzocht een handje te komen helpen met kleine karweitjes. Opkomst: nul.

Ze hebben een pittige baan, vertellen de leerkrachten. Maar geklaagd wordt er niet op De Roos. Zonder uitzondering zijn ze enthousiast over hun werk, de kinderen, de school en de autonomie die hun wordt gegund. Af en toe – vooral bij de oudere leerkrachten – is er kritiek op de toegenomen administratieve last of de toetsdruk, ‘alleen maar om de inspectie tevreden te stellen’. Anderen zeggen: ‘Die toetsen zorgen juist dat niemand ons ontglipt.’

Schooldirecteur Veenstra heeft ook een kritische noot. Hij rept van de ‘spagaat’ waar hij en zijn mededirecteuren in zijn beland: ‘We hebben een maatschappelijke taak, maar moeten bedrijfsmatig werken.’ Scholen krijgen tegenwoordig een aantal vierkante meter per leerling bekostigd. Als het leerlingenaantal daalt, heeft de school een probleem. ‘Ik kan niet een stukje van de school af snijden. Maar de overheid zegt: bekijk het maar.’ Gevolg: concurrentie tussen scholen onderling, strijd om leerlingen en leerlingen tegen heug en meug binnenhouden tot ná de peildatum. ‘En ik word een soort manager die gaat kijken of hij de school deels kan verhuren aan de buitenschoolse opvang. Terwijl dat niet mijn taak is. Ik wil onderwijskundig leider zijn.’

Maatschappelijke problemen worden te gemakkelijk op het bordje van de basisschool gelegd, vindt Marieke Hollander (36), juf van groep 7 en coördinator van de bovenbouw. ‘Verdrinken er te veel kinderen? De school moet zwemles geven. Zijn ze te dik? De school moet zorgen dat ze fruit eten. Radicaliseren ze? Of de school het maar wil signaleren.’

Veenstra heeft de hoop gevestigd op de nieuwe, gemeentelijke ouder-kind-adviseurs die per 1 januari aan de slag gaan. ‘Wij zijn steeds meer de coördinator van de zorg rond een kind geworden. Binnenkort kunnen we dat elders neerleggen.’

Leerlingen kampen soms met verschillende leerproblemen: dyslexie, adhd. Binnen school krijgen de leerlingen hulp in de schakelklas, een soort bijlesklasje. Lukt het echt niet, dan volgt verwijzing naar het speciaal onderwijs. En soms zijn er indicaties van misbruik of huiselijk geweld of andere grote problemen thuis. Dan kan Bureau Jeugdzorg om de hoek komen kijken en volgt registratie in de regionale verwijsindex risicojongeren ‘Matchpoint’. ‘De terugkoppeling van daaruit is voor ons een grote frustratie’, zegt Veenstra. ‘Wij horen nooit hoe het afloopt. Jeugdzorg meldt klaar te zijn in het gezin, maar in de klas zien we dat er eigenlijk niks is veranderd.’ De meest problematische leerlingen worden door school en hulpverleners ook besproken in een zorgbreed overleg (zbo). ‘We missen daar eigenlijk één schakel’, weet de directeur uit ervaring. ‘Wat het kind zelf nodig heeft, is meestal niet zo moeilijk. Maar wat er nodig is bij de ouders, dat weten we vaak niet.’

Aan het einde van de week dringt zich één conclusie op: het basisonderwijs doet wat het kan – maar de grenzen lijken bereikt. Kinderen uit anderstalige gezinnen verrassen elke dag opnieuw met hun razendsnel groeiende woordenschat. Ze flitsen over iPads en computerschermen, bedienen het Digibord, maken ingewikkelde breuken, bladeren door dikke woordenboeken of spelen fervent een woordspelletje. Ze vertellen wat ‘mythologie’ of ‘labyrint’ is en debatteren over Zwarte Piet. ‘Als school’, zegt meester Martin, ‘kunnen we niks méér doen, alleen constant achterstanden signaleren en proberen in te lopen.’

De rest van de opvoeding moet elders gebeuren, in de soms kleine buitenwereld. Maar hoe ver kan of mag de school daarin gaan? Juf Thessa: ‘Op een gegeven moment moet je het loslaten. Ik ben zelf ook ouder. Als school mij kwam vertellen: dit doe je niet goed en dat moet anders, zou dat bij mij ook alleen maar aversie opleveren.’ Juf Marieke: ‘Lastig hoor, die grens. Je gaat niet mee naar huis. Uiteindelijk is het niet jouw kind.’ Meester Hans: ‘Hier een veilige en rijke plek creëren met veel positieve ervaringen, laten zien dat er een andere wereld bestaat – meer kun je als school niet doen.’

Suggesties zijn er vele. Vaak draait het om activiteiten buiten school, al dan niet met de ouders. ‘Ik zou de kinderen echt elke week de school uit laten gaan. Naar musea, naar winkels, lekker over straat, verkeersborden en bomen aanwijzen, kijken en veel vertellen’, zegt meester Hans. ‘En gratis plekken bij de naschoolse activiteiten. Heel effectief.’

Juf Julia: ‘Ervaringsleren is het allerbelangrijkste. Reken in de zandbak maar uit hoeveel emmertjes je vult, daar leer je meer dan in de klas.’ Directeur Veenstra oppert het werken met portfolio’s die de ouders deels moeten bijhouden. ‘Als dat zou lukken krijgen we taart van de inspectie!’ Misschien, zegt juf Lydi, moet je ‘goed geïntegreerde ouders uit de eigen cultuur op de mensen af sturen’. In vroeger jaren legde ze wel eens huisbezoeken af, ‘dat scheelde wel wat’. Oudercontactpersoon Floor van Bork oppert het ook. ‘Maar ik heb er helaas de uren niet voor.’

Meester Hans legde vorig jaar nog huisbezoeken af op zijn vorige school. ‘Het is veel werk, maar ik geloof erin. Je ziet hoe de kinderen leven, je ontmoet de ouders. Het brengt school en huis daadwerkelijk bij elkaar. En die kinderen, die voelen zich zó de bink als de meester op bezoek komt.’

Aan de kleutertjes van groep 1-2 gaat het allemaal nog voorbij. Juf Thessa rondt ’s middags om drie uur de schooldag af. ‘Wat hebben we gedaan op deze fijne dag?’ ‘Nadenken en concentreren’, antwoordt een meisje parmantig.

Onder het spelen van luchtgitaar zingt de klas een liedje. ‘Dag dag allemaal/ het spelen is voorbij/ tot de volgende keer/ morgen zien we elkaar weer.’ Dan vliegen de kleintjes hun ouders op de gang in de armen. Weer terug naar de wereld buiten school.


Dit artikel is mede mogelijk gemaakt door het Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten, fondsbjp.nl