Het is zondagochtend. Om tien uur stipt beginnen de klokken buiten te luiden en zet binnen een strijkorkestje in. Lieflijke gitaar-, viool- en mandolinemuziek vult de ruimte. Wierooklucht overheerst en de staf arriveert: drie kleine, blonde jongens als misdienaar, achter hen Wilson Varela, een Colombiaanse pastoor. Hij heeft een typisch Latino-uiterlijk, klein en redelijk rond. In geen enkel opzicht is hij een doorsnee priester zoals Limburg ze kent.

Met een Chileense adonis van een diaken aan zijn zijde loopt de pastoor tussen zo’n 160 Limburgers door naar het altaar. Daar aangekomen spreidt Varela zijn armen en geeft hij de zegen. In bijna perfect Nederlands maar met een aangenaam Latijns-Amerikaans accent opent hij de mis: ‘Mensen, ik heb vandaag één vraag aan jullie: wie is de mol?’ Er klinkt gegniffel in de kerk. ‘Nee mensen, dat was een grapje, de vraag is: wie is hier een verdorde vijgenboom?’ De pastoor pakt middels een bijbelverhaal de thematiek van de vastentijd op. Hij zingt de schuldbelijdenis, verkondigt zijn volgelingen de boodschap van de Heer, deelt het Lichaam van Christus. De kerkgangers lijken gecharmeerd van de jonge ­buitenlandse priester op hun altaar. Telkens is daar weer even een ingetogen lach wanneer de man een grapje maakt, iets met een knipoog brengt.

De 34-jarige pastoor Varela is opgegroeid in de drugsstad Medellín, maar kwam door zijn geloof uiteindelijk terecht in de Sint Thomaskerk, een onopvallend pand gelegen tussen de grote flats van de achterstandswijk Donderberg in Roermond. Tijdens de mis is de kerk tamelijk vol, veel oude kerkgangers vullen de nog altijd spartaanse kerkbanken. Er zijn ook veel jongere mensen aanwezig. De Sint Thomaskerk is een sober ingericht gebouw, geen roomse pracht en praal maar een simpel, houten kruis boven het altaar, geheel in de sfeer van de vastentijd. De kerk doet denken aan een missiekerk elders in de wereld, gebouwd met ruwe stenen en bedekt door een houten plafond.

Wilson Varela is een van de dertig buitenlandse pastoors die momenteel in een Limburgse parochie werken. Oorzaak van hun komst is het tekort aan Limburgse priesterstudenten. Dit tekort is geheel in lijn met de ontkerkelijking sinds de jaren zestig, maar de negatieve spiraal waarin de rooms-katholieke kerk de laatste jaren is terechtgekomen komt het aantal priesteraanmeldingen ook niet ten goede. ‘De volkskerk verdampt’, in de woorden van Stan Hoen, woordvoerder van het bisdom Roermond.

Het meest zorgelijk voor de bisdommen is dat het aantal kerkgebouwen nog steeds gebaseerd is op het rijke roomse leven van weleer. Er moeten steeds meer gebouwen sluiten. In de laatste 25 jaar zijn er in het Roermondse bisdom zo’n vijftig kerken dichtgegaan, er zijn nog 253 kerken open. ‘Wat we steeds meer doen is hergroeperen, we werken met grotere clusters’, vertelt Hoen. ‘Waar een pastoor vroeger de taak had één kerkgemeenschap te voorzien, en dat vaak samen met een of twee kapelaans, zien we nu pastoors die in hun eentje vier à vijf parochies onderhouden.’

Bisschop Wiertz, de hoogste man in het bisdom Roermond, besloot in 2003 dat het tijd werd hulp in te schakelen toen het gebrek aan priesters niet meer op te vangen was door medewerkers van het bisdom zelf. ‘Missionair werken over en weer’, noemde Wiertz het. Want zoals er al honderden jaren missionarissen vanuit Nederland de wereld in trekken om mensen ‘aan het geloof te helpen’, is tegenwoordig het omgekeerde gewenst. De vraag is hoeveel de exotische priesters kunnen betekenen voor de slinkende geloofsgemeenschap in Limburg.

Tot vijftig jaar geleden gold Nederland als een missionaire grootmacht. Niet alleen werd het katholieke geloof in de eigen (ex-)kolonies volhardend verspreid, ook in bijvoorbeeld China en in grote delen van Afrika. Ryan van Eijk, als theoloog verbonden aan de Sociëteit voor Afrikaanse Missiën, vertelt dat de missionaire organisatie vanzelfsprekend met dubbelheid terugkijkt op de geschiedenis. ‘Met een zekere trots, en ook enige schaamte’, zegt hij met een ernstige blik.

Maar er is veel veranderd. Niet alleen is er veel minder vraag naar missionarissen vanuit het buitenland, er heerst een andere mentaliteit. Missie in de huidige tijd is gestoeld op re-evangelisatie: restauratie, het bewaren en behouden van wat er was. ‘Mensen vertellen hoe het is, is niet langer aan de orde, dat is tegenwoordig een mission impossible. Met de huidige missie gaat een bereidheid gepaard om de ander met onmacht en openheid te benaderen’, legt Van Eijk uit. In de komst van missionarissen in Nederland ziet hij vooral een symbolische functie: ‘Het brengt tot uitdrukking dat we een wereldkerk zijn.’ Waarmee niet is gezegd dat de kwijnende katholieke kerk in Nederland erdoor gered kan worden: ‘De omgekeerde missie kan slechts de kerkelijke structuur overeind houden, tijd kopen, maar het is geen oplossing.’

Na de zondagse mis zwaait de zware kerkpoort van de Sint Thomaskerk open en lopen Wilson Varela en zijn stagiair-diaken, beiden in klassiek zwart met het witte boordje, de straat op. Samen stappen ze in een kleine Peugeot. In pittig tempo rijden ze door de volgebouwde wijk Donderberg richting pastorie, waar Varela woont en zijn stagiair logeert. De woning is modern en mannelijk ingericht. Een neutrale eethoek en een strakke grijze hoekbank vullen de woonkamer, verder is er weinig wat de blik vangt. Het had eigenlijk zomaar een bachelor pad kunnen zijn, als je de bijbel die op de schouw ligt wegdenkt. In bazig Spaans spreekt de pastoor tegen zijn rechterhand, hij lijkt de diaken de trap naar boven op te sturen. Varela neemt plaats aan de eettafel, zucht diep, lacht dan innemend en neemt een flinke slok water.

Wilson Varela groeide in de jaren negentig op in een van de meest gevaarlijke drugssteden ter wereld. In Medellín, dat destijds in handen was van de genadeloze drugsbaas Pablo Escobar, zag hij op zijn achtste voor de eerste keer een lijk op straat. Er volgden er nog vele. ‘Ik ben opgegroeid in een tijd waarin mensen bang waren’, vertelt hij. ‘Escobar had alle macht, het was oorlog daar op straat.’ Niettemin heeft hij een heel gelukkige jeugd gehad, zegt hij, hij was nu eenmaal gewend aan het klimaat en had een veilige thuisbasis.

Ook zijn geloofsleven is niet bepaald exemplarisch voor een roomse priester: ‘Tot mijn tiende was ik, net als iedereen om mij heen, gelovig. Onze religie was overigens heel vrijblijvend, ik heb het nooit ervaren alsof het geloof mij was opgelegd, het hoorde gewoon bij ons leven.’ Daarna nam zijn vroomheid in rap tempo af: ‘Ik was van kinds af aan heel nieuwsgierig’, lacht hij. ‘Ik was jong en op zoek naar geluk, zoals iedereen. Alles heb ik geprobeerd, werkelijk alles wat God verboden heeft. Seks, drugs, rock-’n-roll, zo zag het leven eruit tussen mijn dertiende en zestiende. In Colombia heerst een heel andere sfeer dan hier. Wij leren letterlijk eerst dansen en dan pas lopen, al dat gefeest, het zit erin.’

Varela’s onstuimige jaren leidden er uiteindelijk toe dat hij rond zijn zestiende op zoek ging naar verdieping. ‘Ik was een beetje teleurgesteld, onder meer in mensen om mij heen. Vrienden bleken geen vrienden, stierven aan drugs of verdwenen in het criminele circuit. Het leven was niet goed zo.’

Via-via kwam hij in aanraking met het Neocatechumenaat, een wereldwijde kerkelijke beweging die ook in de parochie van Varela actief was. Zo maakte hij kennis met de catechese en raakte hij geïntrigeerd. ‘Tot dat moment leerde ik dat God er alleen voor je was wanneer je braaf was, ik was bang voor zijn oordeel.’ Maar binnen het Neocatechumenaat leerde hij een andere God kennen. ‘God houdt van jou zoals je bent, die uitspraak heeft mijn leven totaal veranderd.’

De jonge Varela raakte meer en meer geïnspireerd door de vaderfiguur die hij vond in zijn God, en langzamerhand groeide het besef dat hij geroepen werd. ‘Je kunt het pas begrijpen als je zelf een roeping hebt ervaren, een roeping om dokter te gaan worden, een roeping om kunst te moeten maken, misschien is het vergelijkbaar.’

Even is het stil en denkt hij na. ‘Het gaat geleidelijk, als een ervaring. Je komt bepaalde mensen tegen, ontdekt dingen over jezelf, je voelt van binnenuit en van bovenaf dat jou wordt verteld dat jij iets moet doen met je leven.’ Maar Varela zag niets in een toekomst als priester. ‘Als ik zou toegeven aan mijn roeping, dan moest ik celibatair gaan leven en dat zag ik niet zitten. Ik had een mooie vriendin, was net begonnen aan de universiteit om ingenieur te worden, ik wilde een normaal leven.’ Toch bleek de roeping sterker dan zijn eigen wil, en met steun van zijn geliefde – ‘Zij had het al lang gezien, vrouwen zijn nu eenmaal slimmer dan mannen’ – nam hij na een lange worsteling afstand van zijn oude leven en begon in 1999, op twintigjarige leeftijd, aan de priesterstudie binnen het Neocatechumenaat in Medellín, op een zogenoemd Redemptoris Mater-seminarie.

De voorwaarde die aan jongens wordt gesteld wanneer ze aan een Redemptoris Mater-­seminarie beginnen, is dat ze zich beschikbaar stellen voor het priesterschap waar dan ook ter wereld. ‘Je bent weliswaar vrij in je keuze, maar na het eerste semester filosofie wordt ons gevraagd ons beschikbaar te stellen voor vertrek naar een ander seminarie’, vertelt Varela. En dus verhuisde hij na een jaar naar het rooms-katholieke hart Italië. Een loting verwees hem van daaruit naar Haarlem, waar al sinds 1991 internationale priesterstudenten worden opgeleid. Varela dacht daar in ieder geval zijn zes­jarige studie af te ronden.

Ondertussen vroeg bisschop Wiertz het Neocatechumenaat om een van zijn seminaries te stichten in het Heuvelland. Het Neocatechumenaat is een van oorsprong Spaanse geloofs­gemeenschap, die kan worden vergeleken met een kerkelijke groepering als Opus Dei. De Redemptoris Mater-seminaries staan centraal binnen de Neocatechumenaat-bewegingen. Er zijn inmiddels rond de veertigduizend Neocatechumenaat-bewegingen op de wereld, met een geschat aantal leden van één miljoen en ongeveer negentig priesterseminaries. Hoewel een aantal jaren geleden uit de documenten van Vatileaks naar voren kwam dat de vorige paus, Benedictus XVI, en een aantal van zijn kardinalen ernstige bedenkingen hadden aangaande het Neocatechumenaat – het zou een sterk sektarisch karakter kennen – werkt de beweging volgens het bisdom Roermond geheel in lijn met de leer van de katholieke kerk. ‘Het Neocatechumenaat is officieel geaccordeerd en dus onderdeel van de rooms-katholieke kerk. De beweging heeft de pauselijke goedkeuring gewoon formeel ontvangen’, aldus de stellige woordvoerder van het bisdom Stan Hoen.

Tien jaar inmiddels wonen buitenlandse priesterstudenten in Limburg, sinds kort allemaal samen in het kasteelachtige Huize Blankenberg te Cadier en Keer nabij Maastricht. De leerlingen slapen, eten en leven in hun eigen Redemptoris Mater-seminarie, maar volgen hun studie op Rolduc, de eeuwenoude priesterschool in Kerkrade. Rolduc is een van de drie laatste priesterseminaries in heel Nederland en telt momenteel nog maar twintig studenten, tegenover honderden tot in de jaren zeventig. Eén student is er nog afkomstig van eigen bodem, hij studeert dit jaar af. ‘De laatste’, volgens de woordvoerder van het bisdom. De overige studenten komen van het Redemptoris Mater in Cadier en Keer, waar ook Wilson Varela vlak voor zijn laatste studiejaar terechtkwam na de oproep van bisschop Wiertz.

Varela studeerde een jaar aan Rolduc en werd als pastoor te werk gesteld in Roermond. Inmiddels is hij dertien jaar in Nederland. ‘Het bevalt heel goed hier tussen de Limburgers’, zegt hij. ‘Mensen zijn overal ter wereld anders, maar uiteindelijk willen ze overal gewoon gelukkig zijn. Nederlanders zijn overigens wel koeler hoor, dat merk ik in de kerk. Als er iemand sterft in Colombia is het drama, drama – tranen stromen en mensen schreeuwen.’ Hij verheft zijn stem en zijn accent lijkt even wat sterker. ‘Nederlanders, ik weet het niet, het zijn sterke mensen, ze huilen weinig. Ja, het zijn sterke mensen met agenda’s; het grootste verschil is die agenda.’

Hij vertelt dat hij zijn rust kwijt is door de Nederlandse mentaliteit. ‘De enige reden waarom ik plan, is omdat ik rekening moet houden met mijn gemeenschap, en zo hoort het ook; ik ben gast in dit land.’

Dat de komst van de frisse missionarissen het katholicisme in Limburg van de teloorgang kan redden, is onwaarschijnlijk. Hoewel er volgens het Katholiek Sociaal-Kerkelijk Instituut in 2012 nog 679.000 Limburgers als rooms-katholiek stonden ingeschreven, gaat volgens de laatste cijfers maar zes procent hiervan naar de kerk, tachtig procent minder dan in de jaren zestig. Volgens de verwachting zal dat in 2020 nog maar vier procent zijn. Een dertigtal buitenlandse priesters gaat dit niet voorkomen. Sterker nog, misschien werkt hun komst wel averechts.

Maar er wordt goed op hem gereageerd, geeft Varela aan, en dat bevestigen zijn parochianen. ‘Het is mooi dat jongens vanuit de wereldkerk ons probleem hier komen oplossen’, zegt een kerkganger na de mis in de Thomaskerk. ‘Onze pastoor sprak direct goed Nederlands, dan maak je snel contact’, vertelt een ander.

Een bejaarde dame klinkt iets gereserveerder. ‘Ja’, begint ze hoofdschuddend, ‘het was toch wel wennen hoor, je bent toch meer eigen aan een pastoor van hier. Maar hij doet het goed.’

Volgens Varela hebben vooral jonge mensen waardering voor de losse manier waarop hij zijn werk doet. ‘Ik ben spontaan, schrijf mijn preek nooit uit, ik laat me leiden door het moment en door de manier waarop mensen op me reageren.’

Varela’s grote wens voor zijn kerk was een eenvoudige paus en deze wens is, afgaande op de kennismaking met de nieuwe paus Franciscus, in vervulling gegaan. Volgens theoloog Ryan van Eijk geeft de keuze voor de Argentijn aan dat de kerkelijke macht verschoven is: ‘De macht en invloed verplaatsen zich naar de wereldkerk. Dat is niet per se iets goeds of slechts, het is gewoon te hopen dat de nieuwe paus de kerk haar geloofwaardigheid terug kan geven.’

Die geloofwaardigheid is waar het de kerk volgens velen aan ontbreekt. De priesterlijke keuze om celibatair te leven, bijvoorbeeld, is voor sommigen op z’n zachtst gezegd dubieus gebleken. Het zijn dramatische jaren geweest voor de vertegenwoordigers van de roomse kerk. De misbruikschandalen stapelen zich nog steeds op en de houding van de kerk wordt aanhoudend bekritiseerd.

Ook dat heeft pastoor Varela ervaren. ‘Directe verwijten heb ik nooit gehad, nee, maar wel indirecte.’ Hij zucht. ‘Je moet je voorstellen dat een van je familieleden misbruik pleegt, natuurlijk voel je je daar verantwoordelijk voor, het is iets vreselijks en je schaamt je ontzettend.’ Zijn verteltempo neemt af, het is merkbaar dat hij zijn woorden nauwkeurig uitkiest. ‘Indirect word je er zelf van beschuldigd, mensen op straat spreken priesters erop aan.’ De pastoor vertelt dat hij wel eens zijn witte boordje heeft afgedaan als hij boodschappen ging doen. ‘Ik dacht, weet je wat, ik heb even geen zin in die schaamte, altijd mensen die naar je wijzen, het is niet leuk.’

Hoewel het Roermondse bisdom ervan overtuigd is dat de buitenlandse mannen niet meer weggaan, kan het volgens Varela zomaar zijn dat hij over een jaar of tien in Afrika of Azië preekt. Hij is immers missiepriester. Hij vindt het overigens ook gezond voor zowel pastoor als parochie dat priesters niet te lang op eenzelfde plek blijven. Zijn ‘missie’ is echter nooit afgelopen: ‘Vanuit mijn visie is de kerk er altijd voor mensen, in mooie en ook moeilijke tijden, dus klaar zal ik nooit zijn. Het gaat er niet om kerken vol te krijgen, maar om de liefde van God te verkondigen. De kerk is een middel, niet het doel.’

De hoogtijdagen zijn voorbij. Maar de gedachte dat het zwaartepunt van de katholieke geloofsbeleving voorheen in West-Europa was gelegen, is volgens Stan Hoen onjuist: ‘We krijgen vaak diezelfde vraag van mensen uit het Limburgse land: moeten wij het nu doen met een buitenlandse priester? Ja, zeggen wij dan, klopt, inderdaad.’ Hij lacht erbij. ‘Mensen weten het niet, maar missiewerk in Limburg is niet nieuw. In de vierde eeuw hadden we hier in Maastricht bisschop Servaes rond­lopen. In Maastricht zei men dan: “Dat is eine vaan us”, dat is er een van ons. Maar die man kwam uit Armenië, dat was gewoon een Turk.’