Wie morgen zou gaan zitten met een stel vrienden of collega’s om het scenario uit te tekenen van een volgende wereldoorlog zou best kunnen uitkomen op het volgende script. Aan het begin staat een schimmige, fanatieke terroristische organisatie, bestaand uit kleine cellen in verschillende landen. De terroristen worden opgeleid in geheime trainingskampen en zijn doordrongen van een martiale cultus rond zelfopoffering en de dood. Drie worden er uitgekozen voor een cruciale klus: sombere, wat tengere jongens met te weinig levenslust en te veel idealen die zich hartstochtelijk graag willen bewijzen als man. Hun doelwit is een konvooi van auto’s, met daarin een belangrijke leider van een groot land. Met zijn dood hopen de terroristen het grote land uit te lokken om een oorlog te beginnen. En ze hopen dat die oorlog uit de hand zal lopen en de hele bestaande machtsstructuur van de wereld onderuit zal halen. En ongelooflijk maar waar: met hun terreurdaad zetten zij inderdaad de wereld in brand.

Wie zo’n script een eeuw geleden had geschreven was een ziener geweest, want het scenario hierboven is natuurlijk de aanloop naar de Eerste Wereldoorlog. Maar het valt meteen op hoe naadloos dat scenario past in de wereld van nu; je hoeft alleen maar hier en daar ‘al-Qaeda’ of andere extremisten te denken en het is 2014. Een recent boek over de Eerste Wereldoorlog noemt dat ‘de rauwe moderniteit’ van de crisis van 1914: een internationale catastrofe die alleen mogelijk kon worden door de technologieën, de internationale verwevenheid en het ideologische fanatisme van de nieuwe tijd. Van ónze tijd.

Vanwege die moderniteit is het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in de afgelopen eeuw vaak aangehaald als historische analogie. Op de beruchte top van München in 1938 wilden de Britse en Franse premiers Duitsland niet zo in het nauw brengen als in 1914. President Kennedy droeg zijn kabinet op een boek te lezen over de Eerste Wereldoorlog en hamerde er tijdens de Cubacrisis op dat hij niet zoals Europese leiders in 1914 ‘een oorlog in zou struikelen’. En een paar weken geleden nog verraste Angela Merkel haar Europese mede-premiers in Brussel door te vertellen dat zij verontrustende parallellen ziet tussen het heden en 1914, toen ‘iedereen faalde en dat tot oorlog leidde’.

Dergelijk gebruik van de geschiedenis is waar historici altijd op hopen. ‘Hoe relevant al ons onderzoek is voor toekomstige beslissingen is moeilijk af te wegen. Maar het is altijd verleidelijk om te denken dat beslissingsnemers kunnen leren van eerdere fouten, zelfs als de bewijzen dat idee niet ondersteunen!’ schrijft Barones Ruth Henig, lid van het Britse House of Lords en auteur van The Origins of the First World War, per e-mail. Maar bij historische parallellen is het wel belangrijk dat er enige overeenstemming is over de gebeurtenis, en dat is bij de aanloop naar de Eerste Wereldoorlog bepaald niet het geval. Onder meer de belangrijkste vraag van allemaal staat nog open: ‘Wie heeft het gedaan?’ Het is zeker niet zo dat daar te weinig onderzoek naar is gedaan. Een recente inventaris van alle boeken en wetenschappelijke artikelen over de Eerste Wereldoorlog kwam tot een schatting van 25.000 stuks in alle talen van de wereld. Het is ook niet zo dat de schuldvraag pas recent is opgeworpen. Al zodra de eerste grenadiers optrokken, hadden alle landen strijdende diplomatieke bronnen openbaar gemaakt die moesten aantonen dat de vijand zich aan ongebreidelde agressie had overgegeven. En de ‘documentenoorlog’ zette zich voort in de jaren twintig, toen bijvoorbeeld Duitsland 15.889 officiële documenten publiceerde in 54 boekdelen.

Dat was inmiddels bedoeld om de geschiedenis te herschrijven, want Duitsland was toen al bij consensus aangewezen als enige en bewuste veroorzaker van de Eerste Wereldoorlog. In een van de meest controversiële passages uit een van de meest controversiële documenten van de vorige eeuw (de vrede van Versailles) was uitgeschreven dat de oorlog ‘vooraf was beraamd’ door Duitsland en zijn bondgenoten. Zij hadden ‘moedwillige daden uitgevoerd om oorlog onvermijdelijk te maken’ en ‘vele verzoenende voorstellen om oorlog te vermijden door de Entente-machten’ (Frankrijk, Rusland en Groot-Brittannië) gesaboteerd. Onder deze zinnen kwam in 1919 een Duitse handtekening. Maar deze ‘schuldclausule’ en de kwestie van de Duitse schuld aan de oorlog zijn sindsdien altijd omstreden gebleven.

‘Berlijn was in een hoek gedreven door de Franse diplomatie,

Het is een van de meest fascinerende kwesties uit de twintigste eeuw: hoe de aanvang van de Eerste Wereldoorlog een mysterie blijft, ondanks de enorme kennis en documentatie die erover is aangelegd. Er zijn tienduizenden bronnen openbaar, maar met die oceaan van documenten kan elk denkbaar perspectief op de oorlog worden ondersteund. Er zijn tienduizenden pagina’s memoires van presidenten, generaals, ministers en anderen, maar de meesten van hen verzwegen of verdraaiden hun eigen rol in de aanloop naar de oorlog. Interviews werden vaak pas jaren of decennia na 1914 afgenomen, maar zonder uitzondering verscholen de geïnterviewden zich daarin achter zelfaanprijzing, achter ‘falend geheugen’ of achter aantoonbare onwaarheden. Om alles extra onhelder te maken, hadden veel belangrijke staten ingewikkelde, ondoorzichtige besluitvormingsprocessen, en bestond diplomatiek overleg doorgaans uit mondelinge beraadslagingen en afspraken. En ten slotte waren er een half dozijn belangrijke landen en nog een half dozijn kleinere spelers betrokken in de crisis die tot de oorlog leidde, waarvan een aantal na de oorlog niet meer zou bestaan.

Zeker is dat de oorlog ontbrandde in een complexe wereld, met snel opkomende en snel ineenzakkende machten, met grote, vermoeide rijken en hyperactieve kleine staten, met samenlevingen die door de industrialisatie, verstedelijking en modernisering uit hun lood werden getrokken, met snelle economische groei en Europese expansie over de hele wereld. Oude elites, vaak met elkaar verwant, regeerden over snel veranderende en globaliserende landen, waarin experimenten plaatsvonden met democratie, waar communisme, nationalisme en andere ideologieën doorheen sneden, waar militairen hamerden op nationale glorie en waar breed werd geloofd dat de geschiedenis in de eerste plaats bestond uit een competitie om grootheid en overleving.

Nog steeds duiken er documenten op die nieuw licht werpen op de ontbranding van die explosieve mix. ‘Pas twee jaar geleden is er een goede studie gemaakt van bronnen uit het Russische Rijk. Ook van Servië, waar de oorlog toch begon, is pas in de laatste jaren een goede studie gemaakt. Van het Ottomaanse Rijk bestaat zo’n studie nog steeds niet’, zegt de Britse historicus David Stevenson, auteur van 1914-1918: The History of the First World War. ‘Er duikt nog steeds nieuw materiaal op, zelfs in landen waar al heel lang onderzoek is gedaan, zoals Frankrijk. In dat opzicht verschoof de laatste jaren de focus naar de landen van de Entente. Want decennialang lag de focus op Duitsland.’

Duitsland: de usual suspect van de twintigste eeuw. Zoals gezegd was Duitsland al in het vredesverdrag van Versailles aangewezen als schuldige van de oorlog, maar die schuldverklaring was vooral ingegeven door de wens van de overwinnende landen (in de eerste plaats Frankrijk) om herstelbetalingen en grondgebied van Duitsland te eisen. Zoals velen al zagen aankomen, zoals de Britse econoom Keynes, droegen de schuldbetalingen bij aan economische wanorde waar Duitsland tijdens het interbellum aan ten prooi viel. Pas in 2010 zou Duitsland de laatste tranche van de herstelbetalingen overmaken.

Voor de Duitse schuld is overigens zeker wat te zeggen. De simpelste manier om te pleiten voor de schuld van Duitsland is via de chronologie van oorlogshandelingen. De Eerste Wereldoorlog was uitgebroken nadat de kroonprins van Oostenrijk-Hongarije op 28 juni 1914 in Sarajevo was vermoord door Servische nationalisten. Oostenrijk wilde zich op Servië wreken, maar zocht eerst een Duitse garantie van steun tegen de Servische steunpilaar Rusland. Duitsland gaf die garantie, waarop Oostenrijk Servië eerst een ultimatum stelde en vervolgens, op 28 juli, de oorlog verklaarde. Rusland begon daarop een mobilisatie van zijn leger, wat door Oostenrijk en Duitsland werd uitgelegd als agressie. Duitsland eiste dat Rusland zijn mobilisatie zou staken, maar Rusland weigerde. Daarop verklaarde Duitsland op 1 augustus de oorlog aan Rusland, en twee dagen later aan Ruslands bondgenoot Frankrijk. Direct begonnen de Duitsers aan een groot offensief richting Parijs en vielen daarbij ook België binnen. Daarop verklaarde Groot-Brittannië de oorlog aan Duitsland. Bijna heel Europa volgde de grote machten de tunnel in, naar de ‘oercatastrofe’ van de twintigste eeuw.

en voor het blok gezet door de Russische mobilisatie’

Maar een droge chronologie van oorlogsverklaringen vertelt slechts een deel van het verhaal van hoe de Eerste Wereldoorlog begon. De oorlogsverklaringen waren nooit zo prompt door Europa gevlogen als het continent geen jaren achter de rug had van steeds intensere competitie en wantrouwen tussen de grote machten. Duitsland bestond pas sinds een jaar of veertig, maar was in zevenmijlslaarzen het Europese toneel op gestormd. Duitsland besloeg een enorme lap grond in het hart van Europa, had een snel groeiende bevolking, een nog sneller groeiende economie, de meest ontwikkelde wetenschap ter wereld en een uitdijend militair apparaat. Om de andere Europese machten gerust te stellen, had de Duitse kanselier Bismarck in de negentiende eeuw handig diplomatiek gemanoeuvreerd en Duitsland uit de race om koloniën in Afrika en Azië gehouden. Maar nadat Bismarck op een zijspoor was gezet, werd die tact ingeruild voor de bombastische en botte Weltpolitik van Wilhelm II.

Andere smeulende problemen waren de steeds rigidere militaire bondgenootschappen, de bewapeningsraces (met name de maritieme wedloop tussen Duitsland en Groot-Brittannië), de strijd om de laatste ongekoloniseerde stukken Afrika en Azië, de voortdurende crises en oorlogen op de Balkan, en de binnenlandse sociale druk waaraan de Europese staten blootstonden. En misschien het gevaarlijkst van allemaal: de onder elites wijdverspreide combinatie van een gebrek aan angst voor een oorlog en de overtuiging dat oorlog onvermijdelijk was. ‘Een van de redenen waarom de Europese machten risico’s namen, was dat ze de gevolgen van oorlog niet zo dramatisch inschatten’, aldus Stevenson.

Er zijn volgens Stevenson twee basismanieren om naar de schuldvraag van de Eerste Wereldoorlog te kijken: ‘De eerste kijkt allereerst naar de alliantievorming in Europa die aan de oorlog voorafging, naar de competitie tussen landen, de wapenraces. Die benadering van de oorlog leidt auteurs meestal naar de conclusie dat niemand de oorlog echt wilde, maar dat de spanningen in Europa een eigen momentum kregen en steeds dwingender naar oorlog leidden’, zegt Stevenson. ‘De tweede manier kijkt naar de oorlog als het gevolg van bewuste acties en beslissingen. Vaak gaat het debat dan om de vraag of Duitsland de meeste schuld draagt voor de oorlog of dat de schuld gelijk verspreid is. Daar komt het debat de laatste jaren weer terug.’

Het laatste belangrijke boek over de aanloop naar de Eerste Wereldoorlog, Christopher Clarks Sleepwalkers: How Europe Went to War in 1914, lijkt in dat opzicht curieus veel op het eerste, het in 1928 verschenen The Origins of the World War van de Amerikaanse historicus Sidney Fay. Volgens Fay was er niet één land dat in 1914 expliciet oorlog wilde. Alle oorlogvoerende partijen hadden volgens Fay schuld aan het feit dat die oorlog toch uitbrak: allemaal hadden ze risicovol geopereerd en te weinig van oorlog vandaan gestuurd. Dat bleef ook de consensusvisie na de Tweede Wereldoorlog. In 1951 verklaarde een internationale conferentie van historici zelfs plechtig dat ‘de documenten niet toestaan’ dat ‘één land of één volk’ als schuldige mocht worden aangewezen. Dat was weliswaar een soort veilig middenterrein, maar het impliceerde ook dat grote landen kennelijk in oorlog kunnen raken zonder daar expliciet voor te kiezen – een verontrustende uitkomst.

Tevens had die visie op de Eerste Wereldoorlog als onfortuinlijk bij-effect dat maar al te veel Duitsers haar als basis gebruikten om de schuld voor de Tweede Wereldoorlog ook maar meteen te ontlopen. Als jonge Duitsers in de jaren vijftig met verontruste vragen kwamen over het recente verleden, werden ze doorgaans gerustgesteld met het volgende relaas. De Tweede Wereldoorlog was weliswaar door Duitsland begonnen, maar dat kwam door één slechte man. Die man was aan de macht gekomen omdat Duitsers het zo slecht hadden dat ze radeloos werden en hoopten dat hij hun kon helpen. En ze hadden het zo slecht omdat Duitsland al eerder een oorlog verloren had en toen alle schuld had gekregen. Terwijl toen iedereen meedeed. Heel gemeen eigenlijk.

Het debat over de schuldvraag is terug bij onverantwoordelijke acties van opgewonden staatsmannen

De consensusvisie in Duitsland dreef toe naar de overtuiging dat de ergste geschiedvervalsing ooit – het verdrag van Versailles – de oorzaak was van alle rampen van de twintigste eeuw. Die Duitse consensus werd opgeblazen door een onwaarschijnlijke dader: een in 1908 geboren Beier die de crisisjaren had meegemaakt in Berlijn, die lid was geworden van de nazi-partij, in de Wehrmacht had gevochten en jarenlang in krijgsgevangenschap had gezeten. Deze Fritz Fischer publiceerde in 1961 het negenhonderd pagina’s lange Griff nach der Weltmacht, waarin hij op basis van archiefstukken claimde dat Duitsland bewust aanstuurde op de Eerste Wereldoorlog om grote stukken van Europa te veroveren en een wereldmacht te worden. Ook andere historici schreven rond deze tijd boeken die de Duitse schuld bepleitten, maar Fischer was een Duitser, een gerespecteerd hoogleraar. Fischers boek veroorzaakte enorme ophef in Duitsland, want zijn visie op de Duitse geschiedenis impliceerde dat Hitler geen onfortuinlijk ongeluk was waar Duitsland tegenaan was gelopen. Integendeel: de ambitie van Hitler en de nazi’s paste dan naadloos in een Duitse traditie van 1870 tot 1945, een agressieve Sonderweg door de Europese geschiedenis. Conservatieve historici beijverden zich om Fischer het zwijgen op te leggen en het reizen naar het buitenland te beletten.

Het kon niet voorkomen dat Fischers visie op de Duitse schuld stevige voet aan de grond kreeg. Als niet de Duitse plannen voor een ruimere plek onder de zon de nadruk krijgen in boeken over de Eerste Wereldoorlog, of de verbetenheid waarmee Duitse militairen als Helmuth von Moltke op oorlog aanstuurden, dan is het vaak wel de ‘blanco cheque’ die Duitsland in juli 1914 aan Oostenrijk-Hongarije gaf om oorlog te voeren met Servië: de garantie dat Berlijn als ‘trouwe bondgenoot’ aan Oostenrijkse zijde zou blijven als het mis zou lopen met Rusland. Want wie op zoek is naar een ‘smoking gun’ voor de Eerste Wereldoorlog zal niet veel beters vinden dan het telegram dat op 5 juli 1914 van Berlijn naar Wenen ging. Keizer Wilhelm II zou, volgens de Oostenrijkse ambassadeur, ‘teleurgesteld zijn’ als Oostenrijk-Hongarije oorlog wilde voeren tegen Servië en daarvoor ‘geen gebruik maakte van het huidige moment, dat geheel in ons voordeel is’.

Maar sommigen ergeren zich aan de nadruk op de Duitse schuld, zoals J.H.J. Andriessen, die dertien jaar geleden het Studiecentrum Eerste Wereldoorlog oprichtte. ‘Een hele reeks bekende historici is meegegaan in het idee van de Duitse hoofdschuld. In Nederland Van Rossem, Tromp, Koen Koch, Von der Dunk, om een greep te doen, in Groot-Brittannië bijvoorbeeld Stevenson en Keegan, in Duitsland Haffner en Mombauer. Het probleem is vaak dat zij vooral boeken citeren van anderen, in plaats van de primaire bronnen te laten spreken. Duitsland had natuurlijk een onhandige, schreeuwerige buitenlandse politiek, maar Berlijn was in een hoek gedreven door de Franse diplomatie, waardoor het in een omsingeling was geraakt. Vervolgens werd Berlijn door de Russische mobilisatie voor het blok gezet, Duitsland kon dat niet zonder groot gevaar voor zichzelf afwachten.’

‘En dus koos Duitsland voor een preventieve oorlog tegen vijandige staten die het omsingeld hadden, zoals ook Israël deed in 1967’, stelt Andriessen. ‘Dat betitelde destijds niemand als agressie.’ Andriessen ergert zich vooral aan Britse historici, die in zijn ogen vaak geen weerstand kunnen bieden aan het aura van glorie en eer waar de Eerste Wereldoorlog in Engeland steevast mee begoten wordt – ‘alsof het een uitsluitend Britse oorlog was’.

Maar uit Groot-Brittannië komen ook regelmatig andere geluiden. Zoals dat van de ontembare historicus A.J.P. Taylor, die kort na Fischers Griff nach der Weltmacht juist de visie van de ‘oorlog als ongeluk’ een grote impuls gaf. Eind jaren zestig schreef Taylor War by Timetable, waarin hij beschreef hoe de steeds intensere spanningen in Europa hadden geleid tot steeds nauwer sluitende, tot in detail uitgewerkte oorlogsplannen die draaiden om zo snel mogelijke mobilisatie gevolgd door bliksemsnelle offensieven. Militaire planners en hun schema’s hadden zozeer de overhand gekregen over politici, volgens Taylor, dat de oorzaak van de oorlog ‘vrijwel geheel lag in rivaliserende mobilisatieplannen van de Europese machten’. Gedwongen door noodlottige mobilisatieplannen werd Europa de oorlog in getrokken.

Dat wordt tegenwoordig wel als een heel grote nadruk op onpersoonlijke processen gezien. Maar Taylors visie had grote invloed, vooral omdat ze precies aansloot op een grote angst van die tijd: dat er een kernoorlog zou worden veroorzaakt door het ongrijpbare momentum van een nucleaire crisis. Vooral in de Verenigde Staten benadrukten opeens partijen van allerlei pluimage dit hoogst leerzame aspect van de Eerste Wereldoorlog, van de anti-kernwapenbeweging tot Henry Kissinger. Na de Koude Oorlog keerde de focus op menselijke beslissingen terug.

En zo is het debat over de schuldvraag – in ieder geval in academische kring – terug bij onverantwoordelijke acties van opgewonden staatsmannen die zich de gevolgen van hun acties te weinig realiseerden. ‘Ik zie de oorlog als het gevolg van een serie miscalculaties door een scala van beslissingsnemers, sommige ernstiger dan andere’, verwoordt Ruth Henig de nieuwe consensus. ‘Gezien de geografische positie van Duitsland en Oostenrijk-Hongarije, die zoveel regionale conflicten aan elkaar verbonden, en Duitslands economische en militaire kracht, waren slechte beslissingen in Berlijn en Wenen belangrijker voor het ontbranden van de oorlog dan slechte beslissingen elders.’ Zo wordt de Duitse schuldvraag een kwestie van de grote Duitse macht, die de Pruisische elite tot meer voorzichtigheid had moeten aanzetten dan anderen. Bij grote macht hoort grote verantwoordelijkheid: kan het nog moderner dan dat?