De RWE-kolencentrale in de Eemshaven. Overal in Europa denken overheden na over wat strategische sectoren zijn © Kees van de Veen / ANP

Het zat eraan te komen: de 130 jaar oude zinksmelterij in het Brabantse Budel gaat per 1 september op de spreekwoordelijke waakvlam. De ruim vierhonderd werknemers zullen zich voorlopig bezighouden met ‘onderhoud, opleiding en andere essentiële activiteiten’, laat eigenaar Nyrstar weten. In normale tijden wordt op het imposante fabriekscomplex, vlak bij de Belgische grens onder Eindhoven, jaarlijks 315.000 ton zink geproduceerd. Dat vreet net zo veel energie als een flinke stad. Maar het zijn al lang geen normale tijden meer.

Van aluminiumsmelter Aldel in Noordoost-Groningen tot de kassen van het Westland tot de steenfabriek in het Limburgse Beesel: overal in Nederland komen bedrijven knarsend en krakend tot stilstand. Niet omdat de werknemers staken. Ook niet door gebrek aan vraag – de orderboeken puilen juist uit. Het zijn de torenhoge energiekosten die ondernemers dwarszitten. De gasprijs is inmiddels ruim twaalf keer zo hoog als in begin 2020. Dat is meteen ook de reden waarom de Nederlandse regering niet rouwig zal zijn om de vrijwillige fabriekssluitingen. Hoe minder verbruikers, hoe meer gas er overblijft voor de rest. Mocht de schaarste desondanks verder toenemen, dan kan Den Haag grote bedrijven uiteindelijk dwingen om van het gas te gaan. De plannen worden op dit moment uitgewerkt.

Hoe noem je een economie waarin zich zulke taferelen afspelen? Op de drempel van de twintigste eeuw verschijnt een boek met de opvallende titel Is War Now Impossible? Daarin analyseert ene Jan Gotlib Bloch – bankier, geboren in Polen, nauw betrokken bij de aanleg van spoorwegen in het Russische tsarenrijk – hoe de oorlog van de toekomst eruit zal zien. Hij voorspelt een slachting in loopgraven. De mobilisatie van complete samenlevingen. Met aan het einde: revolutie. Bloch waarschuwt voor ‘de economische en sociale stuiptrekkingen die een oorlog zal oproepen, resultaat van het onder het vaandel roepen van vrijwel de gehele mannelijke bevolking, de onderbreking van maritieme communicatie, het stagneren van industrie en handel, de stijging van de prijzen van levensbenodigdheden, en de verwoesting van krediet’.

De tot het protestantisme bekeerde jood beschrijft, kortom, vijftien jaar voordat de kanonnen bulderen het verloop van de Eerste Wereldoorlog. Daarbij hekelt Bloch de militaire deskundigen die nog altijd geloven dat een oorlog beslist wordt op het slagveld. Dat het een kwestie is van wie het grootste leger heeft, de meeste wapens of de beste technologie. Ze vergissen zich bovendien als ze roepen dat een botsing van de grote mogendheden snel beslist zal zijn. Het wordt een uitputtingsslag, stelt Bloch. Met als gevolg dat niet zozeer de militaire als wel de economische machtsverhoudingen doorslaggevend zijn.

Het maakt Bloch een van de vroegste theoretici van de oorlogseconomie. In zo’n systeem vindt de zogenoemde ‘allocatie’ – wie maakt wat, hoeveel en voor wie – niet decentraal plaats via het spel van vraag en aanbod. Ze wordt van hogerhand vastgesteld door ministeries: economische planning dus. In 2022 is dat niet langer iets uit een ver verleden. Vorige maand nam de Doema twee opvallende wetten aan. Daarmee kan Rusland bedrijven en werknemers dwingen over te stappen op de productie van, bijvoorbeeld, wapens. Inclusief verplicht nachtwerk.

Ook in West-Europa is het woord ‘oorlogseconomie’ terug van weggeweest. De Franse president Macron nam het in de mond. Net als de Duitse ex-Eurocommissaris Günther Oettinger. ‘Volgt op de oorlog een oorlogseconomie?’ vroeg het Duitse weekblad Die Zeit zich onlangs af in een artikel over de dreigende rantsoenering van energie.

Wat Hein Klemann betreft is het antwoord ‘nee’. De hoogleraar sociale en economische geschiedenis, verbonden aan de Rotterdamse Erasmus Universiteit, heeft veel gepubliceerd over de Nederlandse economie tijdens de Duitse bezetting. ‘De term “oorlogseconomie” slaat op landen die verwikkeld zijn in een totale oorlog’, legt hij uit. ‘Zij zetten hun beschikbare arbeidskrachten, grondstoffen en halffabricaten vol in voor de oorlogvoering – voorzover dat mogelijk is zonder hun bevolking uit te hongeren. Het aantal beschikbare arbeidsuren wordt maximaal opgevoerd. Niet alleen vrouwen moeten de fabriek in, ook oude mannen en kinderen van een jaar of veertien.’

Die massale inspanning gaat ten koste van de productie van consumptiegoederen, zoals huishoudelijke apparaten. Klemann: ‘Ook in het bezette Nederland moesten bedrijven dicht omdat ze spullen maakten waar de Duitsers niks aan hadden, zoals luxe kleding. Speelgoed mocht gek genoeg dan weer wél. De soldaat diende met Kerstmis een cadeautje naar zijn kinderen te kunnen sturen. Dat was goed voor het moreel van het volk. Dus zie je in die jaren dat Nederland plotseling een speelgoedindustrie krijgt.’

Er is iets geks met economie en oorlogstaal. ‘Eindelijk tanks naar de grens’, juicht De Telegraaf in 2019. Aanleiding: Wopke Hoekstra, op dat moment minister van Financiën, kocht veertien procent van de aandelen klm-Air France. Op de beurs komt het volgens analisten regelmatig tot een ‘bloedbad’. De Verenigde Staten en China zijn verwikkeld in een heuse ‘handelsoorlog’. En als de Europese Centrale Bank in actie komt, dan houden journalisten het niet bij de droge werkelijkheid van een kwart procent meer rente, maar gaat het direct over ‘bazooka’s’ en ander ‘zwaar geschut’.

De oproep aan alle Nederlanders om het zuiniger aan te doen klinkt al in spotjes op radio en tv

Spreken economen van een oorlogseconomie, zoals oud-imf-hoofdeconoom en mit-hoogleraar Olivier Blanchard deed tijdens de eerste coronalockdown, dan is enige scepsis dus op zijn plaats. Toch was die vergelijking in 2020 niet uit de lucht gegrepen. Van de ene op de andere dag legden overheden complete ‘niet-essentiële’ sectoren plat. Burgers sloegen massaal aan het hamsteren. De Amerikaanse president Trump dreigde met een wet uit de Korea-oorlog om General Motors beademingsapparatuur te laten produceren. In Nederland kwam het zelfs tot een avondklok.

Anders dan de contactbeperkende maatregelen is de geest van de oorlogseconomie tweeënhalf jaar later niet terug in de fles. Deze keer is het de dreigende gascrisis die overheden dwingt tot radicale stappen. Zo is in Nederland het zogenoemde Bescherm- en Herstelplan Gas van de plank gehaald. Alleen al het taalgebruik oogt militair, met tientallen afkortingen, van de precieze bevoegdheden van de ccp (Centrale Commandopost) tot de activering van het tct (tactisch crisisteam).

Het in 2019 gepubliceerde document somt de stappen op die de regering zet bij een ernstige verstoring van de gastoevoer. De oproep aan alle Nederlanders om het zuiniger aan te doen klinkt al in spotjes op radio en tv. Binnenkort komt minister Jetten van Klimaat en Energie met de details over een tenderregeling: bedrijven krijgen geld, en in ruil daarvoor zien ze af van een bepaalde hoeveelheid gas. Helpt vrijwillig besparen niet, dan gaan de handschoenen uit. Grote, niet-cruciale bedrijven worden als eerste van het gas gehaald. Desnoods komt er persoonlijk een monteur langs, aldus de opstellers van het plan. Huishoudens, stadsverwarmingsinstallaties en bovenal zorginstellingen blijven zo lang mogelijk buiten schot.

Toch waarschuwt Gijsbrecht Gunter van Yara dat iedereen dit zal merken. De vestiging van het Noorse bedrijf in het Zeeuwse Sluiskil is naar eigen zeggen de grootste gasverbruiker van Nederland. De twaalf fabrieken produceren er niet alleen kunstmest, maar ook AdBlue, nodig om dieselwagens schoner te laten rijden. Zou Yara dicht moeten door een gastekort, zegt Gunter, dan heeft dat ingrijpende consequenties. ‘Zonder meststoffen wordt het risico van een voedselcrisis sterk vergroot. En stellig gezegd: wanneer we in Sluiskil geen AdBlue meer maken, dan staat volgende week een derde tot de helft van alle vrachtverkeer dat Adblue gebruikt stil. Inclusief openbaar vervoer en dieselauto’s.’

Ziedaar de ‘economie van de koude oorlog’. Onder die kop publiceerde Rabobank-econoom Elwin de Groot kort na de Russische inval een column. Vijf maanden later staat hij nog steeds achter zijn analyse, laat hij weten in een telefonisch interview. ‘De afgelopen maanden zien we hoe landen zich voorbereiden op stevig ingrijpen bij de allocatie van schaarse goederen. In dit geval gas. Dat geldt voor Nederland, maar Duitsland zit echt het meest in de knel. Het is heel goed mogelijk dat daar sommige industrieën moeten sluiten.’

Een ander teken aan de wand is wat hij ‘de-globalisering’ noemt: ‘We hebben dertig jaar globalisering en liberalisering achter de rug. We komen er nu achter dat we daarin zijn doorgeschoten. Dat we niet meer alles aan de markt moeten overlaten. Natuurlijk duurt het jaren om de afhankelijkheid van landen die ons minder goed gezind zijn terug te brengen. Maar de trend is onmiskenbaar. Ik heb in het afgelopen half jaar diverse klanten gesproken die onderzoeken hoe ze hun bedrijf minder kwetsbaar kunnen maken voor verstoringen van de aanvoerketen. Met andere woorden: hoe kan ik een stuk van mijn productie uit China weghalen en naar elders brengen?’

En nee, geeft De Groot toe, dat betekent niet dat Nederland vol inzet op de productie van munitie, uniformen of tanks. Vandaar ook dat hij liever spreekt van een ‘koude’ oorlogseconomie. Daarin worden niettemin besluiten genomen die tot voor kort als ondenkbaar golden. Zo trok de Duitse regering deze zomer vijftien miljard euro uit om de wankelende energiereus Uniper te redden. In Frankrijk werd het laatste restje van Électricité de France genationaliseerd. Economen als Isabella Weber pleiten voor prijscontroles. En overal in Europa denken overheden na over wat strategische sectoren zijn – computerchips? staal? – en hoe die te steunen.

Wie fanatiek zoekt naar een lichtpuntje te midden van de donkere voorspellingen vindt het hier: dit soort historische momenten is een feestje voor de economische fantasie. Zo betoogde historicus Nicholas Mulder al aan het begin van de coronacrisis dat we moeten leren van de twintigste-eeuwse oorlogseconomieën. Hij noemde ‘solidariteit en vindingrijkheid’ als vergeten eigenschappen. Een voorbeeld is het belasten van oorlogswinsten. In een essay in Foreign Policy citeerde hij de Amerikaanse president Roosevelt: ‘Ik wil geen enkele oorlogsmiljonair gecreëerd zien worden in de Verenigde Staten als gevolg van deze wereldramp.’ En ook nu komen landen als Italië en Groot-Brittannië met extra heffingen voor bedrijven die rijk worden door de energiecrisis – het Nederlandse kabinet geeft vooralsnog niet thuis.

Of dat het huidige Europa werkelijk tot een oorlogseconomie maakt? Historicus Hein Klemann ziet een veel betere historische parallel: die van neutrale landen in oorlogstijd. ‘In 1914 kondigen de Britten aan geen ijzer, steenkolen, staal en allerlei andere goederen meer te leveren aan Nederland. Omdat ze niet kunnen controleren waar het terecht zou komen. Tegelijkertijd houden de Duitsers hun steenkool uit het Roergebied voor zichzelf. Wanneer de Amerikanen vervolgens in 1917 hun neutraliteit opgeven en beslag leggen op alle Nederlandse schepen in Amerikaanse havens loopt het helemaal uit de hand.’

Iets soortgelijks zien we nu ook, betoogt Klemann. ‘Door een oorlog elders kunnen er hier onvoldoende gas, diesel en andere spullen geleverd worden. Landen merken hoe afhankelijk ze zijn – denk ook aan de mondkapjes tijdens de coronacrisis – en besluiten die economische activiteiten dan maar zelf op te zetten. De Eerste Wereldoorlog was een enorme stimulans voor de mijnbouw in Zuid-Limburg. Tegen de tijd dat de Tweede Wereldoorlog uitbrak, was Nederland grotendeels energie-onafhankelijk.’