De recensent kan zich het best opstellen als een amateur die weinig van literatuur weet, maar wel een liefhebber is © Elliott Erwitt / Magnum Photos / ANP

De groslijst voor de Libris Literatuur Prijs 2023 bestaat uit 235 romans, 107 van vrouwen en 128 van mannen. Niet alle genres zitten erbij, weinig thrillers, wel staat De Repair Club van Charles den Tex op de groslijst. Je kunt die groslijst makkelijk op Google vinden, het is heerlijk om er doorheen te bladeren als je op zoek bent naar mooie en prikkelende titels: Wees niet bang (Aisha Dutrieux), Hij wist het niet meer (Wim Opbrouck) en Buiten zijn de wolven van José Fernando.

Ook uit de fantasywereld ontbreken inzendingen, wel staat De stenen goden van Jeroen Windmeijer erop. De bizarre roman Een fellere zon van Han van der Vegt staat erbij (verreweg het eigenaardigste boek van 2022). Hoort die tot het fantasygenre? Een roman uit het oude Rome is het, met Julius Caesar, Cicero en andere bekende figuren die elkaar flink manipuleren, dwarszitten, zelfs vernietigen, dit alles doorspekt met ingrediënten uit de new techno-wereld. CyberBorgs, metaruimtes, technotransformaties en lictobots. Het oude Rome, goed gedocumenteerd, als podium van het neotechnokapitalisme.

Ook uit het liefdessegment staat een aantal werken op de lijst, bijvoorbeeld Nooit meer hetzelfde van Susan Muskee, De rest is confetti van Lotte Petersen en Eens in je leven van Marijke Vos.

Dit laatste boek las ik, mooi boek. Iedere keer stuurt men romans uit dit genre in, maar veel kans om ooit door te stoten naar de long- of shortlist is er niet, de verschillen tussen de ‘literaire wereld’ en de ‘liefdesboekenwereld’ zijn te groot.

Maar één roman van een vrouw haalde de shortlist. Anjet Daanje’s Het lied van ooievaar en dromedaris. Op de longlist was de man-vrouw-verdeling gelijk, negen om negen. Op zich knap om het zo precies gelijk te verdelen, maar complotdenkers hoeven zich niet op hun borst te slaan: uit ervaring weet ik dat een jury niet van tevoren afspreekt om tot een gelijke man-vrouw-verhouding te komen. Pas achteraf, als de longlist na veel heen en weer geschuif en uitgeruil er eindelijk is, heb je het er als jury over.

Ik besprak van de shortlist 2023 alleen Tussentijds van Peter Zantingh. ‘Zantingh is een zachte en peinzende schrijver’, schreef ik, ‘eerder gevoelig en gelukkig ook sentimenteel.’ Laaiend enthousiast was ik niet, ik vond het een goed boek, misschien meer ‘wel een goed boek’ dan ‘echt een goed boek’, als ik nu nog te volgen ben. Recensenten onderling hebben het regelmatig met elkaar over het probleem van het ‘wel goede boek’. Zo’n boek is in vergelijking met Moby Dick, Madame Bovary en Eva van Carry van Bruggen geen goed boek, maar als je het bekijkt tegen het licht van wat er allemaal aan lichtgewicht en lariekoek in een literair jaar verschijnt, is het weer wel een goed boek. Moet je er als recensent steeds bij zetten dat het besproken ‘wel goede’ boek ook ‘echt goed’ is als je het vergelijkt met de grote klassiekers?

George Orwell besprak dit probleem in een zowel bitter als geestig essay getiteld ‘In Defence of the Novel’ (1936). Er klinkt een eigenaardig cynische toon in door, wat zat hem precies dwars? Hij meent dat het prestige van de roman niet erg hoog is, veel intellectuelen komen er rond voor uit dat ze geen romans meer lezen (hoor je nu ook nog vaak). Hij wijt het aan de in zijn ogen veel te overdreven ‘blurb’-cultuur in krant en tijdschrift. Hij heeft het vooral over de korte besprekingen in de populaire Engelse pers van die tijd. Zo ongeveer alle romans worden daar in ronkende bewoordingen aangeprezen, niet alleen in advertenties (‘warm aan te bevelen meesterwerk van gelauwerd auteur’, ‘onvergetelijk epos’) maar ook in de besprekingen. Als álle boeken enorm goed zijn, kun je ze net zo goed allemaal niet meer lezen, schrijft hij sarcastisch, je moet het echt over de verschillen tussen goede en minder goede boeken hebben. Besprekers zijn volgens Orwell veel te snel enthousiast, ze verlagen systematisch hun standaard en bovendien liegen ze. Hij stelt dat ze de meeste besproken boeken niet eens zouden lezen als ze voor hun besprekingen niet betaald werden. Zou het? Recensenten zijn volgens hem te vaak positief omdat krantenredacties nu eenmaal geen artikelen willen waarin steeds staat dat het boek totaal oninteressant is en waarin ieder stuk eindigt met lofzangen op Homerus en Emily Brontë.

Het valt met de lauwercultuur in de langere stukken in de literaire pers op het ogenblik in Nederland mee, al zijn er af en toe ‘wel goede’ boeken die plotseling door iedereen worden toegejuicht. Ik heb er meestal geen zin in een boek af te kraken, niet dat dit een plicht is die contractueel is vastgelegd, maar omdat het me uit mijn humeur brengt en een schuldgevoel bezorgt. En het is helemaal geen doen er steeds in je recensie bij te zetten dat Kafka en Nabokov veel beter schrijven. Lezers van recensies snappen dat echt wel, ze willen niet keer op keer wijsneuzerige lofzangen lezen op Betje Wolff, Susan Sontag en Cervantes. Dat zoeken ze mooi zelf wel uit.

Het is geen doen om steeds te zeggen dat Nabokov en Betje Wolff beter schreven

Orwell pleit uiteindelijk voor besprekingen van ‘amateurs’, besprekers die niet gehinderd worden door professioneel en verveeld cynisme, en die goed in staat zijn te vertellen waar het gelezen boek ‘really is about’. Hij heeft een punt, het beste is inderdaad om je als recensent steeds weer op te stellen als een amateur die weinig tot niets over literatuur weet, maar wel een liefhebber is. Eentje die niet strooit met vakjargon en beroemde voorgangers, maar die wel bereid is zich onder te dompelen in een roman. Alsof het de eerste is die hij/zij ooit las. En die in staat is professioneel cynisme (‘hello darkness…’) zo lang mogelijk van zich af te zetten. Of te vergeten.

Ik had dit jaar bij de shortlist van de Librisprijs 2023 een gevoel van fletsheid. Ik probeer op een ander woord te komen, maar kom er niet uit. Er is gewoon een roman die boven alle andere uitstijgt, iedereen weet dat. Het lied van ooievaar en dromedaris van Daanje. Haar roman is dus een écht goed boek, Orwell is dit vanuit zijn graf met me eens, het kan gewoon naast Nabokov, Van Bruggen, Flaubert, Mary Shelley, Franzen, Kafka in de kast staan. Laat je niks wijs maken. Het is verbluffend van opzet (elf novelles in een dwingend verband), groot van verbeeldingskracht, vol adembenemende details, van dickensiaanse allure (zet die naam er hierboven ook maar bij), losgezongen van modes en het postmodernistisch zelfbeklag en schuldgevoel waar veel huidige schrijvers zich zo graag in onderdompelen. Daanje’s roman is een lofzang op de verteltraditie uit de late negentiende en begin twintigste eeuw. Grote vertellersnamen zoemen in haar boek rond, niet alleen die van de gezusters Brontë, maar ook die van de andere grote vertellers uit de bloeitijd van de westerse romankunst. De jury gaat deze roman tot winnaar uitroepen, let maar op, al weet je het nooit. Toen De ontdekking van de hemel van Harry Mulisch op de shortlist van de ako-prijs stond, was het bij vrijwel alle voorspellers veruit favoriet. Marcel Mörings Het grote verlangen won.

Bij Daanje’s roman veranderen de andere romans in de ‘wel goede boeken’, of zoals Orwell het in een ander essay noemt: ‘good bad books’. Als ik op de shortlist stond en ik heette niet Daanje, zou ik me geen enkele illusie maken.

Maar afgezien daarvan verbaasde de shortlist me. De romans van Peter Terrin (De gebeurtenis) en Yves Petry (Overal zit de mens) horen niet tot hun beste werk, altijd toch nog goed werk, daar niet van, maar ik raakte niet betrokken. Te afstandelijk. Werkelijkheid en romankunst gaan met elkaar aan de haal, knap gedaan, tja, knap gedaan – ook dat wil je als romanschrijver niet te vaak horen.

Donald Niedekker schreef met Waarachtige beschrijvingen uit de permafrost een poëtisch getoonzette, fragmentarische roman over het verblijf op Nova Zembla van Willem Barentsz en zijn mannen. Verteld door een dode scheepstimmerman. Mooi gedaan, dat wel, maar, tja, daar heb je het weer, maar… het komt pas tot leven als Niedekker meer realisme opzoekt. De rest blijft hangen in, hoe moet ik het zeggen… poëzie.

Oek de Jongs boek Man zonder rijbewijs herinnerde me sterk aan mijn eigen belevenissen rond het halen van het rijbewijs (pas de derde keer geslaagd). Allemaal vermakelijk, stilistisch licht en helder, dicht bij huis gebleven, dat ook, maar dat is niet genoeg. Met herinneringen aan ouders door een verteller die keer op keer zijn neiging om buitenstaander te zijn en te blijven uitvoerig celebreert. Ik heb liever binnenstaanders, die geloof ik sneller.

Over Zantinghs roman schreef ik hierboven al, zonder meer een sympathiek boek (dit woord mag ik niet te vaak gebruiken), verteld op journalistiek realistische toon, met veel gevoel en verlangen erin, dat ook.

Merkwaardig dat de romans van Gerbrand Bakker (De kapperszoon) en Pauline Slot (Bergen aan zee) niet eens de longlist haalden. Vooral Bakkers ingenieuze stijl, die een sterk realismegevoel oproept, bleef lang bij me hangen. En Slot schetste knap en ontroerend de aanpassingsproblematiek van een vrouw die zich uitgeleverd weet aan de obsessies van haar doorgedraaide bergbeklimmersman. Dat Daniël Rovers’ fraaie Vergeten meesters niet eens op de longlist stond, berust op een ernstige vergissing, zeg maar rustig een fout van de jury. Een geweldig boek, een dag uit het leven van kunstminnaars, met de allure van Perec, waarin vele andere grote vertellers opklinken. Hoe zit dit? Wie lagen dwars? Anjet Daanje wint.

De winnaar van de Libris Literatuur Prijs 2023 wordt op maandag 8 mei bekendgemaakt