De geschiedenis herhaalt zich, eerst als tragedie, dan als farce, constateert Karl Marx in zijn essay De achttiende brumaire van Louis Bonaparte. Het is een passend onderschrift bij het werk van de man die wordt bestempeld als de Marx van deze tijd: Thomas Piketty. Sinds zijn boek Le capital au XXIe siècle in Engelse vertaling uitkwam is deze Franse econoom wereldwijd de meest besproken denker in het publieke debat. De spraakmakende boodschap uit zijn boek: als de huidige ontwikkeling van de economie doorzet, wordt de 21ste eeuw zoals de negentiende, een tijdperk van enorme ongelijkheid in rijkdom en inkomen. Piketty voorspelt een wereld zoals we die kennen uit de romans van De Balzac en Jane Austen, waarin een piepkleine bezittende klasse leeft van erfenissen en flinke rendementen op vermogen. De rest knoopt de eindjes aan elkaar met loon uit arbeid dat nauwelijks groeit.

Dat klinkt extreem: de belle époque die Austen en De Balzac beschreven, dat was een tijdperk van het proletariaat, een kleine burgerij en een nog kleinere klasse grootindustriëlen en adellijke landbezitters. Die wereld lijkt toch in niets op de egalitaire, open samenleving van vandaag? Maar een blik op de grafieken van Capital in the Twenty-First Century maakt duidelijk dat het wel die kant op gaat. Was in rijke landen de omvang van het private vermogen veertig jaar geleden nog twee tot drie zo groot als het nationaal inkomen, inmiddels is het vijf tot zes keer zo veel. En die welvaart is niet gelijk verdeeld. In Europa bezit de armste vijftig procent van de bevolking vijf procent van het totale vermogen. De rijkste tien procent heeft zestig procent in handen.

Piketty’s boodschap sloeg in als een bom. Door de aandacht te verleggen van inkomen naar bezit zette hij volgens The Economist onze kijk op de economie op z’n kop. Het Britse Prospect Magazine riep Piketty uit tot een van de meest invloedrijke denkers van deze tijd. Economen van wereldstatuur noemden Piketty’s boek een keerpunt in de geschiedenis van het denken. De reden voor al deze ophef is dat Capital in the Twenty-First Century ons berooft van de geruststelling dat we dankzij het vrijemarktkapitalisme de brute welvaartsverschillen van vroeger tijden voorgoed achter ons hebben gelaten.

Capital werd zoveel besproken dat The Washington Post bij wijze van grap een handleiding schreef: ‘How to write your own Thomas Piketty review in 10 easy steps’. Stap 1 is het boek een tour de force noemen (dat is het, Piketty’s these steunt op een indrukwekkende hoeveelheid cijfers en grafieken). Ook moet je even stilstaan bij de literaire verwijzingen die Piketty maakt en hem ‘revolutionair’ of ‘ideoloog’ noemen, al naar gelang je het met Piketty’s aanklacht tegen ongelijkheid eens bent of niet. Vergeet ook niet om hem te vergelijken met Alexis de Tocqueville. Net als voor deze negentiende-eeuwse Fransman was een verblijf in de Verenigde Staten een bepalend moment in Piketty’s carrière. De Tocqueville trof in de nieuwe wereld de egalité waar zijn landgenoten destijds zoveel over repten. Piketty, die op 22-jarige leeftijd naar het Massachusetts Institute of Technology vertrok, kwam het omgekeerde tegen. De Verenigde Staten voeren de lijst aan van landen waar de ongelijkheid in de afgelopen dertig jaar het meest dramatisch is toegenomen.

Na het verschijnen van zijn boek stond Piketty wekenlang voor propvolle zalen. Een stoet journalisten toog naar zijn werkplek op de Paris School of Economics. Iedereen wilde weten wie deze man was, de econoom die het boek schreef dat geldt als het nieuwe ijkpunt in de verhitte debatten over het kapitalisme. Het lijkt Piketty niet te vermoeien. Op een zonnige meidag, terwijl de studenten op de pse in het gras liggen, neemt hij anderhalf uur de tijd om geduldig over zijn boek te praten. Hij reageert bescheiden op de enorme aandacht voor zijn boek. ‘Ik ben blij dat mijn doel bereikt is: een leesbaar traktaat schrijven over hoe de verdeling van welvaart gedurende de afgelopen twee eeuwen eruitziet’, zegt Piketty in zijn werkkamer op de Paris School of Economics, waar economen van verschillende Parijse topuniversiteiten werken. Hij is gekleed in een smetteloos wit hemd, met de bovenste drie knoopjes open. Piketty spreekt zoals hij schrijft: bedachtzaam, met af toe een felle uithaal of uitdagende stelling. Uit niets blijkt dat zijn plotselinge succes met hem op de loop is gegaan. ‘Zowel in de Verenigde Staten als in Europa is er bezorgdheid dat ongelijkheid toeneemt ten opzichte van vorige generaties. Het zijn langzame ontwikkelingen, die mensen ervaren zonder dat ze daar getallen bij kunnen noemen. Mijn boek sluit aan bij die sluimerende onrust en presenteert feiten: in veel landen groeit de kloof tussen een rijke bovenlaag en de rest, zowel als het gaat om inkomen als om bezit. Als die trend doorzet komen we uit op het niveau van tijdens de industriële revolutie.’

Ten grondslag aan deze ontwikkeling ligt een economisch principe dat Piketty ‘de fundamentele wet van divergentie’ noemt: wanneer het rendement op vermogen (‘al het bezit dat geld oplevert’ in zijn definitie) hoger is dan de jaarlijkse groei van de economie, dan neemt de ongelijkheid toe. ‘R>G’ staat er op Piketty’s koffiemok: wordt aan die voorwaarde voldaan, dan is divergentie het gevolg: een groeiende kloof tussen de economische bovenlaag, of dat nu de rijkste tien procent, één procent of 0,1 procent is, en de rest. Deze wetmatigheid is volgens Piketty de lotsbestemming van het kapitalisme. Tenzij er iets ingrijpends gebeurt (een overheid die vermogens confisqueert, een oorlog die bezit verwoest) worden de rijken vanzelf rijker en neemt de ongelijkheid toe. De reden hiervoor is dat het niet al te ingewikkeld is om een rendement van zeg vijf procent op vermogen te behalen (wie zijn geld de afgelopen zes jaar bij Alex, een vermogensbeheerder, parkeerde en het beleggersprofiel ‘behoedzaam’ koos, haalde een rendement van 54 procent). Een bbp-groei van die omvang daarentegen is hoogst uitzonderlijk, zo laat Piketty zien. De groeicurve van landen schiet alleen omhoog onder speciale omstandigheden, bijvoorbeeld als ze bezig zijn met een inhaalslag (zoals India en China de afgelopen jaren) of als een economie opnieuw wordt opgebouwd, zoals Europa na de Tweede Wereldoorlog. R is dus bijna altijd groter dan G. Is dat erg? Het antwoord daarop is afhankelijk van hoe zwaar je tilt aan een scheve welvaartsverdeling. Piketty zelf heeft een uitgesproken links profiel: hij was adviseur van Ségolène Royal toen die namens de Parti Socialiste president wilde worden. Ook de huidige socialistische premier François Hollande kan op zijn steun rekenen. Het is dus niet verrassend dat hij pro herverdeling is. Maar Capital bevat voldoende redenen om je zorgen te maken over ongelijkheid, zelfs als Piketty’s politieke kleur je niet aanstaat. ‘Was ongelijkheid de oorzaak van de economische crisis?’ luidt de titel van een van de hoofdstukken uit Capital. ‘Ja, ten dele’, constateert Piketty. Terwijl inkomens aan de bovenkant van de economische ladder groeiden, stagneerden de lagere inkomens, waardoor de bereidheid, of zelfs noodzaak, om schulden te maken groter werd. De topverdieners in de vorm van bankiers stonden klaar met creditcards en hypotheken om het gat te dichten. Dit, zo stelt Piketty, was een belangrijke oorzaak van de huizencrisis die de wereldeconomie in 2008 onderuit schoffelde. ‘Maar zelf als ongelijkheid geen destructieve gevolgen zou hebben voor de economie, dan nog heb ik er problemen mee’, vult hij aan. ‘Te veel ongelijkheid zet de democratie onder druk omdat een extreme concentratie van rijkdom een extreme concentratie van macht en politieke invloed tot gevolg heeft.’

In zijn betoog tegen ongelijkheid had Piketty kunnen putten uit The Spirit Level van epidemiologen Richard Wilkinson en Kate Pickett, een boek dat vreemd genoeg ontbreekt op de literatuurlijst van Capital. Dit werk uit 2009 werd destijds onthaald als een baanbrekend traktaat over ongelijkheid. Pickett en Wilkinson lieten zien dat gelijke samenlevingen ook beter scoorden op punten als onderwijs, gezondheid en sociale cohesie. Piketty kent het wel, en vindt het boek ‘interessant’. Maar hij weet ook dat de statistische analyses in The Spirit Level omstreden zijn. Piketty staat steviger in de schoenen. Capital is een schatkamer van harde feiten over het weefsel van de economie: belastingtarieven, inkomsten, vermogens en rendementen over twee eeuwen, Alles gebaseerd op nauwgezet onderzoek in databanken en archieven. Wat dat betreft is hij net zo goed historicus als econoom. Bewust treedt Piketty in de voetsporen van zijn intellectuele helden Lucien Febvre en Fernand Braudel, de historici van de Annales-school die meesters waren in het bestuderen van sociaal-economische veranderingen op de lange termijn.

Een langetermijnontwikkeling in Capital die de aandacht verdient, is dat economische groei helemaal niet normaal is. In tweeduizend jaar economische wereldgeschiedenis bedraagt de groei gemiddeld nauwelijks een procent. Pas in de twintigste eeuw klom dit iets omhoog, anderhalf, soms twee procent. Dit is een hard gelag voor iedereen die verwacht dat we collectief rijker worden dankzij een eeuwig uitdijende economie. Het bijbenen van inflatie is wat er volgens Piketty ten hoogste in zit. Dat groei laag is en dat waarschijnlijk ook zal blijven is eveneens een onwelkome boodschap voor de westerse beleidsmakers die nog altijd groeiverslaafd zijn. Je hoeft maar naar gejubel in de kranten te kijken als het cbs bekendmaakt dat de Nederlandse economie weer een paar tiende procentpunt is gegroeid. Politici, planbureaus en het grote publiek – iedereen hoopt dat stagnerende koopkracht en toenemende ongelijkheid vanzelf verdwijnen als de kwakkelgroei ten einde komt.

Volgens Piketty wordt er een fantoom nagejaagd. De opbrengt uit vermogen is bijna standaard hoger dan wat er jaarlijks aan bbp bij komt. De afgelopen eeuw vormt daarop de grote uitzondering. ‘De twintigste eeuw was een uniek moment in de geschiedenis. Als gevolg van twee wereldoorlogen, de grote depressie en zware belastingen was economische groei voor het eerst groter dan opbrengst uit kapitaal. En dus nam ongelijkheid af ten opzichte van de eeuw daarvoor’, licht Piketty toe. ‘Dit bereikte een hoogtepunt in de jaren van de wederopbouw. Toen begon Europa aan een economische inhaalslag ten opzichte van de Verenigde Staten, waardoor de groei opliep tot vier à vijf procent. In Europa, en hier in Frankrijk in het bijzonder, wordt er met weemoed teruggedacht aan die trente glorieuses. In Amerika niet. Daar waren de jaren na de oorlog een normale periode, met een groei van rond de twee procent.’

Het economische jubeltij van de naoorlogse jaren deed ook de interesse in ongelijkheid verslappen, meent Piketty: ‘Voor economen in de negentiende eeuw was verdeling van welvaart een enorm belangrijk onderwerp. Na de Tweede Wereldoorlog was de dominante gedachte dat met flinke groei iedereen rijker zou worden en ongelijkheid automatisch zou afnemen. Deels wat dit Koude-Oorlogideologie: mensen wilden geloven dat ongelijkheid ook vanzelf minder werd, zonder dat daar sovjetcollectivisme aan te pas hoefde te komen.’

Ook in de wetenschap raakten verdelingsvraagstukken halverwege de twintigste eeuw min of meer vergeten. De economie begon aan het traject dat ze in de afgelopen halve eeuw aflegde: van een sociale wetenschap naar een technisch vak waarin alles draait om rekenkundige modellen. Het is deze traditie die Piketty wilde ontvluchten toen hij na een aantal jaar werken in de VS terugkeerde naar Parijs. Na zijn promotie was hij, zoals veel aanstormend talent, de oceaan overgestoken, aangetrokken door de reputatie van Amerikaanse universiteiten als pleisterplaats voor topeconomen. Piketty trof daar een losgezongen academische cultuur. In het voorwoord van Capital spreekt hij over de ‘haast kinderachtige obsessie met wiskunde’ van zijn collega-economen. Je blindstaren op cijfertjes werd volgens Piketty gebruikt als excuus om fundamentele vragen over de samenleving uit de weg te gaan. ‘Inkomen, welvaart, het zijn niet alleen maar sommetjes maar ook diep morele en politieke kwesties’, zegt hij tijdens ons gesprek. ‘Dat wil ik weer naar de voorgrond halen.’

Terwijl Piketty spreekt klinkt buiten het geronk van graafmachines. De gebouwen op deze universiteitscampus, neergezet in de naoorlogse jaren toen de Parijse universiteiten moesten uitbreiden om een groeiende studentenpopulatie onderdak te geven, worden één voor één gesloopt. Hij studeerde hier zelf, wiskunde en economie op de prestigieuze École Normale Supérieur. Piketty vertelt enthousiast over de verbouwingsplannen. Bij hem roepen de modernistische kubussen uit de jaren vijftig geen herinneringen op aan een verloren tijdperk.

Hoe dan ook is Piketty geen man van goedkoop sentiment. Hij werd geboren in 1971 in Clichy, de voorstad van Parijs die tegenwoordig een reputatie heeft als ontvlambare banlieue maar die in de jaren zeventig symbool was voor de suburbane droom van ‘ruimte, licht en groen’. Zijn ouders waren linkse soixant-huitards die hun school niet hadden afgemaakt en actief waren binnen de Franse arbeidersbeweging. Zowel de welvarende bourgeoissamenleving waarin ze opgroeiden als het socialistische paradijs waar de generatie ’68 naar verlangde is geen ijkpunt voor Piketty. ‘Ik behoor tot de generatie van na het marxisme’, zegt hij. ‘Voor iemand uit 1971 is communisme nooit een serieuze optie geweest.’

Ook in zijn kijk op de trente glorieuses is Piketty zakelijk. ‘We kunnen de oplossingen van die tijd niet op de huidige samenleving plakken. De omstandigheden van toen, waarin Europa een inhaalslag kon maken, waren uniek.’ Piketty blijft hiermee verre van de verzorgingsstaatnostalgie die politieke hervorming in Europa vaak remt. De herinnering aan de vette jaren is zo sterk dat velen er maar moeilijk afscheid van kunnen nemen. Piketty vindt het niet realistisch. ‘De verzorgingsstaat zoals die werd opgebouwd was een chaotische verzameling van rechten en aanspraken die nu niet meer werkt. Neem de Europese pensioensystemen. Het is een rommeltje, met verschillende regels voor verschillende sectoren. Voor de jongere generaties is het een nachtmerrie. Die hebben een gefragmenteerde carrière met verschillende banen in verschillende bedrijfstakken.’

Een hogere belasting voor de top beperkt de economische activiteiten die toch ‘niets aan de economie toevoegen’

Het is Piketty erom te doen een debat aan te jagen over hoe de vruchten van het geglobaliseerde kapitalisme in de 21ste eeuw moeten worden verdeeld. En een mondiale economie waarin vermogen makkelijk kan worden verplaatst naar waar de belastingdienst het meest vriendelijk is, vraagt ook om mondiale oplossingen in zijn ogen. Als het aan hem ligt komt er een wereldwijde belasting op het netto vermogen dat ieder individu bezit. Zelfs met een minimaal tarief van 0,1 procent heeft zoiets al zin, meent hij. Het spekt de schatkist en – belangrijker nog – het brengt de wereldwijde verdeling van vermogen in kaart. Een van de grote problemen waar Piketty op stuitte toen hij onderzoek deed, is dat betrouwbare cijfers moeilijk te vinden zijn. ‘Als iedereen verplicht wordt om inzicht te geven in zijn totale vermogen kunnen we in ieder geval geïnformeerd discussiëren over wat er te verdelen valt.’

Wapen nummer 2 waarmee Piketty ongelijkheid wil bestrijden, is een progressief belastingstelsel voor topinkomens dat zelfs de meest wilde dromen van de gemiddelde socialist overtreft. Piketty, die veel onderzoek deed naar optimale belastingtarieven, komt tot de volgende conclusie: het optimale toptarief in ontwikkelde landen ligt waarschijnlijk boven de tachtig procent. Volgens Piketty heeft dat geen negatief effect op de economische groei, zorgt het voor een bredere verdeling van welvaart en beperkt het de economische activiteiten die toch ‘niets aan de economie toevoegen of zelfs schadelijk zijn’. Die laatste bijzin is een nauwelijks verholen uithaal naar de klasse die in Capital onder de loep wordt genomen. ‘Supermanagers’ noemt Piketty ze, de meest verdienenden in het bedrijfsleven die de drijvende kracht zijn achter de groeiende kloof tussen de top en de rest. Uit de cijfers van Piketty blijkt dat zeventig procent van de 0,1 procent topverdieners in de VS tot deze club behoort. In Europa is deze groep beduidend kleiner. Hier zit het grote verschil tussen de ongelijkheid van nu en die van de negentiende eeuw. In de tijd van Austen en De Balzac zorgde geërfd vermogen dat was verdiend met industrie en grondbezit voor een plekje aan de bovenkant van de ladder. Anno 2014 is die positie weggelegd voor hedgefundmanagers en zakenbankiers.

Het vraagstuk welk deel van de koek bij de bovenlaag terechtkomt, is een onderwerp waar Piketty zich al zijn hele carrière mee bezighoudt. In 2001 publiceerde hij een boek waarin hij de ontwikkeling van topinkomens in Frankrijk schetste. Samen met de Franse econoom Emmanuel Saez schreef hij in 2003 een paper waarin hij inkomensongelijkheid in Amerika gedurende de twintigste eeuw schetste. Daaruit bleek dat het aandeel van het nationale inkomen dat naar de bovenkant van de inkomensverdeling gaat ging flink was gestegen, terwijl de midden- en lagere inkomens nauwelijks waren gegroeid. In feite had er omgekeerde herverdeling plaatsgevonden: van de onderkant naar de top. Samen met een internationaal team werkt Piketty sinds 2011 aan de World Top Income Database, die inmiddels meer dan dertig landen omvat. Ook Nederland staat erin. Hier neemt de tien procent best verdienenden een derde van wat er jaarlijks verdiend wordt mee naar huis. In de VS is dat bijna de helft, zo blijkt.

In hetzelfde jaar dat Piketty aan zijn database begon, stonden in veel landen de pleinen vol met betogers die uit naam van ‘de 99%’ het roofkapitalisme aan de kaak stelden. Wie zoekt naar harde cijfers achter de slogans van de Occupy-beweging komt uit bij Piketty en co. Occupy verdween weer even snel als het opkwam. De beweging kanaliseerde de rauwe woede over het contrast tussen topinkomens en de rest, maar slaagde er niet in te articuleren waarom dit nu precies zo mis was. Piketty komt ook op dat punt een stuk verder. In Capital wordt weinig heel gelaten van de overtuiging dat er reële verdiensten tegenover de miljoenensalarissen staan.

Dikke beloningenworden meestal verdedigd door te verwijzen naar prestatie: topmanagers vergroten de bedrijfswinst en maken aandelen meer waard. Piketty komt tot de conclusie dat de toegevoegde waarde van de ene bestuurder boven de andere nauwelijks te meten is. De topsalarissen worden meestal vastgesteld door collega’s die zelf ook zo veel verdienen. Ze hebben last van wat Piketty ‘meritocratisch extremisme’ noemt. Sterker, het lijkt er zelfs op dat betaling nauwelijks aan bedrijfsresultaten is gekoppeld. De beloningen voor de topmanagers stegen het hardst als de extra omzet door externe omstandigheden werd veroorzaakt, zoals een algemene groei van de economie, dalende grondstofprijzen of een gunstige wisselkoers. ‘Pay for luck’ noemen Piketty en zijn collega’s het.

de ‘pay for luck’-farce is een van de barsten die Capital in the Twenty-First Century slaat in de illusie dat welvaart wordt verdeeld volgens meritocratische principes. Een andere komt in het hoofdstuk waarin Piketty overheidsschulden bespreekt. Ook vermogenswinst wordt vaak gezien als een verdiend recht. Iemand heeft hard gewerkt om kapitaal te verzamelen, dus waarom zou het rendement daarop hem niet ook ten goede komen? Denk hier eens over na, zegt Piketty: vermogen wordt deels belegd in staatsobligaties die zijn uitgegeven zodat de overheid voor publieke voorzieningen kan betalen. Mogen alleen vermogensbezitters van de rente over staatsleningen profiteren? Voor veel klassieke economen was dit een no-brainer. Vandaar dat Marx zo allergisch was voor staatsschuld: de bezittende klasse had financieel baat bij een overheid die zich in de schulden stak. In 2014 is de rente op staatsobligaties een stuk lager dan in Marx’ tijd, maar dit punt blijft saillant als je bedenkt dat er flinke staatsleningen nodig waren om banken die extreme risico’s namen overeind te houden. Het geld daarvoor had ook deels kunnen worden binnengehaald met een heffing op topinkomens.

En vermogensbezitters kregen nog een duwtje van de overheid, zo valt in Capital te lezen. Tegelijk met de groei van de welvaart werden inkomstenbelastingen in veel landen langzaam afgebouwd. De Franse fiscus hanteerde in de jaren 1950 een toptarief van 65 procent. In 2010 was dat 52 procent. In de Verenigde Staten en Groot-Brittannië droegen de hoogste inkomens destijds meer dan negentig procent (!) af ten opzichte van respectievelijk veertig en 45 procent nu. Het extra geld zorgde voor een dikke vetlaag op vermogens. Het is niet ondenkbaar dat de daling van belastingtarieven verder doorzet, volgens Piketty. In de mondiale economie zijn lage belastingen een manier om bedrijven en werknemers naar een land te lokken.

Hiermee trekt Piketty het kleed onder de gangbare verklaring voor ongelijkheid vandaan: dat toegenomen vermogensongelijkheid een onvermijdelijk gevolg is van verschillen in talent of de bereidheid hard te werken. Maar de voornaamste reden waarom meritocratie een slap excuus is voor financiële ongelijkheid is dat welvaart van generatie op generatie kan worden doorgegeven. Het is niet meer zo extreem als voor de twintigste eeuw, toen erfbelasting nog nauwelijks bestond, maar nog steeds geldt: ouderlijk vermogen is de toegangskaart tot de vermogende klasse. De kinderen van de supermanager hebben geluk: die worden dankzij hun erfenis in één klap rentenier. Met verdienste heeft het allemaal bar weinig te maken.

Voor de negentiende-eeuwse Europeaan was dat helder als glas. In Balzacs Le père Goriot krijgt de jonge rechtenstudent Rastingac cynisch advies van de intrigant Vautrin: je kunt jarenlang werken als advocaat, maar het zal nooit zo veel opleveren als trouwen met de dochter van een rijkaard. De fictie waar wij ons aan laven bejubelt juist talent, constateert Piketty. Televisieseries als House, Bones of The West Wing zitten tjokvol helden die uitzonderlijke prestaties leveren. Volgens Piketty toont het hoe graag we in meritocratie willen geloven. Dat meritocratie zo’n stevige greep op onze verbeelding heeft, komt doordat die eventjes wel leek te bestaan, volgens Piketty. ‘De wereldoorlogen en de Grote Depressie werkten als een reset-knop. In 1945 stond iedereen als het ware aan de startlijn. De welvaartsverschillen die in de afgelopen halve eeuw ontstonden worden doorgegeven aan de volgende generaties.’

In 1958 constateerde Michael Young in The Rise of Meritocracy dat meritocratie precies één generatie houdbaar is. Wat volgt is een oligarchie der meritocraten. Piketty is het daar roerend mee eens. ‘Op de langere termijn is kapitalisme altijd een systeem waarin bezit zichzelf vermeerdert en wordt doorgegeven aan de volgende generatie. Daar hebben we mee te leven. De oplossing daarvoor is niet om kapitaal te vernietigen, maar manieren te vinden om welvaart te verdelen. Daar moeten we het belastingstelsel op aanpassen, maar ook ons onderwijs. Het blijft van belang dat mensen vaardigheden ontwikkelen zodat werken zo veel mogelijk loont.’

Maar daarmee zijn we er volgens de Franse econoom nog niet. Wil een democratie functioneren, dan moet er volgens hem ook worden nagedacht over hoe bezit kan worden gestimuleerd voor die helft van de bevolking die nagenoeg niets bezit. Want kapitaal is veel meer dan een huis om in te wonen en een appeltje voor de dorst. ‘Wie nauwelijks iets bezit heeft al snel het idee niet betrokken te zijn bij het reilen en zeilen van de economie. Er is een groot gevoel van onteigening, mensen hebben het idee dat ze economisch aan de zijlijn staan. Mij wordt verweten dat ik tegen de elite ben, maar mijn voorstellen om meer progressief te belasten en topinkomens te beknotten zijn net zo goed bedoeld om de lagere inkomens te helpen. Misschien had ik daarin duidelijker moeten zijn: de onderkant is veel belangrijker dan de top.’


Kapitale fouten in Piketty’s cijfers?

Om een open discussie over zijn werk aan te moedigen, maakte Piketty alle cijfers die hij gebruikte voor Capital in the Twenty-First Century openbaar. The Financial Times nam afgelopen weekend de handschoen op. De krant verdiepte zich in de datasets en kwam tot de conclusie dat Piketty op een aantal punten gegevens fout had overgenomen uit de originele bronnen. Ook zou hij ruwe data hebben bewerkt, zonder daarbij de nodige uitleg te geven. De conclusie dat vermogensongelijkheid in de Verenigde Staten en Groot-Brittannië de afgelopen dertig jaar toenam is daarom niet terecht volgens de FT.

Komt Piketty’s werk hiermee op losse schroeven te staan? Dat is onwaarschijnlijk. Zijn analyse komt overeen met nagenoeg elke andere analyse van economen die ongelijkheid bestudeerden. Bovendien is de toename van vermogensongelijkheid in de afgelopen dertig jaar een van de tientallen analyses in zijn boek. De hoofdconclusie dat toenemende ongelijkheid inherent is aan kapitalisme wordt ondersteund door veel meer cijfers dan die de FT in twijfel trekt.

Piketty zelf reageerde laconiek. ‘Dit is precies de reden waarom ik al mijn data online heb gezet’, schreef hij in reactie op de aantijgingen. ‘Ongetwijfeld zullen de historische datasets in de toekomst worden verbeterd, maar ik zou hoogst verbaasd zijn als de fundamentele conclusies over de langetermijnveranderingen in de verdeling van rijkdom daardoor beïnvloed worden.’


Beeld: Ed Alcock / Eyevine / HH; Illustraties: Designpolitie