Het was 1995, enkele dagen na de val van de enclave Srebrenica. Minister Jan Pronk (Ontwikkelingssamenwerking) kwam terug van een reis naar de Balkan en liet bij thuiskomst geëmotioneerd weten dat onder het oog van Nederlandse vredessoldaten een «genocide» had plaatsgehad. Duizenden moslimmannen waren volgens een strak stramien omgebracht door de troepen van de Servische legerleider Ratko Mladic, wist Pronk.

Het CDA was des duivels. Hoe haalde Pronk het in zijn hoofd het woord «genocide» te gebruiken, fulmineerde woordvoerder Jaap de Hoop Scheffer. In het televisieprogramma Nova riep hij Pronk ter verantwoording. Uit «menselijk oogpunt gezien» vond hij de uitspraken «begrijpelijk», maar het gebruik van het woord genocide was «politiek niet verantwoord». «Je kunt als je minister bent nu eenmaal je privé-opvatting en je emotie niet scheiden van je politieke verantwoordelijkheid», aldus De Hoop Scheffer in 1995. Genocide in Srebrenica was voor de aanstaande secretaris-generaal van de Navo een «privé-opvatting» van minister Pronk. Bovenal mochten de blauwhelmen niet in gevaar worden gebracht.

Een taboe op het woord genocide is het laatste dat de Pools-joodse advocaat Raphael Lemkin, die het woord in 1944 bedacht en in 1948 in een VN-conventie wist onder te brengen, zal hebben voorzien. Maar het Nederlandse incident rond Srebrenica is bepaald niet uniek. Toen in 1994 in Rwanda in honderd dagen 800.000 Tutsi’s en gematigde Hutu’s werden vermoord, was het in het Witte Huis van president Clinton ten strengste verboden om in één zin de woorden «genocide» en «Rwanda» te gebruiken. Want wie het «g-woord» uitspreekt, is moreel verplicht iets aan de situatie te doen. Maar ondanks smeekbedes van de Canadese commandant van de VN-troepenmacht in Rwanda was de internationale gemeenschap na de dood van Belgische blauwhelmen niet meer te motiveren om iets aan de massaslachting te doen. Het was precies waar de architecten van de genocide op rekenden: zoals de Amerikanen na achttien doden in 1993 het hazenpad kozen in Somalië, zo vertrok het grootste deel van de VN-troepenmacht toen de tien Belgische vredessoldaten waren omgekomen.

Wie in goed vertrouwen zou denken dat het Witte Huis er mogelijk niet voldoende van op de hoogte was welke gruwelijkheden zich in Rwanda afspeelden, komt bedrogen uit. De Amerikaanse journalist en wetenschapper Samantha Power schrijft in haar onlangs verschenen boek Een probleem uit de hel (uitgeverij Contact) dat de bewindslieden en adviseurs van de regering-Clinton tot in de kleinste details wisten wat er op het slagveld in het verre Afrikaanse land gebeurde. Bekend was dat Hutu-milities ter voorbereiding van de genocide al in 1992 waren begonnen met de distributie van naar schatting 85 ton munitie en 581.000 machetes. Maar in Amerikaanse regerings kringen werd botweg becijferd hoeveel Rwandese doden opwogen tegen één gesneuvelde westerse soldaat — rekensommetjes die de moordende Hutu’s kennelijk ook hadden gemaakt. Koste wat kost wilden de Verenigde Staten afzijdig blijven, ontdekte Power.

Rwanda bleek geen uitzondering. Bij alle genociden die Power voor haar boek onderzocht — van de Turkse massaslachting onder de Armeniërs in 1915 tot enkele gevallen van volkerenmoord in voormalig Joegoslavië — hebben de Verenigde Staten op soortgelijke wijze gehandeld. Steeds weer maakte de supermacht op een zeker punt zeer bewust de «concrete keuze» zich niet te mengen in het conflict. Amerikaanse leiders redeneerden dat de politieke kosten van afzijdigheid waarschijnlijk beperkt zouden blijven, terwijl ingrijpen enorme politieke risico’s met zich zou meebrengen. Waar Power aanvankelijk concludeerde dat het Amerikaanse beleid ten aanzien van genocide faalde, kwam ze nu tot de ontdekking dat het juist «meedogenloos effectief» was: «Geen Amerikaanse president heeft ooit aan het voorkómen van genocide voorrang gegeven en geen enkele Amerikaanse president heeft ooit politiek nadeel ondervonden van zijn onverschillige houding ertegenover.»

En dat is vreemd, vindt ze.

Samantha Power: «Geen land ter wereld is zich zo bewust van wat zich in de holocaust heeft afgespeeld als de VS. Iedereen is doordrongen van de woorden ‹never again›. In onze hoofdstad hebben we een museum voor de holocaust. Bizar natuurlijk. Er is op Amerikaanse bodem geen dode gevallen.» De woorden «never again» worden al met al bepaald niet universeel toegepast, realiseerde Power zich bij het onderzoek voor haar boek: «Never again betekent slechts dat we het nooit meer zullen toestaan dat Duitsers zes miljoen joden vermoorden in Europa tussen 1939 en 1945. Wat in Rwanda of Bosnië is gebeurd, wordt los van deze woorden gezien. De holocaust is een uitzondering op alles.»

In de VS is handel en wandel van de regering-Clinton gedurende die paar maanden in 1994 nooit onderwerp geweest van enig onderzoek. Maar toen president George W. Bush het Rwanda-dossier van zijn voorganger onder ogen kreeg, krabbelde hij in de kantlijn de woorden: «Not on my watch»: niet onder mijn toezicht. In Bush’ ambtsperiode zouden er geen genociden plaatsvinden, beloofde hij zichzelf. «Dat was interessant», erkent Power. «Maar het is de vraag of dit niet de jaren-negentigversie van never again is: we staan het nooit meer toe dat Hutu’s Tutsi’s vermoorden in het Grote Merengebied in Afrika tussen april en augustus 1994. Slogans moeten gevolgd worden door concrete maatregelen. Zolang dat niet gebeurt, zijn het loze woorden.»

Samantha J. Power (1970) vertrok op haar 23ste naar de Balkan om als freelance journalist de oorlog in Bosnië-Herzegovina te verslaan. Haar stukjes verkocht ze in eerste instantie aan een aantal lokale Amerikaanse kranten. Over de val van Srebrenica en de daaropvolgende massamoord berichtte ze voor de invloedrijke Washington Post. «Ik schreef iedere dag voor Clinton, maar voor het welbevinden van de mensen in Srebrenica heeft dat niets uitgemaakt», concludeerde ze. Dus vertrok ze. Terug naar Amerika, naar Harvard Law School. Van 1999 tot vorig jaar was ze, ook aan Harvard, directeur van het Carr Center for Human Rights Policy van de Kennedy School of Government. Power: «Ik ben niet naar de Balkan gegaan voor de journalistiek, maar om de verschrikkingen die daar plaatshadden door te geven. Journalistiek bedrijven kan iedereen. Maar na Srebrenica dacht ik: forget it, ik ga weer studeren en ik ga proberen dichter bij de Amerikaanse overheid te komen. Als ik in de positie zou zitten waarin ik de artikelen van de Washington Post niet meer zelf hoef te schrijven maar ze mag lezen, dan krijg ik misschien iets meer gedaan.»

In Een probleem uit de hel: Amerika, het Westen en het tijdperk van de genocide, dat eerder dit jaar werd onderscheiden met de Pulitzerprijs, probeert Samantha Power de redenen voor Amerikaanse afzijdigheid te ontrafelen. Regeringsfunctionarissen die nalieten belangrijke besluiten te nemen, worden bewust met naam en toenaam genoemd. «Nietsdoen was de manier om niets aangerekend te krijgen. Alleen als je wél iets had gedaan en het ging fout, dan haalde je de geschiedenis. Ik probeer te laten zien dat je ook wel degelijk herinnerd kunt worden als je op een moment dat je iets had moeten doen juist niets deed. Zonder mezelf op de borst te kloppen: door de erkenning die mijn boek heeft gekregen, denk ik dat beleidsmakers in Washington zich een stuk bewuster zijn geworden van wat het betekent om in zulke gevallen aan de zijlijn te blijven staan.»

Power roept op tot een meer morele benadering van de buitenlandse politiek. Wat dat betreft kwam haar boek op het juiste moment. 11 september zou de empathie van Amerikanen met de slachtoffers van genocide kunnen vergroten. «De terroristen die Amerika aanvielen, richtten zich net als bij genocide niet op burgers die hen persoonlijk iets hadden aangedaan, maar op onschuldige burgers waarvan gevoeld werd dat ze een collectieve verantwoordelijkheid zouden hebben. Mensen die op 11 september omkwamen, waren dus niet het slachtoffer van iets wat ze hadden gedaan, maar om wat ze waren: Amerikaan.»

Power bespeurt hierdoor een zekere verandering in het denken: «Mede door 11 september heeft Bush de zeer machtige isolationistische vleugel van de Republikeinen kunnen lamleggen. Isolationisme is de basis voor afzijdigheid. De huidige regering heeft het bovendien politiek acceptabel gemaakt om een discussie aan te zwengelen over morele waarden waarop buitenlands beleid gestoeld zou moeten zijn. Over het belang van vrijheid bijvoorbeeld. En al is de regering-Bush erg selectief in de toepassing van deze uitgangspunten, het discours is wel degelijk veranderd. Er zijn geen grotere moralisten denkbaar dan de neoconservatieven. Weliswaar niet zonder opportunisme, maar het siert ze dat ze volledig bereid zijn te praten over het verspreiden van Amerikaanse waarden, het stoppen van dictators en tirannen en het bevrijden van onderdrukten.»

Een morele buitenlandse politiek is niet in tegenspraak met het eigenbelang: «Ik heb de indruk dat nu voorzichtig een verband wordt gelegd tussen mensenrechten en democratie enerzijds en de Amerikaanse interne veiligheidssituatie anderzijds. Wie erkent dat morele waarden gerelateerd zijn aan het Amerikaanse belang, moet hiernaar handelen.»

Toen Bush Auschwitz bezocht, zei hij zich op die plaats meer bewust te zijn geworden van de «macht van het kwaad». Hij refereerde hiermee aan zijn «as van het kwaad». Schuilt in uw morele benadering niet het gevaar van politisering van het begrip genocide?

Samantha Power: «Als het onder Clinton niet is toegestaan om de woorden ‹genocide› en ‹Rwanda› in één zin uit te spreken, dan kun je niet zeggen dat die politisering nieuw is. Toen werd het woord genocide juist niet gebruikt omdat de regering dan in actie had moeten komen. Nu zou het woord misschien wel worden gebruikt, terwijl er eigenlijk andere bedoelingen zijn. Maar bij oorlogsretoriek hoort nu eenmaal een beroep op moraliteit. Betekent dit dat ik beducht moet zijn als ik de VS oproep morele belangen bij buitenlandse politiek te laten meewegen? Wel als het gaat om dit soort Auschwitz-exploitatie, maar daar roep ik niet toe op. Moraliteit is in mijn ogen minder een dwang, zoals de regering-Bush denkt. Bush zegt: staten moeten de vrijheid beschermen zoals wij de vrijheid beschermen. Ik kijk hoe iets voorkomen kan worden: staten moeten niet zulke misdaden plegen. Ieder westers land heeft op alle mogelijke niveaus contacten in andere landen. De vraag is wat je met die contacten doet. Houd je rekening met de wijze waarop andere landen hun inwoners behandelen? Of gaat het alleen maar om hun natuurlijke hulpbronnen of over de vraag of er terroristen in dat land zitten? Als er ergens iets onverkwikkelijks gebeurt, kun je zeggen: ga erheen! Maar we zijn er al. We waren ook in Rwanda toen daar 800.000 mensen werden vermoord.»

U prijst in uw boek het nauwgezette onderzoek naar de Nederlandse rol bij de val van Srebrenica en u plaatst dat tegenover de onwil van Amerikaanse regeringen om enige introspectie toe te passen. Het Nederlandse onderzoek heeft het debat echter vijf jaar vertraagd. Is er niet een betere manier om politici ter verantwoording te roepen voor hun nalatigheid?

«Na al die jaren kan een onderzoek inderdaad ook een manier zijn om de verantwoordelijkheidsvraag diffuser te maken. Toch ben ik positief over Nederland. De Fransen deden ook onderzoek, maar probeerden hiermee vooral hun eigen straatje schoon te vegen. Hoeveel gewone Fransen zouden zich ook maar enigszins schuldig voelen voor Srebrenica? Ik denk niet één. Dat heeft misschien met de Franse volksaard te maken, maar het komt ook doordat het in Frankrijk maar een beperkt, snel onderzoekje was, waarbij de blik vooral was gericht op hun generaal Janvier. Amerika heeft niets onderzocht, Engeland ook niet.

Voor een buitenstaander die niet die Nederlandse obsessie met Srebrenica heeft, is het indrukwekkend wat Nederland heeft gedaan. De gemiddelde Nederlander weet wat er in Srebrenica is gebeurd en is daar niet trots op. Men is zich bewust van de ernst van de situatie. Beleidsmakers en politici zullen zich de volgende keer als Nederland in zo’n situatie belandt, realiseren dat de waarheid of in elk geval een deel van de waarheid op een gegeven moment ondubbelzinnig boven tafel komt. Ze zullen herinnerd worden om hun daden, goed of niet goed.»

U beschrijft gedetailleerd de inspanningen van Raphael Lemkin bij de moeizame totstandkoming van het VN-verdrag uit 1948 «inzake de Voorkoming en de Bestraffing van Genocide». Het verdrag noemt u echter «verre van perfect». Kan de tekst verbeterd worden?

Samantha Power: «Door de woorden te verbeteren, wordt de reactie heus niet beter. Dat is zo’n typisch Europese gedachte waar we beter onze energie niet in kunnen steken. In het verdrag wordt gesproken over het ‹geheel of gedeeltelijk vernietigen› van etnische groepen. Dat is misschien vaag, maar naarmate je meer concreet wordt, leg je voor leiders de lat ook hoger om te reageren.

Als een land als Zim babwe de vrije pers sluit, wat onlangs is gebeurd, dan is dat een reden om je te engageren. Je kunt niet wachten tot ze de journalisten niet meer alleen de mond snoeren maar ook vermoorden. De mate van betrokkenheid moet toenemen naar gelang de schendingen toe nemen.

Of neem Tsjetsjenië. Niet best, wat daar gebeurt. Maar of het nu wel of niet genocide is, of dat het een genocide lijkt te worden, interesseert me niet. De vraag is of de situatie slecht genoeg is om je te mengen in de interne beslommeringen van een soevereine staat. Soevereiniteit krijgen landen niet automatisch, ze moeten het verdienen. Als ze een vlag en een munteenheid hebben, betekent dat niet dat ze een vrijbrief hebben en dat niemand meer hoeft te kijken wat ze aan het doen zijn. Dat is in mijn ogen nog altijd het grootste succes van de naoorlogse beweging voor internationaal recht.

Als je ziet dat de vrije pers wordt gesloten of dat voedselhulp tegenstanders van een regering niet bereikt, dan kan dit de voorbode betekenen voor genocide. In het geval van Zimbabwe heeft Zuid-Afrika de grootste verantwoordelijkheid. Maar ook de VS kunnen niet afzijdig blijven. Toen Bush op reis in Afrika gevraagd werd naar Zimbabwe kwam hij met een negentiende-eeuws antwoord. De Zuid-Afrikaanse president Mbeki had hem bezworen dat alles onder controle was. ‹Dus wie ben ik om iets kritisch te zeggen over hoe een andere soevereine staat zich gedraagt?›

Wie je bent? Je bent de president van de Verenigde Staten! Hij bleek niets te geven om de Zimbabwanen en zich alleen zorgen te maken over de relatie met Mbeki, die naast hem stond.»

Dat is toch anders dan Bush’ uitlating «not on my watch», waar u enthousiast over was.

«Ja, hij is een hypocriet. Zoals de meeste politici. Hij zou zich moeten realiseren dat als hij zich meer zorgen zou maken over landen als Zimbabwe hij zijn positie in Irak aanzienlijk kan verstevigen.»

Is het mogelijk de oorlog tegen terrorisme te verbreden met een oorlog tegen genociden?

«Ze zouden in elkaars verlengde kunnen liggen. De oorlog tegen het terrorisme wordt nu exclusief aangewend om actie te ondernemen tegen mensen van wie wordt gedacht dat ze een bedreiging voor Amerikanen vormen. Bij een oorlog tegen genociden is het precies andersom: daar gaat het om daders die juist niet bedreigend zijn voor Amerikanen, maar slechts voor hun eigen mensen.

Als je werkelijk gelooft dat de manier waarop een andere staat zijn inwoners behandelt de beste garantie is voor je eigen welvaart op lange termijn, dan komt de strijd tegen terrorisme samen met de strijd tegen genocide. Maar daar zijn we nog lang niet.»