Het fenomeen van de afgelopen week was de Deens-Palestijnse Yahya Hassan. Negentien jaar oud en de best verkopende dichter in Denemarken ooit (honderdduizend exemplaren op vijf miljoen inwoners). Opgegroeid in een immigrantenwijk in Aarhus, jeugd vol geweld, criminaliteit, godsdienstige indoctrinatie en tuchtscholen. Het was op zo’n school dat hij in aanraking kwam met de literatuur: Dostojevski, Knausgard. The rest is history.
Het begrip ‘urgent’ is (samen met ‘meesterwerk’ en ‘tour de force’) nogal gevoelig voor inflatie, maar met betrekking tot Hassans gedichten toch wel erg op z’n plaats. Woedend is zijn pen, die de vicieuze cirkels van geweld en hypocrisie in de islamitische gemeenschap in kapitalen optekent. Het leverde hem een vreemde mix op van doodsbedreigingen en steun van rechts-populistische politici. Inmiddels kan hij niet meer over straat zonder zijn drie bodyguards – ook niet in Amsterdam, waar hij aanmeerde ter gelegenheid van de Nederlandse vertaling van zijn bundel.
Hij zat op een podium, geflankeerd door een interviewer en een Deense tolk, die volstrekt overbodig bleek omdat Hassans Engels uitstekend is. De meeste vragen vond hij belachelijk, en dat stak hij niet onder stoelen of banken (over de doodsbedreigingen: ‘Tja, er zijn veel domme mensen in deze wereld. Aan deze tafel, bijvoorbeeld’). Op andere momenten leek ineens de aan-knop te zijn gevonden, en vertelde hij met iets wat in de buurt kwam van bevlogenheid over zijn ouders die opgroeiden in een Libanees vluchtelingenkamp, hun vlucht naar Denemarken, de religie als enige ankerpunt en de ellende die daaruit voortkomt, generatie op generatie.
Hassans grilligheid fascineerde me. Tegelijkertijd riep die een groot onbehagen in me op. Zit je daar, dacht ik meer dan eens, negentien jaar, een straatcrimineeltje dat dichter werd en zich nu moet handhaven in een wereld van welgestelde blanke poëzieliefhebbers. Vergeleken met hem hadden wij niets meegemaakt, en dat liet hij ons voelen. Maar ook van het hele sensatie-gedoe werd ik ongemakkelijk, van mijn eigen komst naar dit programma, die daar zeker ten dele op was gebaseerd. Ik zat in een zaal en keek naar een fenomeen. Het fenomeen keek nukkig terug, en glipte na afloop de zaal uit om een sigaretje te roken en een meisje te versieren. Precies zoals van hem werd verwacht, eigenlijk.
Een paar dagen later arriveerde de jonge Amerikaanse schrijfster Marie Calloway in Nederland. Ze was uitgenodigd voor het Das Magazin Festival – dertig leesclubs verspreid door Amsterdam, in het bijzijn van de auteur –, waaraan ik zelf ook deelnam. Calloway (een pseudoniem, overigens) werd een internetfenomeen door haar blogs over haar seksuele escapades, die van zoveel afstandelijkheid en onthechting getuigden dat ze het predikaat ‘Asperger’s realism’ toebedeeld kregen. Dat klinkt ongeveer zo:
I am so beautiful and young that men will pay three hundred dollars to have sex with me; sex work will reify my youth and beauty. I have no friends and nothing to do except school and this will give me something to do and a way to study other people besides through the Internet.
Eigenlijk twijfelde ik nogal aan het bestaan van deze persoon, en die twijfel werd gevoed toen ze haar vlucht gemist bleek te hebben. Een dag later, net op tijd voor het festival, arriveerde ze alsnog. Twee kranten probeerden haar te interviewen – een moeizame exercitie die niet al te veel opleverde, want Calloway was niet van zins haar mond te openen – en na vijf minuten in de leesclub ging ze er vantussen. ‘The Dutch tried to humiliate me’, schreef ze later op haar Instagram: ‘They wanted me to sit there while they read my book and talked about how many people I’ve slept with. They acted like it was outrageous I left.’
Ik voelde vooral medelijden met dit meisje, zo oneindig eenzaam in de wereld en helemaal niet bestand tegen al het gedoe rondom haar persoon. Fenomeen tegen wil en dank.
Op zondagochtend bladerde ik door de Volkskrant. Ik verslikte me haast in mijn boterham toen ik stuitte op een grote foto van Michel Houellebecq (58), die er tegenwoordig blijkbaar uitziet als een tandeloze oude zwerver. Zelf zegt hij niet van plan te zijn binnen afzienbare tijd te sterven. Na jaren afzondering heeft hij zich weer in Parijs gevestigd, waar hij zich onder de mensen begeeft en werkt aan een nieuw boek. ‘Frankrijks meest gelezen schrijver cultiveerde altijd al een clochard-achtige verschijning’, schrijft journalist Pieter van den Blink, ‘maar of hij de regie nog heeft over de ontluistering waaraan zijn gezicht nu ten prooi valt, weet alleen hij.’
Bij Houellebecq weet je het inderdaad maar nooit. Zeker is wel dat wie verandert in een fenomeen, onvermijdelijk een beetje minder mens wordt.