
Afgelopen najaar verhuisden we met onze vier maanden oude baby naar een gezinshuis in een buitenwijk van Amsterdam. Of, zoals buurtbewoners zeggen, naar een eiland. Want om de zeven straten van witte koopwoningen heen, sommige groener uitgeslagen dan de ander, ligt een sloot. Daar weer omheen staan nu nog vooral sociale huurwoningen. Nu nog, want wooncorporaties renoveren de boel as we speak.
Mijn vriend werd betoverd door het vele groen rond ons nieuwe huis, de straatnaam haalde mij over. Het idee van een gezinswoning vond ik namelijk angstaanjagend – alsof de muren me zouden dwingen tot het enkel uitvoeren van traditionele moedertaakjes – een straatnaam vernoemd naar een vrouw zou me daarentegen elke dag goede hoop geven.
Van alle Nederlandse straten is maar twaalf procent vernoemd naar een vrouw, ontdekte De Correspondent een paar jaar terug. En daarvan zijn de meeste vernoemd naar een ‘vrouw-van’.
Onze straat niet: Nienke van Hichtum, pseudoniem van Sjouke Bokma de Boer, was een schrijfster, geboren in 1860 in Friesland, overleden in 1939 in Hilversum. Ze is bekend geworden door haar kinderboeken, vooral Afke’s tiental, een verhaal over een erg arm gezin met tien kinderen dat bijeengehouden wordt door een zorgzame moeder. Maar Van Hichtum vertaalde en bewerkte daarnaast ook sprookjes uit andere landen naar het Fries. Recenseerde enkele honderden kinderboeken, ook voor De Groene Amsterdammer. En ja oké, ze was óók vrouw-van. Ze trouwde in 1888 met Pieter Jelles Troelstra; later lange tijd de voorman van arbeidersvereniging. Een niet heel soepel verlopend huwelijk, ‘twee zenuwlijers’, noemt biografe Aukje Holtrop hen in een aflevering van VPRO Boeken uit 2005. Ze kregen samen twee kinderen.
In de inleiding van haar biografie over Van Hichtum schrijft Holtrop dat haar nieuwsgierigheid vooral getriggerd werd door de vraag hoe een intelligente vrouw eind negentiende eeuw, die afhankelijk was van haar man en zo tegen hem opkeek, tóch een eigen leven kon leiden; een carrière kon opbouwen. De belangrijkste kinderboekenschrijfster van de eerste helft van de twintigste eeuw kon worden. Haar antwoord (spoiler): dat kon ze niet. Pas na hun scheiding kon ze volgens Holtrop haar talenten en persoonlijkheid ten volle ontplooien. Waarom was dat? Hoe hielden de omstandigheden (huwelijk, kinderen; ‘gezinswoning’) haar tegen? Troelstra hertrouwde overigens één maand na de scheiding, met de huishoudster. Van Hichtum bleef tot haar dood alleen. Afgezien van haar verlovingstijd lijkt het volwassenen leven haar vrij zwaar te vallen, de werelden in haar verhalen zijn desondanks, of juist daarom, wat geromantiseerd.
Ik had nog nooit van ‘Nynke fen Hichtum’ gehoord. Ook niet van de andere zes kinderboekenschrijfsters die op de straatborden in onze wijk staan – Nellie van Kol, Nannie van Wehl, Nellie Bodenheim, Cissy van Marxveldt, Willy Pétillon en Mien Labberton. Ik heb literatuurwetenschappen gestudeerd, maar ik weet niks van hun werk of levens. Ook in het archief van het Literatuurmuseum in Den Haag is niet veel achtergebleven van hun levens; enkele manuscripten, een paar brieven, wat uitgeknipte krantenartikelen; hun namen aandoenlijk onderstreept met potlood. Sommigen richtten blaadjes op, anderen sloten zich aan bij het feminisme, velen schreven naast kinderboeken opvoedkundige rubrieken – omdat dit hun passie was of omdat dit van hun werd verwacht? En wat voor filosofieën zitten er eigenlijk achter hun sterke ideeën over kinderliteratuur? Kortom: wie waren deze vrouwen en waarom zijn ze vergeten?
Inmiddels kan de ‘pop’ (zo noemen ze een baby in het Fries) bijna kruipen, ze kwakt steeds op het moment suprême terug op haar buik; inmiddels doen we weekboodschappen bij de Lidl om de hoek; zeggen we tegen elkaar dat we nu pas de waarde inzien van buren, van de linkerbuurvrouw kregen we zonnebloemen als welkomstgeschenk, van de rechter een dienblad met onze namen erin gegraveerd, en hebben we allebei een sportschool in de buurt gevonden. Die van mij zit aan het einde van de straat. Anders dan bij mijn vorige boksschool trainen hier de vrouwen en mannen gescheiden, en anders dan bij vorige sportscholen voel ik me hier extreem op mijn gemak.
Afgelopen training moesten we aan het einde van de les sparren: één minuut vrij kickboksen. Er kwam een jonge vrouw naar me toe, ik denk zeventien, minstens anderhalf kop kleiner dan ik. ‘Zullen wij?’ vroeg ze. Daarna kreeg ik de hardste klappen die ik ooit tijdens het boksen heb ontvangen. Bij elke trap werd ik kleiner, maar ik zei niks, uit trots en nieuwsgierigheid. ‘Je deed het goed’, complimenteerde ze vrolijk toen het voorbij was. Ik voelde me weer vijftien.
Na afloop van de training, toen ze haar djellaba aan en hoofddoek om had getrokken, vroeg ik haar bij de uitgang of ze soms ook aan krachttraining deed. Dat deed ze niet. Ik keek haar na toen ze de straat uitliep, haar zwarte rok gebold in de wind. Ik ken zoveel vrouwen niet.