Hoe breder het palet aan smaken en stemmen, hoe rijker een cultuur en daarom is diversiteit dus zo belangrijk. Om een vruchtbare bodem te creëren waarop duizend bloemen kunnen bloeien, in plaats van een waarop slechts de boterbloem of het sneeuwklokje goed gedijt. De vraag is alleen: hoe bereik je dat?
Enter Frank Zappa! Punk voordat er punkers waren, altijd agerend tegen een verstikkende burgermansmoraal en vooral bekend van nummers als I’m The Slime, over de mainstream media: ‘You will obey me while I lead you/ And eat the garbage that I feed you’, en mijn persoonlijke favoriet Bobby Brown (Goes Down), over de knapste jongen van de school, met een snelle auto en lekker veel geld, die meisjes verkracht en heimelijk homo is: ‘Oh God, I am the American dream/ But now I smell like Vaseline’ (niet erg queer positief misschien, of getuigend van goede smaak, maar wel grappig). Verder weet Wikipedia nog te vermelden dat er na Zappa’s dood in 1993 een spin en een planetoïde naar hem zijn vernoemd en dat er in Litouwen een standbeeld van hem staat omdat de voormalige burgemeester van het stadje Vilnius zo’n fan van hem was.
Goed, die Frank Zappa dus, gaf in 1987 een interview op MTV over de muziekindustrie, terug te vinden via YouTube, waarin een waardevolle les schuilt voor het huidige diversiteitsdebat.
De jaren zestig, zo legt Zappa uit, was een tijdperk waarin ongelooflijk veel experimentele muziek werd uitbracht, de nummers waren nieuw, ze waren anders, en dat kwam doordat platenmaatschappijen werden geleid door oude, sigaar rokende mannen zonder ideeën. Deze mannen hadden geen flauw idee wat mensen wilden horen, ze begrepen al die nieuwe muziek niet: ‘(They) looked at the product and said, “I don’t know. Who knows what it is?”’ Maar vervolgens waagden ze wel de gok. Want: ‘Who knows?’, misschien zat iemand, ergens, er wel op te wachten.
Nu daarentegen – en Zappa spreekt hier over de jaren tachtig, maar sindsdien is het alleen maar erger geworden – wordt de cultuurindustrie geregeerd door ‘hip, young executives’, met hun adviseurs en consultants, die beweren dat zij juist wél weten wat goed is en wat niet en op basis daarvan ook bepalen wat er uitkomt. Er worden met andere woorden geen gokjes meer gewaagd. En dat heeft vooral geleid tot heel veel meer van hetzelfde.
We moeten weer terug naar die houding van ‘wie weet?’, zegt Zappa, en daar sluit ik me graag bij aan. Niet dat ik ervoor pleit om oude, witte mannen alle macht te geven, dat is ook niet nodig, want die hebben ze nog gewoon, maar het probleem is wel dat veel te veel mensen zich, in de woorden van Zappa, opstellen als ‘de scheidsrechter van smaak voor de gehele bevolking’. John de Mol bijvoorbeeld, die ooit als ‘hip, young executive’ scoorde met Big Brother en maar blijft denken dat hij dat trucje kan herhalen. Of Matthijs van Nieuwkerk die zichzelf o zo hip en jong vond en echt geloofde Champions League te spelen, ook al was het resultaat dat steeds weer dezelfde mensen bij hem aan tafel zaten: ‘Bel Sywert maar.’ Of de gehele redactie van NOS Sport.
Zelf werd ik ooit gevraagd voor een aflevering van het tv-programma Het filosofisch kwintet, of beter gezegd, ik werd gevraagd om auditie te doen, wat inhield dat ik anderhalf uur lang een voorgesprek had met twee redacteuren die alles opnamen om dat later weer aan een derde redacteur te laten horen die dan moest beslissen of ik geschikt was voor tv. Ik bleek niet te voldoen. En dat is natuurlijk helemaal niet erg, ik ben geen gemis. Het teleurstellende vond ik alleen dat het onderwerp van de bewuste aflevering nu juist ‘doorgeslagen maakbaarheid’ was. Het idee dus dat je alles kunt beheersen en controleren en met genoeg kennis, al dan niet opgedaan via voorgesprekken, ook tot een gedroomd eindresultaat komt.
Het is de angst om niet te weten wat je kunt verwachten, of iets wel of niet gaat werken, die ervoor zorgt dat er geen risico’s worden genomen, er geen nieuwe dingen worden geprobeerd, die de cultuur uiteindelijk van haar zuurstof berooft.
En hetzelfde geldt ook andersom. Voor de hemelbestormers en diversiteitbepleiters die net zo goed doen alsof zij weten hoe het moet en hoort en wat wel of niet nog kan. Tegenwoordig komen we haast om in de beleidsplannen, klankbordgroepen en adviescommissies, codes voor inclusief taalgebruik, extra subsidies en quota: allemaal in de hoop om van bovenaf, voor eens en altijd, duizend bloemen te laten bloeien.
Maar misschien is het tijd om een stap terug te doen. Voor al die experts, opdrachtgevers, subsidieverschaffers en andere machthebbers (m/v/x) om achterover te leunen, een sigaar op te steken en te zeggen: wie weet? Geef mensen maar een kans. Juist als ze niet op jou lijken, en met plannen of ideeën komen waar je niets in ziet, en al helemaal niets van begrijpt, is dat het moment om te zeggen: doen! Laat de controledrift varen, toom dat ego in, ik sloot er mijn vorige column ook al mee af, maar doe dat gewoon nog een keer, want het is toch echt zoals Richard Feynman ooit zei: ‘Als je denkt dat je het begrijpt, heb je het niet begrepen.’