
Rond sommige schilders heersen misverstanden doordat één aspect van hun werk andere aspecten is gaan overheersen. Luxueuze zinnelijkheid is niet het eerste waar je aan denkt bij Francisco de Zurbarán, en al evenmin aan naakte mannelijke torso’s met glanzende spierbundels waar een Italiaanse renaissanceschilder zich niet voor zou schamen. De meeste mannelijke lichamen zijn bij Zurbarán goed verborgen onder monnikspijen, witte, grijze, en bruine, en de manier waarop die pijen geschilderd zijn duidt op een andere vorm van zinnelijkheid, een die pas optreedt als een schilder zich lang en hardnekkig met de studie van stof, materie, heeft beziggehouden.
Dat was, lange jaren geleden, mijn eerste confrontatie met deze Spaanste van alle schilders in het klooster van Guadalupe. Droge, Andalusische landschappen als het cliché van Spanje, kerken met extatische heiligenbeelden, olijfbomen in slagorde op een heuvel tegen de hemel, daar klopt alles. En binnen in het klooster de geschilderde monniken in hun pijen. Geen seconde dacht ik aan de lichamen onder die pijen, het waren de meters stof van die pijen, hun plooien, de oneindige nuances in de kleuren van die strenge dracht die nauwelijks een beetje lichaam liet zien die me fascineerden. Het leek alsof je de stugge stof kon voelen zonder die aan te raken, ik weet nog dat ik me afvroeg hoe je dat kon doen, hoeveel geestelijke concentratie een schilder daarvoor moet opbrengen. Of je nu dichterbij stond of wat verder weg, door je ogen op die stof gericht te houden zag je plotseling, als je de monnik en de rest van het schilderij even weg kon denken, een uiterst modern en abstract schilderij dat je uit die pij zou kunnen snijden, heiligschennis, maar als je dat eenmaal gedacht hebt, laat het beeld je niet meer los. Ik zag blauw en goud en soms zelfs zwart in wat daarvoor nog egaal wit geleken had, en wist dat ik voor mezelf een schilder had ontdekt die me jaren zou bezighouden.
Ik zocht zijn Zweetdoek van Veronica op in Valladolid en in Stockholm – beide zijn in de schitterende overzichtstentoonstelling Francisco de Zurbarán, Meister der Details in het Museum Kunstpalast in Düsseldorf aanwezig. Wat je dan ziet als je van het ene doek naar het andere gaat, is dat het gezicht van Christus in Stockholm nog aanwezig is, maar in Valladolid veel geheimzinniger alleen nog maar een suggestie van een gezicht is, een vage omtrek van een hoofd, maar geen neus, geen mond, geen ogen, en juist door de afwezigheid van dat alles een gezicht.
Zurbarán is een mystieke en metafysische schilder. Hij leefde vlak na de dichter Johannes van het Kruis, die hij ongetwijfeld gelezen heeft, net als Teresa van Ávila. Daardoor, en door al die monniken, en afbeeldingen van de heilige familie en van gemartelde heiligen, heeft hij een zekere reputatie van heiligheid gekregen die maar een deel van zijn wezen is. Juist de verzameling van tegenstellingen maakt een bezoek aan de tentoonstelling in Düsseldorf tot een avontuur. Na de eerste confrontatie met zijn werk in Guadalupe en Sevilla zag ik zijn werk in de Real Academia de San Fernando in Madrid, waar een rij rechtop geschilderde Dominicanen even opkijkt vanuit levensgrote schilderijen, alsof de schilder ze gestoord heeft bij het schrijven. Ze hebben grote boeken in hun handen en een pen, je zou het laatste woord hebben willen lezen dat ze net geschreven hadden, en de blik die ze op je richten komt uit een voorgoed voorbije tijd alsof ze ons aan iets willen herinneren. Later zag ik een tentoonstelling in Parijs waar alles wat de troepen van Napoleon uit Spaanse kloosters geroofd hadden te zien was, voor het Franse publiek van die dagen een fascinerend beeld van een land dat men eigenlijk niet kende. Het is Frankrijk dat deze zo Spaanse schilder voor zichzelf ontdekte.
Langzamerhand zag ik nu ook andere kanten van Zurbarán, waardoor hij niet eenvoudiger, maar raadselachtiger werd. Toen Zurbarán bij Philips de Tweede hofschilder geworden was en bevriend geraakt met Velázquez kreeg hij de opdracht de werken van Hercules te schilderen. Met een kleine geestelijke oefening kan een bezoeker, nadat hij eerst naar het schilderij van de praktisch naakte Hercules in de Augiasstal gekeken heeft – en daarbij heeft opgemerkt hoe schitterend Zurbarán het water van de rivier op dat doek heeft geschilderd; water is ook materie – zich er rekenschap van geven hoe goed deze schilder van vrome monniken wist hoe een mannenlichaam er onder die pijen uitzag. Een gewaagde gedachte, maar de schilder moet zich daarvan bewust zijn geweest. Wie weet wat hij toont weet ook wat hij verbergt, en die pijen werden op echte lichamen gedragen.
Naakte vrouwen heeft Zurbarán bij mijn weten niet geschilderd, maar in zijn serie Mujeres que andan, ‘Vrouwen die lopen’, wel een aantal schitterende vrouwenportretten, de heilige Casilda, de heilige Marina. De kleren die zij dragen laten zien wat de meester van het ogenschijnlijk zo monotone bruin van de Franciscanen of het wit van de Karthuizers ook kon, een onvoorstelbaar rijke kleurschakering in de meterslange gewaden die om die slanke vrouwengestalten gedrapeerd zijn, de vouwen die textiel krijgt als iemand loopt; veelkleurige, stof geworden zinnelijkheid.
De curatoren van deze tentoonstelling hebben goed geweten waar zij hun schatten moeten halen. Ik heb in ieder geval veel gezien wat ik niet kende, en daar waren werkelijke verrassingen bij, zoals uit Mexico het Avondmaal in Emmaus. Een duister schilderij met de tenebristische atmosfeer van een Caravaggio, van wie Zurbarán in Sevilla schilderijen gezien kan hebben – en toch blijft het een extreem Spaans schilderij. De drie mannen zitten samen aan tafel in een tafereel van ongelooflijke intimiteit, Christus, de donkere middelste, heeft het brood dat hij zojuist gebroken heeft in zijn beide handen. Aan de kruik met water of wijn die op tafel staat en het stuk brood dat daarnaast ligt, en vooral aan de schaduwen die die voorwerpen over het heldere kleed werpen zie je dat Zurbarán ook een meester van het stilleven was.
En van het rood. De heilige Hieronymus uit het Musée Girodet in Montargis is een apotheose van het diepste, woedende rood. Niet alleen heeft de heilige de steen waarmee hij zich kastijdt in zijn bloedende hand, ook de kardinaalsmantel is van zijn schonkige lichaam afgezakt tot op de donkere aarde waar een schedel ligt die nog net het licht vangt. Rood is ook de overheersende kleur op het schilderij waar een melancholieke Maria in een huiselijke scène in Nazareth ziet hoe haar zoon zich aan een doorn prikt en naar het bloed kijkt dat zij ook ziet, een voorspelling van wat er later zal gebeuren. En uit het Prado ten slotte komt een gekruisigde Christus. Zelfs aan de uiterst minimale witte lendendoek kun je zien waarom Zurbarán de meester van de plooien en de stof genoemd wordt. Het gezicht van de gekruisigde hangt half in de schaduw, de nadruk ligt op het gezicht van de schilder die met het palet op zijn linkerarm omhoog naar de dode man staart. Ontroering, eerbied, rouw, verdriet, alles staat op het gezicht van de schilder te lezen, en het is alsof je een ogenblik kijkt in de ziel van Francisco de Zurbarán die alles gemaakt heeft wat we hier de afgelopen uren gezien hebben.
Maar dan is er nog een klein postscriptum van een bijzondere intimiteit. De zoon van Francisco heette Juan. Van hem hangt er een aantal stillevens, waarvan één met druiven en één met citroenen, Teller mit Zitronen. De jonge Zurbarán, die maar 29 zou worden, had het talent van zijn vader geërfd. Wanneer je langer dan een paar minuten naar die citroenen kijkt gaat het je duizelen, al was het maar omdat je plotseling voelt wat Kant bedoeld heeft met de ongrijpbaarheid van het Ding an sich. Ik in ieder geval kan die blik niet lang volhouden.
Francisco de Zurbarán, Meister der Details, t/m 31 januari 2016 in Museum Kunstpalast in Düsseldorf. De Zurbarán maakt ook deel uit van de tentoonstelling Spaanse meesters uit de Hermitage, t/m 29 mei 2016 in de Hermitage in Amsterdam
Beeld: Francisco de Zurbarán, Santa Casilda, circa 1630-1635. Olie op canvas, 171 x 107 cm. Foto: Museo Thyssen-Bornemi sza, Madrid