14 april 2001, vier uur ‘s middags een groep nieuwsgierige twintigers, waaronder de schrijver van dit stuk, heeft zich verzameld in een klein zaaltje van politiek-cultureel centrum de Balie in Amsterdam om te gaan praten over «de betekenis en de hypocrisie van hedendaagse normen en waar den». Het is de eerste bijeenkomst uit een zevendelige reeks onder de titel M:20 («Mo raal van twintigers») die wordt georganiseerd door de Balie in samenwerking met Paradiso.
Het is druk. Voor de deur staan nog mensen die ook naar binnen willen, maar de zaal is vol. Vol! Dit verbaast me, maar al snel wordt duidelijk dat ik mijn cynische houding thuis had kunnen laten. Geen tijd voor cynisme! Iedereen die hier samengepakt zit, wil wat zeggen; voelt de noodzaak om wat te zeggen.
Want het beeld dat de media van de zogenaamde twintigers-van-nu hebben geschetst, moet dringend worden gecorrigeerd: nee, wij zijn geen apathische, patat kauwende pleasure-zappers; nee, wij zijn niet alleen met onszelf bezig; nee, wij zijn niet normen- en waardenloos. Wat dan wel? Allereerst: wij zijn geen homogene, makkelijk te etiketteren «generatie».
Waar vind je een etiket zo groot dat het past op zowel de gelovige jonge rapper met rastalokken als op de vrijwilligerswerkster met modieuze hoofddoek, op de homo seksuele jongen van Turkse afkomst uit Rotterdam, als op mij; blank, opgegroeid in de provincie en (kuch) vier jaar lid geweest van het corps? Je zou een etiket zo groot als Nederland moeten fabriceren. Wat hier zit, is precies die dwarsdoorsnede van de Nederlandse maatschappij waar het in de papieren discussies over de multiculturele samenleving om draaide. Alleen is het vandaag geen theoretisch construct maar tastbaar, echt.
Twee uur lang gaan microfoons van hand tot hand. Codewoord van deze middag: respect. Opgegroeid in de jaren tachtig en negentig, in een tijd waarin de ideologieën allang failliet waren verklaard en de nadruk kwam te liggen op een soort do-it-yourself-geloven, hopen en liefhebben, is het enige houvast voor deze «jongeren» de directe omgeving van vrienden en naaste familie, en de eigen subcultuur. Als er geen grote veilige kaders meer zijn op basis waarvan je beslissingen kunt nemen en keuzes kunt maken, dan blijft over: het netwerk op microniveau. Normen en waarden worden niet simpelweg overgenomen maar geconstrueerd binnen kleine, zorgvuldig opgebouwde gemeenschappen. Er wordt gepraat, onderhandeld bijna, over wat belangrijk is, en altijd met respect voor de ander. Niet met bloemen in het haar in het park onder invloed van verdovende middelen, maar gewoon: op straat, thuis en in de moskee of kerk.
Opvallend is dat veel van de aanwezige jongeren gelovig zijn en dit ook durven zeggen zonder bang te zijn voor gegniffel of gesnuif. (Respect.) Maar dat ze op geen enkele manier proberen hun eigen spirituele houvast op te dringen aan een ander. (Respect.) Misschien is deze groeiende behoefte aan spiritualiteit en zingeving wel logisch: hoe meer vrijheid je hebt om te zijn wie je wilt zijn en te doen wat je wilt doen, hoe belangrijker het wordt om te zoeken naar manieren om deze vrijheid te kanaliseren en je eigen opvattingen te toetsen aan die van een ander. Of die ander nou God is of degene die naast je zit tijdens een twintigersdebat in de Balie.
Vier dagen later, 18 april 2001, acht uur ’s avonds een groep dertigers en veertigers heeft zich verzameld in de grote zaal van de Balie. In samenwerking met de Volkskrant is een debat georganiseerd door en voor de zogenoemde lost generation (geboortejaar 1955-1970). Ze zijn boos of proberen dat te zijn, boos op de babyboomers (geboortejaar 1945-1955!). Die arrogante vijftigers die alle belangrijke posities bezet houden en geen ruimte geven aan hun jongere broertjes en zusjes. De afgelopen weken was de discussie «het generatiedebat is weer in volle hevigheid losgebarsten» onder meer te volgen op de Volkskrant-website. De bijdragen verschilden nogal van toon.
Caspar Janssen, die in Nederland het startschot moest geven van de discussie die in Duitsland en Frankrijk al langer aan de gang is, overvalt «een grote moeheid bij de gedachte» dat hij de aanval zou moeten openen op de babyboomers, want hij is «een twijfelaar, een beetje bangig, gezagsgetrouw en inmiddels zelfs behoorlijk a-politiek» een kind van zijn tijd, noemt hij dat, hem zul je niet met spandoeken de straat op zien gaan om te protesteren. Misschien ook omdat hij zich daarvoor nu inmiddels wat te oud (brrr) vindt, want 38 «te laat voor links».
Michaël Zeeman (1958) is in zijn stukken veel feller. Hij verwijt de babyboomers «hersenloos gezwets» en «gebrek aan verdraagzaamheid». «Lamlendigheid is door de geboortegolfgeneratie verkocht als idealisme. De brokken die daarvan het gevolg zijn, zullen door de dertigers en jonge veertigers van nu moeten worden opgeruimd.» Zo, die zit.
Maar zijn activistische toon is helemaal verdwenen nu hij vanavond op het podium, naast drie andere dertigers/veertigers, zijn standpunten moet komen toelichten. Jammer, vindt ook het publiek, dat begint te morren. Mensen kruipen achter de zaal microfoons om luid en duidelijk hun onbehagen te ventileren. Dat het afgelopen moet zijn met dat slappe gezwets, dat er nu… dat er nu… ja wat eigenlijk?
Ik kijk om me heen en zie (alleen maar) blanke, redelijk geslaagde dertigers en veertigers. Ze zijn bij elkaar gekomen om gezamenlijk hun ontevredenheid te beleven. Als was het een therapiegroep: ik ben boos, net als jij. Of, nou ja, niet heel erg boos, maar verdomd, toch een beetje! Ze zijn niet bij elkaar gekomen om plannen te maken, om iets te gaan doen met die boosheid en ontevredenheid, alleen om vast te stellen dat ze niet alleen zijn met hun gevoelens.
«Puinruimen na de babyboom» is de leus van deze avond, heel pragmatisch en zonder illusies: puinruimen, werken, doorgaan, vooral geen idealen hebben, gewoon doen en onzichtbaar blijven. Treurig. Maar «zo is het nou eenmaal» lijkt de conclusie van de avond.
Zoek nu de verschillen tussen deze twee bijeenkomsten.
De eerste bijeenkomst concentreerde zich nadrukkelijk op problemen van deze tijd, meer dan op leeftijd of op een conflict met een oudere generatie. Doel van M:20 is: «ideeën voor toekomstige sociale politiek» te genereren. Een heel wat constructiever uitgangspunt dan het aanscherpen van tegenstellingen tussen verschillende leeftijdsgroepen. Aan de hand van thema’s als globalisering, tijd, roots, de maakbaarheid van het lichaam, liefde en geluk zullen twintigers de komende maanden proberen om een visie te ontwikkelen op «hoe nu verder». Dit zijn thema’s die niet alleen voor twintigers relevant zijn: het is noodzaak om weer grip te krijgen op ontwikkelingen in onze samenleving en het heeft weinig zin om met leeftijdgenoten een gesloten kring te vormen en alleen maar naar elkaars navel te gaan zitten staren.
Daarom moet de vraag zijn waarom het generatiedebat weer in volle hevigheid oplaait. Het aanscherpen van tegenstellingen is niet meer dan een symptoom van een veel moeilijker te definiëren onbehagen dat steeds meer mensen aankleeft. Of je nu twintig, dertig of veertig bent, een tiener of bejaard, iedereen met redelijk functionerende zintuigen kan aanvoelen dat er sprake is van grote desoriëntatie, op verschillende niveaus. In de politiek, de economie, en, breder, onze «cultuur». We weten niet goed meer wie we zijn en waar (mee bezig). Aan alle kanten worden klokken geluid, maar niemand weet door wie, en waar die verdomde klepel hangt.
«Opeens» staat een groep op die zich neoconservatief noemt en roept om het oppoetsen van onze moraal. «Opeens» is er grote belangstelling voor Naomi Kleins boek NOLOGO en komen de activiteiten van (een snel groeiende) groep activisten die strijden tegen globalisering onder de aandacht. «Opeens» beleeft een handvol veertigers zijn coming out en blijken twintigers toch serieus geëngageerde debaters.
Opeens?
Nee, onze cultuur balanceert op de rand van een tijdperk dat bijna is afgerond en we zien in de verte slechts de vage contouren van hoe het er in de toekomst zal gaan uitzien. Dat veroorzaakt die conservatieve oprispingen, dat vastklampen aan het direct-nabije van de eigen peer group, aan tastbare doelen die met een beetje pragmatisme heus wel te realiseren zijn. Dat veroorzaakt ook de angst om betrapt te worden op grote idealen. Die we stiekem allemaal zo hard nodig hebben.
Iemand die precies zijn vinger op de zere plekken van onze samenleving weet te leggen, zodat het prikt, en prikkelt, is de Britse literatuurcriticus Terry Eagleton. In zijn meest recente boek The Idea of Culture (2000) geeft hij in een vijftal essays een scherpe analyse van alle schoonheidsfouten van ons westerse «cultuurgoed». Cultuur in de oude betekenis van het woord, als een handleiding voor de beschaving van de mensheid in de vorm van een herkenbaar discours, is versplinterd tot allerlei subcultuurtjes.
Iedereen heeft recht op zijn eigen «stukje» cultuur en heeft het recht om «anders» te zijn en dit zo demonstratief mogelijk uit te dragen. Als ik met aan mijn blote kont alleen een string op een eenwieler door Amsterdam wens te fietsen, dan is dat lekker anders en mijn goed recht. (We hebben immers een «tolerante cultuur», dus waag het niet om een ander met wapperende wenkbrauwen te bekritiseren, of anderszins tot nadenken te stimuleren.)
Zie daar de erfenis van die prachtige culturele revolutie in de jaren zestig. Eagleton noemt dit «the inflation of culture». Waarmee hij zich niet schaart onder die oudemannenclub van zeurende cultuurpessimisten die rouwen om het (postmoderne) vervagen van de grens tussen high en low culture. Dat is slechts een voorbeeld van zo'n conservatieve oprisping dat er tegenwoordig zoveel populaire Shakespeare-verfilmingen te zien zijn, toegankelijk voor iedereen, kan toch niet serieus een probleem worden genoemd.
Met «the inflation of culture» bedoelt Eagleton dat we ons in de jaren zestig dan wel hebben bevrijd van de druk allemaal te moeten leven volgens de normen en waarden van de (één) dominante cultuur, maar dat sinds die «bevrijding» kleine groepen zich steeds fanatieker vastklampen aan hun eigen subcultuur en dat deze subcultuur langzamerhand inzet is geworden van een politieke in plaats van een louter culturele strijd. Elk teken van subversiviteit (of dat nu een neusring of een neo-dadaïstisch postironisch pamflet is) wordt in dit pluralistisch culturele klimaat onmiddellijk bijgezet in ons dagelijks museum, ons dagelijks leven en daar hangt het inmiddels zo vol dat het van een afstandje begint te lijken op één grote kleurloze massa, waarop, om op te vallen, de verschillen nog meer moeten worden aangescherpt. Dit is de politieke cultuur van het verschil. De aandacht is verschoven van wat we als mensen gemeenschappelijk hebben naar particuliere preoccupaties.
Omdat er geen universele handleiding, één morele gedragscode meer bestaat, knutselt elk subcultuurtje zijn eigen handlei dinkje in elkaar maar hoe open minded zijn we als we ons zo krampachtig concentreren op alleen onze eigen zelfbedachte regels? Hoe intolerant is tolerantie?
Het debat in Nederland over de multiculturele samenleving is een goede illustratie van de problemen die zich voordoen als we iedereen per se «anders» willen laten zijn. Toen werd geprobeerd te formuleren onder welke paraplu al die subculturen in Nederland zich zouden moeten scharen, strekte een oorverdovende stilte zich over ons land uit: we weten eigenlijk niet zo goed meer volgens welk normen- en waardensysteem we in Nederland leven, we weten niet meer zo goed welke culturele bagage we aan nieuwe inwoners zouden kunnen overdragen.
De paraplu ligt al zo'n twintig jaar ingeklapt in een hoek. Het is tijd om deze weer op te steken, om weer cultuurkritisch of in elk geval cultuurbewust te durven zijn. Door de voortwoekerende globalisering verspreidt onze westerse, kapitalistische, corporatieve (postmoderne) cultuur zich over de hele wereld we zijn zo zelfingenomen met onze verworven vrijheden dat we eigenlijk vinden dat iedereen net zo, precies zo, «vrij» moet zijn als wij.
Maar deze culturele kolonisatie roept weerstand op, met name bij die samenlevingen die veel beter in staat zijn dan wij om te verantwoorden op welke (spirituele, morele) fundamenten zij hun gemeenschap hebben opgetrokken. We leven met de verwarrende paradox dat we «tolerant» willen zijn maar tegelijkertijd vinden we dat iedereen zich zo snel mogelijk aan onze levensstijl moet aanpassen. Maar als we niet eens in staat zijn om onze impliciete moraliteit voor onszelf te formuleren, hoe denken we die dan te verdedigen als we worden geconfronteerd met een zich verhardend fundamentalisme, ook binnen onze westerse samenleving?
«De betekenis en de hypocrisie van onze hedendaagse normen en waarden» daar zijn we nog lang niet over uitgepraat. Met de brokken zitten we allemaal, maar ook met de kans om samen te werken aan nieuwe kaders, nieuwe visies, een nieuw paradigma of nieuwe paradigma’s nu het postmodernisme eindelijk hardop failliet kan worden verklaard.
Toen ik een vriend met de opruiende leus «power to the twintigers» probeerde over te halen om volgende maand mee te gaan naar de tweede bijeenkomst van M:20, antwoordde hij verschrikt dat ik hem niet zo bang moest maken. «Power to the strongest argument» leek hem beter, en daar heeft hij gelijk in. Het is misschien een goed idee om die prefab-schotjes tussen «twintigers», «dertigers en jonge veertigers» en «babyboomers» zo snel mogelijk weer te verwijderen en zonder age code over deze, relevantere thema’s in een grote zaal, in de krant, weekbladen, op straat of in het café verder te discussiëren.
En ja, dan klink ik maar naïef!