«Shylock is na (en door) de Tweede Wereldoorlog een hybridisch monster geworden. (…) De joodse woekeraar werd, nadat zijn vervolgers in Neurenberg waren opgehangen, veredeld tot een soort bloedbroeder van Nathan de Wijze, en om zijn gedrag te verklaren werden de christenen zo onsympathiek mogelijk afgeschilderd. Met name in de beide Duitslanden wemelde het van de Wiedergutmachungs-Shylocks, wat over het algemeen de kwaliteit van het gebodene niet ten goede kwam.»
(Uit: Shylock, woekeraar, Mets & Schilt, 2002)
Op het repertoire van de Duitstalige theaters telde ik het afgelopen voorjaar drie ensceneringen van Christopher Marlowes De jood van Malta, drie versies van Shakespeares De koopman van Venetië, en maar liefst vier producties van Lessings Nathan de Wijze, de Duitse bloedbroeder van Shylock, aldus Van Amerongen. Mijn reis langs Wiedergutmachungsjuden op de Duitse tonelen begint bij die wijze jood Nathan in het multi-etnische Jeruzalem van de twaalfde eeuw.
Theater am Schiffbauerdamm, Berlijn. De directeur van dit oude Brecht-theater, Claus Peymann, heeft Lessings Nathan der Weise op het repertoire van het Berliner Ensemble gezet, als reactie op de aanslagen van 11 september 2001. Het programmaboekje bevat onder meer de fotos van de vernielde bibliotheek van Sarajevo (1994), ontheemde mensen in de Afghaanse hoofdstad Kaboel (1996) en de ruïnes van de Twin Towers in New York (2001). Dat er maar geen misverstand over moge bestaan: deze voorstelling gáát ergens over.
Gotthold Ephraim Lessing (1729-1781) schreef Nathan der Weise twee jaar voor zijn dood; het stuk beleefde pas twee jaar daarna in Berlijn de wereldpremière. Het «dramatische gedicht in vijf bedrijven» staat geboekstaafd als een verzoeningsstuk. Dat komt waarschijnlijk door een van de beroemdste monologen uit de Duitse toneelliteratuur, de parabel over de drie ringen. Nathan vertelt dit verhaal aan Sultan Saladin, die de rijkste jood van Jeruzalem vraagt welke van de drie wereldgodsdiensten, de joodse, de christelijke of de mohammedaanse, de ware is. Nathans parabel verhaalt over een ring die het bezit is van «een man in het Oosten», een ring met een geheime kracht «die wie de ring droeg als zijn toeverlaat/ dierbaar maakt bij God en de mensen». De ring gaat over van vader op zoon, en als een van de erfgenamen drie zonen krijgt die hem allen even lief zijn, laat hij voor die zonen drie kopieën van de ring maken. Wanneer na de dood van de vader zijn zoons aan een rechter de vraag voorleggen welke van de drie ringen de échte is, antwoordt deze rechter: «Mijn raad is: neem de toestand als hij is/ Als elk van u zijn ring heeft van zijn vader/ Laat elk zijn ring dan aanzien voor de ware/ Wie weet duldde de vader in zijn huis/ De tyrannie van de ene ring niet langer/ Vast staat: hij had u alle drie zeer lief/ En: even lief hij kon niet twee te kort doen/ Ten gunste van een enkele.» De utopie van de evenwaardigheid der drie godsdiensten jodendom, christendom, islam.
Nathan der Weise is een klassieker in de Duitse toneelliteratuur, maar overtuigende voorstellingen ervan heb ik nooit gezien. Daar verandert Peymanns Berlijnse enscenering niets aan. De overdaad aan politiek correcte signalen irriteert al voor er één woord van Lessings tekst heeft geklonken. Zeker, de Nathan van Peter Fitz is een monument van rust, maar helaas die van een vervroegd gepensioneerde dorpsonderwijzer, die alles na-druk-ke-lijk uitlegt, waardoor hij me tijdens de parabel over de ring deed denken aan Wim Kan, die tijdens een ingewikkelde conference tegen het publiek riep: «U mag aantekeningen maken, hoor!» Dat Peymann het zelf ook niet helemaal vertrouwde, blijkt aan het eind als hij na Nathans laatste woorden een actrice op laat komen, vermomd als Lessing, die Heiner Müllers tekst Lessings Schlaf Traum Schrei als epiloog spreekt. Helpen deed het overigens niet meer. Het stuk van Lessing was immers kaputt geregisseerd.
In de inleiding bij haar vertaling van Christopher Marlowes The Jew of Malta schrijft Elfride Jelinek dat het hier om een onvervalst antisemitisch stuk handelt, omdat «alle antisemitische stereotypen erin voorkomen». En inderdaad, het centrale personage Barabas voldoet in alles aan de ergste karikaturen uit Julius Streichers nazi-blad Stürmer. Barabas ís zijn eigen verhaal, hem karakteriseren is tevens de fabel van het stuk onthullen: hij is steenrijk, gierig, hij haat andersdenkenden en let slechts op zijn eigen voordeel, laat daartoe twee minnaars van zijn dochter elkaar uit de weg ruimen, vergiftigt een compleet nonnenklooster (waarin zijn eigen dochter zit), wurgt een monnik en liegt een tweede naar de galg, laat Malta achter als een ruïne, maar bedriegt ook het Turkse leger, waarbij hij zich aanvankelijk aansluit. Voor dit alles belandt hij uiteindelijk op de brandstapel.
Jelinek heeft een curieus excuus voor de seriemoordenaar Barabas: hij doet het uit wraak, omdat de Maltezer autoriteiten zijn complete vermogen in beslag hebben genomen. Ook argumenteert ze dat Marlowes antisemitisme uiteindelijk het antisemitisme als fenomeen ontmaskert. Ik heb de Weense enscenering waar Jelinek haar vertaling voor maakte niet bezocht, maar koos voor de voorstelling van Der Jude von Malta in Düsseldorf, vooral omdat de jonge regisseur Thomas Bisschoff me interesseert.
Hij gebruikt de helft van de vier uur die Zadek in Wenen voor zijn ontmaskerings-maskerade nodig heeft. Bisschoffs enscenering is streng, onderkoeld, in een prachtig decor (Uta Kala) van een blauw betegelde kubus met hoge smalle trappen en slechts enkele rode sofas als meubilair het geheel op een draaitoneel, wat de snelheid van de enscenering veel goed doet. Het ensemble raast koelbloedig door deze vertelling van kaltes Grauen, met als onderliggende mededeling: als iedereen ophoudt met nadenken, dan is dit slachtveld het resultaat. Maar dan: zelden een regie gezien waarbij de regisseur zijn werk in de laatste minuten van de voorstelling zo verknalt. In plaats van te branden, daalt Barabas langzaam van een trap af, gaat op de onderste trede zitten, en citeert nadrukkelijk enkele regels uit de Internationale. De seriemoordenaar geportretteerd als verworpene der aarde mijn mond viel open. Onbegrijpelijk dat je daarmee wegkomt ook, in een theatercultuur waar dit gruwelijke stuk maar liefst op drie plaatsen wordt gespeeld, terwijl Fassbinders Het vuil, de stad en de dood tot nu toe nergens in Duitsland mag en kan worden opgevoerd.
Fassbinders geruchtmakende personage A., die de rijke jood wordt genoemd, is een engel, wat heet: een heilige vergeleken met Marlowes Barabas. Martin van Amerongen had me op dit punt overigens hardhandig gecorrigeerd: Barabas is een archaïsch monstrum van vóór de holocaust, Fassbinders rijke jood heeft de stank van de gasovens nog in zijn kleren hangen.
Tot slot dan toch: eindbestemming Shylock, reisdoel München, Der Kaufmann von Venedig door het Bayerischen Staatsschauspiel in het Residenztheater. Het is een keuze voor de regisseur, Dieter Dorn (1935) en zijn twee prachtige spelers, Rolf Boysen (1920) en Thomas Holtzmann (1927) als respectievelijk Shylock en Antonio, de werkelijke koopman van Venetië. Het is een keuze ook voor traditie, conventie, volgens sommigen wellicht: ouderwets toneel maar dat zou een oppervlakkige constatering zijn. Dorn is wat ze in Duitsland een Schauspielverführer noemen, een regisseur die spelers tot grote hoogten en intelligente diepgang weet te verleiden.
Sinds het stuk weer salonfähig werd in het naoorlogse Duitsland (ongeveer vanaf het begin van de jaren zestig van de vorige eeuw) zijn er allerlei varianten van wat Martin van Amerongen Wiedergutmachungs-Shylocks noemt voor de Duitse voetlichten langsgeschuifeld: van mild, bitter en boosaardig tot saftig klischeesemitisch en neurotisch.
Uitzondering op die regel was ook volgens Van Amerongen de koud-calculerende beursbengel van Gert Voss en Peter Zadek (1988). Daaraan kan nu de interpretatie van de 82-jarige Rolf Boysen worden toegevoegd: Shylock als venijnig acteur, als grimlachende Spieler, die met de hem omringende christenhonden een satanisch spel speelt, graag hoog inzet, zich constant bewust is van het risico dat de anderen hem de loef zullen afsteken, al was het alleen maar omdat ze met méér zijn. Geweldig hoe Boysens Shylock met van spelplezier twinkelende ogen voortdurend weer zijn geniale grap van het pond vlees herhaalt; op de beroemde rancunemonoloog («Heeft een jood geen ogen…») lijkt hij thuis veel geoefend te hebben. Maar als hij naar het proces komt, is zijn rug gebogen, hij weet dat hij de lat nu te hoog heeft gelegd, Shylock incasseert zijn verlies als een beroepsgokker, zijn wraakgevoelens waren groter geworden dan hijzelf, Boysen laat zich tijdens de rechtszaak letterlijk tegen de wand van het toneelhuis kapot argumenteren.
Aan het eind van de voorstelling staan de twee mastodonten, Shylock en Antonio, Boysen en Holtzmann, als door het leven getekende en door hun titanengevecht diep verwonde, eenzame oude mannen aan weerszijden van het ruime speelvlak. Ze kijken elkaar aan met een keelsnoerend indringende blik, waarin zich werelden weerspiegelen. Dieter Dorn en zijn ensemble hebben gedaan waar het in het toneel toch altijd weer om gaat: goed een stuk lezen en het vervolgens helder, als nieuwe tekst vertolken.
Deze anti-Wiedergutmachungs-Shylock had ik graag nog eens met Martin van Amerongen bekeken.
Informatie via websites: www.berlinerensemble.de (Nathan der Weise), www.duesseldorfer-schauspielhaus.de (Der Jude von Malta) en www.bayerischesstaatsschauspiel.de (Der Kaufmann von Venedig).
De voorstelling die Ola Mafaalani bij Toneelgroep Amsterdam maakte van De koopman van Venetië reist in de eerste helft van het seizoen door Nederland en Vlaanderen (www.toneelgroepamsterdam.nl.).
Fassbinders omstreden toneelstuk Het vuil, de stad en de dood gaat eind oktober in première bij het Nationale Toneel in Den Haag (www.hetnationaletoneel. nl.). In Rotterdam (Lantaarn/Venster), Amsterdam (De Melkweg) en Delft (Lumen) loopt in aug. en sept. een retrospectief van veertien films van Fassbinder.