
Je bent jong en je wilt wat – ook in de Zuid-Afrikaanse miljoenentownship Soweto. Maar wat? Pumi Ntuku (22) maakte vier jaar geleden haar middelbare school af met gemiddeld een vijf, niet genoeg voor de universiteit. Sterker nog, het diploma bleek een enkele reis werkloosheid. Aanvankelijk reageerde ze nog op advertenties, maar daar hield ze na een tijdje mee op. ‘Meestal kwam er geen reactie. Ik heb het vinden van werk opgegeven. Mijn vader werkt niet, mijn moeder werkt niet. Ik woon bij mijn grootouders’, vertelt ze in Soweto’s Orlando East. Ze heeft een dochter van twaalf maanden. Haar vriend heeft ook geen werk. ‘Toen ik naar school ging dacht ik dat het leven makkelijker zou worden. Ik dacht dat ik een baan zou vinden en in Johannesburg zou wonen.’ Pumi mocht op 7 mei voor de tweede keer van haar leven stemmen voor de nationale en provinciale verkiezingen. Het werd anc. ‘Ze beloven meer banen.’
Even later loopt haar leeftijdgenote Ayenda Banca de kamer binnen. Haar eindexamencijfers waren wel goed genoeg om door te leren. Maar zij kreeg geen studiebeurs. ‘Ik heb er wel een aangevraagd, maar ik kreeg geen antwoord. Dat gebeurt heel vaak’, zegt ze gelaten. Ze verdient wat geld door haar te vlechten, zo’n 35 euro per week. Nee, dit is niet zoals ze zich het leven had voorgesteld. ‘Ik wilde een huis, een auto en een kind dat alles heeft wat zijn hartje begeert’, zegt ze. Stemmen? ‘Geen idee. Het zijn allemaal leugenaars. Het anc? Eih! Heel veel schandalen hè.’
‘Wij voelen ons in de steek gelaten’, zegt de 24-jarige Bafana Mnisi later die herfstige zaterdagmiddag over zijn generatie die grotendeels opgroeide in een democratisch Zuid-Afrika en voor wie apartheid iets is van verhalen van ouders en grootouders. ‘Het land heeft sinds 1994 muizenpasjes gemaakt in plaats van reuzenstappen. De regering geeft het geld voor een groot deel uit aan verkeerde dingen. Het heeft niet te maken met kleur, maar met een president die vooral uit is op eigen gewin.’
Bafana weigert bij de pakken neer te zitten. Hij barst van de energie, zinnen tuimelen over elkaar, plannen duwen elkaar opzij, ideeën stuiteren uit zijn mond. Zijn rolmodellen zijn de mannen van Coca-Cola en McDonald’s. Hij heeft cursussen gevolgd en probeert nu met weinig middelen en veel goede wil een ngo voor de jeugd van de grond te krijgen. Dat is niet makkelijk want het geld en de bedrijven zitten in Johannesburg, en hij woont in Soweto, waar hij voor zijn 95-jarige grootmoeder zorgt, die zijn opvoeding op zich nam toen zijn moeder bij zijn geboorte overleed. Hij heeft twee keer gestemd, eerst op het anc, daarna op de grootste oppositiepartij Democratic Alliance (DA). Deze keer blijft hij thuis. ‘Politiek? Een grote mythe. Tijdverspilling.’
Soweto ligt zestien kilometer ten zuidwesten van Johannesburg, met een geschiedenis die teruggaat naar het einde van de negentiende eeuw toen er in de Transvaal goud werd gevonden en de zwarte mijnwerkers ergens gehuisvest moesten worden. De nederzetting groeide gestaag, met verschillende stadsdelen voor verschillende bevolkingsgroepen. In 1963 kreeg deze uitdijende lappendeken de naam South Western Townships, oftewel Soweto.
Hier begon in 1976 de massale scholierenopstand tegen het blanke minderheidsregime, de aanzet voor de uiteindelijke val van apartheid. Iconisch werd de foto van het levenloze lichaam van de twaalfjarige Hector Pieterson die door een andere jongen wordt weggedragen terwijl zijn zusje ontsteld naast hen loopt. Later kwam daar ook het geweld bij tussen aanhangers van het anc en van de Inkatha Vrijheidspartij. Het waren de jaren van het door Winnie Mandela gesanctioneerde necklacing, de straf voor ‘verraders’, die met een brandende autoband om hun nek hun laatste verschroeide adem uitbliezen. Chaotische tijden waren het, waarin het onderscheid tussen activisten en gangsters vervaagde.
En toen, in 1994, leek alles te zullen veranderen. De verkiezingen van 27 april waren hartverwarmend. Eindeloze rijen zwarte kiezers, die urenlang wachtten om voor het eerst van hun leven een vakje op een stemformulier aan te kruisen. Op 10 mei volgde de presidentiële inauguratie van Nelson Mandela in Pretoria. Er klonk een ‘aaah’ toen de straaljagers van de luchtmacht laag over Union Buildings vlogen en strepen nalieten in de zes kleuren van de nieuwe Zuid-Afrikaanse vlag. Luidkeels klonk het nieuwe volkslied, Nkosi Sekelel iAfrika.
Zuid-Afrika stevende met volle kracht af op een nieuwe, glorierijke toekomst die moest verlopen volgens het anc-credo ‘A Better Life For All’. Het land was nu een democratie met een fantastische grondwet en checks and balances, zoals een Constitutioneel Hof, een Auditor General en een Public Protector, om ervoor te zorgen dat die grondwet goed werd nageleefd. Een tijdje leek de sociaal-democratische droom uit te komen. Mandela gaf het voorbeeld door al na één termijn afstand te doen van de macht. Zijn opvolger Thabo Mbeki ging roemloos ten onder toen hij enkele maanden voor het einde van zijn tweede termijn door zijn eigen anc werd afgezet. De procedure was niet fraai, maar bewees wel het democratische gehalte van Zuid-Afrika, waar een partij constitutionele middelen gebruikte om zich van een staatshoofd te ontdoen.
In 2009 was het de beurt aan Jacob Zuma. Waar Mandela verantwoordelijk was geweest voor de verzoening en Mbeki voor de economische groei werd Zuma geacht om de gemaakte beloften in te lossen. De meningen over Zuma waren verdeeld. In plaats van de Shakespeare citerende Mbeki kwam er nu een ongeletterde man uit ruraal KwaZulu-Natal aan de macht, de zoon van een werkster en een politieman die overleed toen Jacob vier was. Zuma had zijn sporen verdiend tijdens de anti-apartheidstrijd. Hij had tien jaar vastgezeten op Robbeneiland en was nauw betrokken geweest bij de anc-inlichtingendienst. Daarna ontpopte hij zich als een bekwaam onderhandelaar die ervoor zorgde dat de bloedige strijd tussen het anc en Inkatha tot een einde kwam. En, zo meenden politieke waarnemers, ook al was hij in opspraak gekomen wegens een corruptieschandaal en een verkrachtingszaak, hij kon een goede president worden, als hij maar de juiste mensen om zich heen verzamelde.
Nu is Zuma’s eerste termijn voorbij – en het gaat niet goed met het land. Tijdens de viering van twintig jaar democratie op 27 april somde het anc alles op wat het in die periode heeft bereikt: banen, huizen, voorzieningen, sociale uitkeringen. Maar dat is niet genoeg. De economische groei is gestagneerd tot 2,5 procent, waarmee Zuid-Afrika ver achterblijft bij de nieuwe groeilanden. Het is als grootste Afrikaanse economie voorbij gestreefd door Nigeria. De staatsschuld is gigantisch. De officiële werkloosheid bedraagt 25 procent en de jeugdwerkloosheid is ruim het dubbele, waarmee Zuid-Afrika alleen Griekenland en Spanje boven zich weet. Zoals veel landen in Afrika en het Midden-Oosten heeft Zuid-Afrika een jeugdige bevolking: bijna de helft van de 53 miljoen inwoners is onder de 25. Je kunt je jong Zuid-Afrika voorstellen als een bomvolle ruimte met slechts een enkele nooduitgang.
We rijden Soweto uit, langs de lage eenvormige huisjes met hun kleine erven. We slaan rechtsaf bij een straathoek waar groepen jongeren samenscholen. We ontwijken de briesende taxibusjes. Mfuneko ‘Funi’ Toyanda (27), klein van stuk en met korte dreads, vertelt over een nieuwe drug die in opmars is, nyaope, een mix van goedkope heroïne, rattengif en anti-hiv-medicijn, vermengd met marihuana. De kick is een diepe, langdurige versuffing, die voorkomt dat je bij die bovengenoemde nooduitgang gaat staan dringen.
Bij het Soccer City Stadion, waar Nederland de WK-finale tegen Spanje verloor, laten we de uitgeteerde mijnhopen achter ons en gaan we de snelweg op naar Johannesburg met zijn glanzende hoogbouw, shopping malls, zakenmannen en hipsters. Dat is een variant op de route die Funi dagelijks aflegde toen hij klein was: de weg naar dat betere leven dat het anc iedereen had beloofd, in zijn geval uitmondend in een studie aan de Universiteit van Witwatersrand (Wits).
Niet dat Funi’s achtergrond nou zo heel anders was dan die van de jongeren die eerder aan het woord kwamen: een gebroken gezin, opgevoed door zijn oma en een vader die weliswaar werk had, maar die ook betrokken was bij allerlei duistere zaken. Zo herinnert Funi zich dat toen hij een jaar of vier was de Flying Squad het huis binnenviel. De agenten trapten de deur in, duwden ma hardhandig opzij en haalden de boel overhoop. ‘Pa was niet thuis. Die was nooit thuis als er stront aan de knikker was’, zegt Funi. Waarschijnlijk had de inval te maken met gestolen auto’s. Er was een oom die bij de Mercedes-fabriek in East Londen werkte. ‘En soms kwam je dan thuis en stond het hele erf vol met Benzes, die de volgende dag weer weg waren.’
Dat Funi wel ontsnapte uit dat doodlopende townshipbestaan heeft hij te danken aan zijn moeder en zijn oma. Ma zorgde ervoor dat er altijd kranten en boeken in huis waren, dat er gelezen werd. Maar veel belangrijker: zij stuurde hem naar een ‘blanke’ school in Norwood, een groene buitenwijk in het noorden van Johannesburg, populair bij de joodse gemeenschap. Dat was 1994, het jaar van de verkiezingen en het jaar dat blanke overheidsscholen zwarte leerlingen toelieten. Funi was een van de drie zwarte leerlingen in een klas van 25. ‘Zo groeide ik op met veel joodse kinderen. Daar leerde ik dat ik Manchester United moest steunen. En ik begon Formule 1-races te kijken’, vertelt hij.
Het was elke dag een opgave. School begon om tien voor acht, zodat Funi om vijf uur zijn bed uit moest. Hij trok zijn nette schooluniform aan, liep langs zijn leeftijdgenoten die in slecht passende kleren naar de townshipscholen sjokten, en reisde dan met zijn zusje met de bus naar Norwood. ‘Soms viel ik op de terugweg in slaap en werd ik in een of ander industriegebied wakker en moest ik de bestuurder smeken om me weer ergens af te zetten.’
Het moet vreemd geweest zijn, hij als zwart jochie dat twee uur moest reizen en dan die blanke klasgenootjes die om de hoek woonden. ‘Soms was er wel wat verbittering’, zegt Funi. ‘Dan hadden we bijvoorbeeld een “cake-en-snoep-dag” op school en moest je wat van huis meenemen. En dan konden wij ons dat niet veroorloven. Dan kochten we in Soweto op straat biscuitjes van vijftig cent en die pakten we dan opnieuw in.’ Funi was een ijverige leerling. Maar zonder zijn grootmoeder had hij waarschijnlijk niet kunnen gaan studeren. Oma had als verpleegster wat geld gespaard en investeerde dat grootmoedig in de toekomst van haar kleinzoon. Ook op Wits werkte Funi hard en inmiddels loopt hij stage bij persbureau Reuters.
We bestellen koffie en een sandwich in de cafetaria van Woolworths, de luxe supermarkt waar nu ook de nieuwe zwarte middenklasse biologisch geteelde broccoli en scharreleieren koopt. We praten over de verkiezingen van 7 mei. Funi strooit suiker in zijn americano en zegt dat zijn ouders altijd op het anc stemmen, de partij die ervoor heeft gestreden dat hun zoon als eerste van de familie Toyanda naar de universiteit kon. Funi zelf ziet meer in de liberale DA. ‘We hebben een sterke oppositie nodig. Het anc kent goede kanten, maar die komen onvoldoende naar buiten. Ze hebben een schop nodig die ze aan het denken zet. In post-koloniaal Afrika zie je zoveel bevrijdingspartijen met leiders die in despoten veranderen. Daar ben ik bang voor, machtswellust.’

Wat opvalt als je met jonge zwarte Zuid-Afrikanen praat is hoe normaal een abnormale jeugd is. Het leven in de townships was ruig en onrustig, vol geweld en vaders, broers, ooms of neven die heen en weer werden geslingerd tussen goede bedoelingen en de verlokking van de misdaad, dat laatste soms onder het mom van anti-apartheidsdaden. Waardeloze rolmodellen. ‘Gangsterisme werd afgekeurd, maar werd niet per se als slecht beschouwd. Ik kreeg altijd snoepjes van mijn gangsterooms’, grinnikt Thuleto ‘Thule’ Zwane. Ze herinnert zich nog goed hoe een van die ooms werd gearresteerd wegens een autokaping. ‘Hij moest naar de gevangenis en werd daar toen vermoord door andere gangsters.’
Thule was tien toen de apartheid eindigde. Ze groeide op in Sebokeng, veertig kilometer ten zuiden van Soweto. De township maakt deel uit van de Vaaldriehoek, een industrieel gebied dat begin jaren negentig het toneel was van de meedogenloze strijd tussen het anc en Inkatha. Een deel van het geweld speelde zich af rond een Zoeloe-hostel vlak bij Thule’s huis. Veel van haar leeftijdgenoten misten vaak lessen omdat de situatie te onveilig was. Thule niet. Haar ouders hadden besloten dat zij naar een blanke school moest in het nabijgelegen stadje Vanderbijlpark. En daar hadden ze geen boodschap aan wat eufemistisch ‘black on black violence’ werd genoemd. Aangezien de bussen vanwege de onrust niet reden nam Thule’s vader het op zich om zijn dochter en nog wat kinderen iedere ochtend naar Vanderbijlpark te brengen. ‘Dan reed je langs het gemeenschapscentrum en zag je zwarte as, wat betekende dat daar weer iemand genecklaced was. En als mijn vader “bukken!” riep, dan dook je weg achter de stoelen. Het was crazy, maar normaal.’ Thule ging naar een rooms-katholieke missieschool. ‘Ik kreeg daar allerlei scheldwoorden naar mijn hoofd geslingerd. Vaak begreep ik ze niet. De eerste keer dat iemand me “kaffer” noemde, moest ik mijn ouders vragen wat dat betekende.’
Ze werd opgevoed door beide ouders, een zeldzaam verschijnsel in de zwarte townships. Thule’s vader was het tegenovergestelde van zijn gangsterbroers. Hij had een vaste baan, bleef bij zijn vrouw en dronk geen druppel alcohol. Hij stond erop dat Thule niet zoals veel van haar leeftijdgenoten in de carrièreval van ‘alleenstaande moeder’ zou trappen, met een maandelijkse uitkering van twintig euro en een oma die daarna het vuile werk opknapt. ‘Hij zei dat ik nooit in verwachting mocht raken of mocht trouwen voordat ik financieel onafhankelijk was. Hij zei dat je niet geleefd hebt als je niet wat van de wereld hebt gezien.’
Ook Thule ging studeren en is nu economieredacteur voor een landelijke zondagskrant. Net als Funi vertikt zij het om op de partij te stemmen die dat allemaal mogelijk heeft gemaakt. Het anc is te arrogant, zegt ze. Maar ze begrijpt donders goed waarom haar ouders en die miljoenen anderen ondanks de schandalen gewoon op het anc blijven stemmen. ‘Het anc is als die zoon die je hebt grootgebracht en van wie je weet dat hij nu op het slechte pad is geraakt. Vergelijk het met mijn gangsteroom: bij de begrafenis was iedereen kapot. De mensen hebben nog steeds een band met het anc en die willen ze niet verliezen.’
Wat opvalt tijdens alle gesprekken is het gemak waarmee iedereen zich in zijn of haar situatie lijkt te hebben geschikt. Niemand die zich werkelijk boos maakt over het onrecht dat hun ouders en grootouders is aangedaan. Het is niet anders. Apartheid is iets uit het verre verleden, en nu is het aan het anc om de situatie te verbeteren. Maar onder het oppervlak broeit het.
Woede vind je bijvoorbeeld bij de 24-jarige Tokelo ‘Tuks’ Nhlapo. In het gesprek van anderhalf uur gebruikt hij zeker tien keer het woord angry of anger. Af en toe schieten er tranen van verontwaardiging in zijn ogen. ‘Ja, ik ben kwaad’, zegt hij in een hippe koffietent vlak bij Wits. ‘En ik heb daar alle recht toe. Iedere arme zwarte, iedere landloze zwarte heeft daar het recht toe. Ik was achttien toen ik voor het eerst op een computer typte. Niet omdat mijn moeder dom was, maar omdat ze systematisch werd gediscrimineerd. Het enige wat er veranderd is sinds 1994 is dat ik hier nu met jou koffie kan drinken. Maar zodra we opstappen word ik weer geconfronteerd met mijn werkelijkheid, die van een jonge zwarte, terwijl sommige van mijn blanke leeftijdgenoten rondrijden in een Mercedes-Benz ML500. Dus ja, ik ben kwaad. Maar ik denk niet dat woede de oplossing is. Mensen als Mandela hebben de lat voor leiderschap hoog gelegd.’
Een korte biografie. Tuks werd geboren in het plattelandsstadje Fouriesburg, ruim driehonderd kilometer ten zuiden van Johannesburg. Pa werd bij een roofoverval vermoord toen Tuks vijf was. Zijn moeder verdiende daarna de kost door voor een blanke boer asperges te plukken. De tractor kwam haar om half vijf ’s ochtends ophalen en zette haar ’s avonds weer af. Het was oma die voor de drie kinderen moest zorgen, zeker toen moeder besloot om naar Thokoza-township bij Johannesburg te verhuizen om daar werk te zoeken als huishoudelijke hulp.
Tuks doorliep de lagere en een deel van de middelbare school in Fouriesburg. Daarna verhuisde ook hij naar Thokoza, waar hij zijn school afmaakte. Voor het eerst van zijn leven zag hij een bibliotheek. Hij was zestien. Hij trok in bij zijn moeder in een krotje in Thokoza. Het klikte niet meer. Tuks, gewend aan zelfstandigheid en verantwoordelijkheid, voelde zich geen ‘kind’ meer. Een jonge leraar nam hem onder zijn hoede en verschafte hem acht maanden onderdak. Hij gaf hem boeken en kranten te lezen en raadde hem aan om te gaan studeren. Studeren? Studeren was voor een zwarte plattelandsjongen net zo onwerkelijk als voor een Nederlands arbeiderskind in de jaren vijftig. Het kwam gewoon niet bij hem op. Maar Tuks wilde niet worden zoals de jongens die hij in Thokoza zag: zonder hoop of ambities, aan de drank of aan de nyaope, schooiers.
Hij kreeg een studiebeurs voor Wits, waar hij aan een bachelor begon. Omdat hij helemaal uit Thokoza moest komen kwam hij voor zijn eerste les veel te laat. De hele klas draaide zich om toen die gedrongen jongen met zijn rugzakje en tweedehands kleren binnenkwam. Hij deed literatuur als bijvak. De docent behandelde Shakespeare’s The Taming of the Shrew. Tuks had geen idee wat een ‘shrew’ was. Huilend van onmacht liep hij na de les naar buiten.
Onderwijl werd hij steeds politieker. De in 1976 vermoorde zwarte bewustzijnsleider Steve Biko en de Afro-Franse filosoof Franz Fanon waren zijn helden. Op de universiteit sloot hij zich aan bij de studentenorganisatie Sasco en zette hij zich in voor het als oud vuil behandelde lagere personeel, de schoonmakers, de hoveniers. ‘Mijn moeder dacht dat ik zou zakken. Zij vond het maar niks, die politiek.’ Maar Tuks was niet meer te stuiten. Steeds radicaler werd hij. Hij werd gekozen voor de studentenraad en maakte in die hoedanigheid deel uit van een groepje pro-Palestijnse studenten die een universiteitsconcert van de Israëlische klassieke pianist Yossi Reshef luidkeels verstoorden. Het haalde het nationale nieuws en leverde hem een voorwaardelijke uitsluiting op en een werkstraf van 130 uur, die hij nog steeds moet verrichten.
Tuks was ook lid van de ANC-Jeugdliga, die destijds onder leiding stond van de populist Julius Malema. Al snel vond hij het anc niet radicaal genoeg. ‘De partij wil een overkoepelende kerk zijn, die alle richtingen vertegenwoordigt. Alles, van de progressieve arbeidersbeweging tot de kapitalisten, slokt het anc op. Het is een ideologische zigzag. Daar trachtten we met de Jeugdliga wat aan te doen, maar we werden verslagen.’
Toen de van fraude beschuldigde Malema wegens tweedracht zaaien in 2012 uit het anc werd gezet en vervolgens de met rode baretten getooide Economic Freedom Fighters (eff) oprichtte, sloot Tuks zich daar onverwijld bij aan. De eff heeft dat extreme waar hij naar op zoek was. De partij wil bijvoorbeeld de mijnen en de grond nationaliseren. Tevens belooft ze de minimumlonen voor zwarte arbeiders tot ongekende hoogten te zullen opkrikken als ze aan de macht komt. Onder leiding van ‘commander in chief’ Julius Malema presenteert de eff zich als het jonge, rebelse alternatief voor het anc.
In de pers wordt de in Louis Vuitton geklede Malema vaak afgeschilderd als een bedreiging, als een voorbode van een Zimbabwe-scenario waarbij het land door een demagoog naar de bliksem wordt geholpen. Tuks schudt zijn hoofd. ‘Malema is een doorgewinterde politicus. Hij heeft macht. En ik bewonder hem omdat hij een vergelijkbare achtergrond heeft als ik. Maar hij is wel problematisch. Hij is een dwingeland en seksistisch. Ik ben het ook niet eens met centralisering van de macht, want dat werkt corruptie in de hand. Maar waar het mij om gaat is dat een partij als de eff ons de mogelijkheid geeft om bij onszelf te rade te gaan en te overdenken waar het met het anc mis is gegaan. De eff maakt de juiste geluiden. De eff is duidelijk.’
Duidelijk anti-blank ook. Was het niet een van de eff-kopstukken die het racistisch getinte pamflet Blacks Can’t Be Racist publiceerde? ‘Niet anti-blank’, verbetert Tuks, ‘maar pro-zwart. Het anc laat zich dicteren door blank kapitaal. Wij eisen dat de zwarte mensen van dit land de lakens gaan uitdelen. Iedereen die bij ons aan tafel wil aanschuiven moet dat doen volgens onze voorwaarden.’
Beeld: (1) Een ANC-aanhanger en een van de Democratic Alliance (AD) tijdens een verkiezingsbijeenkomst in Soweto (Marco Longari/ANP). (2) Jonge aanhangers van de Economic Freedom Party (EFF) (Rajesh Jantilal/ANP).