Voor zijn dorpsroman Reservoir 13 werd de Britse schrijver Jon McGregor (1976) voor de derde keer genomineerd voor de Man Booker Prize. Weer won hij niet, maar dat was niet heel erg want zijn werk had al veel andere prestigieuze prijzen mogen ontvangen. Wat vooral opviel in Reservoir 13 was de detaillering en de rituele, welhaast dwangmatige herhaling van zinnetjes, waardoor de vertelling een litanie-achtige sfeer krijgt.

Dankzij een scherpe, bijna neutrale, waarnemersblik volgt de lezer dertien hoofdstukken en dertien jaar lang het rituele dorpsleven in de buurt van Sheffield, in het heuvelige hart van Engeland. Dat bestaan vol vaste patronen en nadrukkelijk terugkerende seizoenen wordt verstoord door de verdwijning van een dertienjarig meisje dat met haar ouders in een vakantiehuis zat en tijdens een wandeling oploste in het niets. De toegestroomde landelijke pers weet het raadsel niet op te lossen, het dorpsleven gaat weer zijn ‘gewone’ gang en de schrijver presenteert geen oplossing. Sterker nog, de verdwijning staat niet werkelijk centraal, eerder de met elkaar verweven levens van vele dorpelingen met hun particuliere geheimpjes.

Zelfs de honden volgt een soortgelijk procedé. Het verhaal over daklozen, drank en drugs kent een intrigerende wij-verteller, een collectieve blik van een onzichtbaar groepje mensen dat aanwezig is bij de ontdekking van een lijk in een flat en de nasleep daarvan. Wie zijn die ‘wij’? De verslaafde en beschadigde daklozen die niemand van de ‘normale’ bevolking ziet staan, de mannen en vrouwen aan de zelfkant van de maatschappij die wachten op hun shot. Ze koesteren een dubbelzinnig verlangen naar roes en rust en wachten op de ultieme bevrijding: het ‘clean’ zijn. McGregor noteert hun waarnemingen – waarin het werkwoord ‘wachten’ ritueel terugkeert – net als in Reservoir 13 zonder enig betuttelend commentaar. Hij laat hen in hun waarde, zij die wachten op dope, die wachten op de dood.

De roman laat het gebroken bestaan, de wanhoop en hel zien van ‘wij’, de verslaafden

Tegenover de wij-verteller – die het lijk nauwlettend volgt naar het mortuarium, de lijkschouwkamer en het crematorium – staat een ‘zij’. In de openingszinnen van de vijf hoofdstukken zijn die zeer aanwezig. De eerste zin luidt: ‘Ze forceren de deur op een dag eind december en voeren het lichaam af.’ De eerste zin van het slothoofdstuk sluit alles af: ‘Ze brengen zijn lichaam naar de rand van de stad en gooien hem in het vuur.’ In die ‘ze’ verenigen zich de ordehandhavers, de dienstverlenende medici, de regelaars en beschermers van orde, wet, regelmaat en normaliteit. De zij-wereld is die van het evenwichtige gezin en de geestelijk stabiele doorsneemens.

Het lijk is dat van Robert Radcliffe, die zijn achternaam pas krijgt als de rechter in het slothoofdstuk met hulp van betrokkenen de doodsoorzaak reconstrueert. Robert was een verloederde alcoholist en leefde in een uitgewoonde flat. Zijn vrouw en dochter waren al lang vertrokken. Jarenlang wachtte hij op hun terugkeer. De flat fungeerde als in- en uitloopcentrum voor een stel daklozen, totdat dochter Laura opdook en haar vader in een deplorabele toestand aantrof. Ook zij zakt langzaam maar zeker weg in het wereldje van drugs en valse dromen. Is zij de indirecte reden van de dood van haar vader? Het doet er niet echt toe in de roman, die vooral het gebroken bestaan, de wanhoop en hel laat zien van ‘wij’, de verslaafden. Daar is Steve, die uit huis is gegooid, van kostschool verwijderd en uit het leger gesmeten: ‘Mijn land heeft tegen mij gelogen.’ Daar is Danny, die het lijk ontdekt en op zoek is naar Laura om haar het nieuws te vertellen. Daar is Mike, die stemmen in zijn hoofd hoort. Daar zijn de honden die achter hun gewonde baasjes aan hobbelen. Daar is Ant, die in Afghanistan een been verloor. Daar is Ben, die het kindertehuis overleeft, maar niet de drang naar drugs.

En toch, niet de uitzichtloosheid staat centraal in McGregors roman, maar de onzichtbaarheid van de ‘wij’. Het meest indrukwekkende hoofdstuk is dat waarin zeer nauwgezet en nietsontziend de autopsie wordt beschreven van Robert Radcliffe, een systematische ontluistering van zijn lichaam. De toegewijde aandacht van de patholoog-anatoom en zijn medewerkers is zo groot dat de wij-verteller daar wel iets over kwijt móet, in zinnen met een afwijkende interpunctie: ‘En stel je voor dat ze aan ieder van ons zo veel aandacht hadden besteed. Stel dat die therapeut of wie het ook was Mike op de tafel had gelegd en had gezegd: Vertel me eens over deze blauwe plek hier, en dit litteken, en deze blaar, en dit, wat is dit, is dit een brandplek van een sigaret?’

Zelfs de honden is een roman over ‘wij’ en ‘zij’, en over onzichtbaarheid en aandacht. De gaten die vallen in het geheugen van de verslaafden in het verhaal vallen samen met de gaten die vallen in de zinnen, een effectief stijlmiddel. Jon McGregor laat die onafgemaakte, afgebroken of in de steek gelaten zinnen zonder punt oplossen in een paar regels wit.