Sandro Veronesi komt me losjes vanuit de heupen tegemoet lopen over de privé-oprijlaan van een zuidelijke binnentuin met palmen. De massief ijzeren poorten sluiten zich geruisloos achter mijn rug. In de verte ligt de koepel van de Sint-Pieter in een onwaarschijnlijk Arcadisch heuvelperspectief, alsof het het Rome uit de tijden van Goethe’s Italienische Reise (1786) is, en niet het permanente verkeersinfarct anno 2015. Sandro Veronesi oogt bezorgd. ‘We hebben even een probleem’, zegt hij, terwijl hij me de hand drukt en aandachtig recht in de ogen kijkt. ‘Allebei mijn kinderen zijn ziek. Maar kom binnen.’

In een luxueuze natuurstenen ruimte die op z’n Italiaans tot 29 graden is opgestookt zit een piepklein blond jongetje verloren te jammeren in een grote leren fauteuil. ‘Dit is Zeno’, zegt zijn vader, ‘en Zeno is al de hele week niet naar de crèche geweest omdat hij voor de derde keer dit jaar bronchitis heeft. Er is denk ik echt iets mis met hem, een fabrieksfoutje, want geen van mijn andere vier kinderen heeft dit ooit gehad.’ Hij legt zijn hand op het voorhoofdje met plakkerige haarslierten. ‘Ja verdorie, nog steeds koorts’, mompelt hij. ‘Sorry, maar we moeten even een plan verzinnen. Ah, daar heb je Nina, die is ook ziek.’ Een klein donker meisje met een brilletje en een tablet onder de arm schuift op berensloffen naast haar vader op de bank.

Als de twee kleintjes dankzij tactvolle begeleiding van Veronesi zoet samen aan het spelen zijn roept hij door de enorme ruimte: ‘Máxima!’ Ergens van achteren verschijnt een forse Afro-Latijns-Amerikaanse met een theedoek in de hand. ‘Wij gaan zo weg’, fluistert Veronesi, ‘en ze moeten om twaalf uur eten. Is het klaar?’

Naast het appartement ligt een kantoortje met ‘Fosforo Press’ op de glazen deur. Het is het pr-bureautje van zijn vrouw Manuela, een knappe naturel blondine met een porseleinen huid en grote doorschijnend blauwe ogen. Ze is zeker twintig jaar jonger dan hij en druk in de weer met een medewerkster boven de computer. ‘Wij gaan nu dus, Manu’, zegt Veronesi, ‘de kinderen krijgen zo bouillon. Zou jij je eh… af en toe even kunnen laten zien hiernaast? Want alleen met Máxima is het toch…’ ‘Si si’, zegt ze afwezig.

Voor onze neus langs de stoep staat de zilvergrijze Mercedes sportcoupé die ik mocht lenen van een vriendin. Een stoute jongensgrijns verschijnt op zijn gezicht: ‘Wie zou er ook al weer rijden vandaag?’ Ik gooi hem de sleutel toe. ‘Aaaaah!’ zegt hij, terwijl hij zich laat zakken in de roodleren kuipstoel en met zijn hand over het dashbord gaat. ‘Dit wordt een leuk tripje!’

We glijden soepel de Aurelia op, de Romeinse kustweg van Rome tot Pisa. Sandro Veronesi rijdt goed. ‘En hier’, zegt hij, terwijl hij in de berm van de inmiddels vierbaans snelweg parkeert, ‘krijg jij even een kleine overhoring. Wat zegt je dat daar, “Castellucci Arredamenti”?’ Ik kijk over de weg naar zo’n typisch meubelpaleis langs de snelweg dat er al sinds mensenheugenis staat. Een paar draadjes in mijn hoofd maken connectie: ‘Fini, appartement Monte Carlo, 2010’, zeg ik. Sandro Veronesi slaat een paar keer enthousiast op het stuur en applaudisseert dan: ‘Bravissima! Gianfranco Fini, de man die viel over het appartement in Monte Carlo dat hij met het vrouwtje bij Castellucci Arredamenti heeft ingericht!’ We schieten in de lach.

Het is een hilarisch verhaal, van het appartement in Monte Carlo waarover Gianfranco Fini, destijds voorzitter van het parlement, in 2010 viel toen hij zich net op het punt waande Berlusconi eindelijk van de troon te kunnen stoten als de leider van ‘modern rechts’. Het typische geknoei all’italiana.

‘Dit Italië, daar was ik naar op zoek’, zegt Veronesi. ‘Zo’n suf meubelpaleis bij kilometer 13 van de Aurelia, wat natuurlijk een idee van het vrouwtje was, want uit zo’n soort Italië komt zij. Kleine lieden die zich omhoog hebben geëlleboogd maar voor wie Castellucci Arredamenti dan toch het referentiekader blijft. Als hij nou nog gewoon naar de Ikea was gegaan, had het nog iets cools gehad. Maar hieruit spreekt de kleinburgerlijkheid die bij uitstek staat voor het Italië dat we zijn geworden. En daarom moest hier mijn verhaal beginnen, bij La Tredicesima (De Dertiende) van de Via Aurelia. Zo’n naargeestige plek waar iedereen altijd gedachteloos langs rijdt op weg naar het strand, maar waarvan niemand zich afvraagt wat er hier eigenlijk gebeurt. Hier heb ik de tweedehands-autosalon van Pietro Paladini gesitueerd, en hier begint het nieuwe Italië waar hij acht jaar later in verzeild is geraakt.’

Voor de vele fans van Veronesi’s Kalme chaos is dit een belangwekkende mededeling. De sage van Pietro Paladini, de man die op het bankje voor de school van zijn tienjarige dochtertje wacht nadat zijn vrouw op een onschuldige vakantiedag aan zee bruut door een hersenbloeding is geveld, heeft velen wereldwijd getroffen. Hij schorst zichzelf als het ware van het leven, de kersverse weduwnaar Pietro Paladini, en maakt van het ‘er zijn’ voor zijn dochtertje zijn enige missie. Zijns ondanks wordt hij een soort goeroe voor iedereen die het ook niet meer weet, en dat blijkt letterlijk iedereen om hem heen te zijn. Zelfs de topmannen van zijn bedrijf, een typisch Milanees commercieel tv-station waar Pietro Paladini een dik betaalde managersfunctie heeft, komen in bedevaart naar het bankje voor de school om uit zijn bron te putten.

Het is een beetje een Forrest Gump-verhaal, maar Pietro Paladini is zeker geen mentaal beperkte onnozelaar. Het feit dat hij volhoudt op het bankje, dwars door de Milanese herfst, tot de eerste sneeuwvlokken vallen, maakt dat iedereen in hem een verlichte ziet om ongevraagd je hart bij uit te storten. Hij blijft maar op schouders kloppen en tranen drogen, tot uiteindelijk zijn dochtertje hem vlak voor de kerstvakantie vraagt of hij ook weer eens wat gaat dóen. Want ze wordt gepest door haar klasgenootjes, met die vader op het bankje voor haar school. Een verpletterend besef, voor Pietro Paladini, die dacht dat hij het goede met zijn dochtertje voor had, maar uiteindelijk door haar met zijn neus op de feiten wordt gedrukt. Hij is belachelijk, en zij betaalt er de consequenties van. Hij heeft haar als excuus gebruikt om een pauze van zijn op het oog succesvolle, maar eigenlijk al lang niet meer kloppende leven te nemen.

‘Als mijn zoon nu op zaterdagavond zegt: “Pap, ik ga vanavond naar een ­pizzeria met mijn vrienden, is dat oké?” dan kan ik wel huilen van vreugde’

In Terre rare (‘Zeldzame aarden’, een term uit de scheikunde die een metafoor is voor de psychologische ontwikkeling van Pietro Paladini) vinden we hem acht jaar later terug in Rome. Hij heeft zijn leven hervat, maar de logica lijkt nog veel verder te zoeken dan in Kalme chaos. De topmanager uit Milaan zit nu in de tweedehands-autobusiness in het morsige niemandsland langs de snelweg bij Rome en krijgt op de dag waarmee het boek opent zoveel rampspoed tegelijk over zich heen dat hij zichzelf totaal verliest. Zijn nieuwe bestaan blijkt gebouwd op drijfzand en het is uiteindelijk opnieuw zijn dochter, de inmiddels achttienjarige Claudia, die hem zijn final wake-up call moet geven.

Het is vandaag vrijdag de dertiende. We hadden het er niet expres om gedaan, maar ook Veronesi is zich ervan bewust. ‘Precies de goede dag’, zegt hij, ondertussen geconcentreerd zoekend naar de afslag ‘Testa di lepre’ (‘Hazenhoofd’), ook al zo’n bordje waar je altijd langs rijdt op weg naar het strand zonder te weten wat het is. ‘Italië is een land dat zich moeilijk laat lezen’, zegt hij, terugschakelend over een idyllisch kronkelweggetje dat steil omhoog voert langs witte koeien met enorme geweien. ‘Dit is allemaal grond van het Vaticaan. En dat is de redding geweest, want het Vaticaan heeft een andere mentaliteit. Geef toe: dit zou toch al verkloot zijn geweest als het in handen van de Berlusconi-mensheid was gevallen? Terwijl nu: het kan hier net zo goed 1800 zijn. Ze doen er gewoon niks mee, godzijdank.’

Bij Testa di lepre ondergaat Pietro Paladini een louterende ervaring in een ‘Agriturismo’ die dient als dekmantel voor zaken die het daglicht niet kunnen verdragen. Een niemandsland met andere wetten, waar Paladini zich wonderwel thuis voelt. Door zich over te geven aan een duistere figuur die zich over hem ontfermt wordt Pietro Paladini eindelijk wakker geschud uit de comateuze staat waarin hij sinds Kalme chaos verkeert. Hij neemt de onderbroken draad van zijn bestaan weer op, en begint de kluwen terug te rollen naar waar hij was gebleven. Het golvende weidelandschap met klaprozen van dit vergeten stuk Italië dat zich afrolt in de richting van de zee vormt de onderliggende muziek van zijn mentale wederopstanding. Delete all, en ga terug naar af.

‘Ik kende het hier niet’, zegt Veronesi, terwijl we een rondje draaien over het kuilenpad van een verweerd vaal oranje boerderijencomplex dat zo uit Bertolucci’s Novecento lijkt te komen. ‘Ik zocht naar een plek waar niets meer is wat het lijkt. Hier bijvoorbeeld, je zou zeggen dat het verlaten is, toch? Maar er zitten mensen in, kijk maar.’ Hij wijst naar een vol behangen wasrekje boven aan een oude boerentrap en twee handgeschreven namen op een papiertje bij iets wat een bel zou kunnen zijn. ‘Wie hier woont, woont hier niet officieel. Misschien zijn het immigranten zonder verblijfspapieren. Of misschien zijn het het soort mensen die ik beschrijf in Zeldzame aarden. Mensen die niet gevonden willen worden.’

Het zijn allemaal dingen van groot belang, als je de blik van Veronesi hebt. Het is niet een geconstrueerde schrijversblik om er munt uit te slaan. Het leven staat bij hem bovenaan, en mijn God, wat heeft hij een ingewikkeld leven. Daar hoef je niets excentrieks meer bij te verzinnen.

‘Sandro Veronesi, ik en mijn vriendinnen vroegen ons af: hoe kan een man als Veronesi verlaten worden?’ flirtte de tv-journaliste Daria Bignardi, die haar gasten in haar programma Invasioni barbariche altijd inpakt op het ons-kent-ons-toontje dat het goed doet in de Italiaanse linkse kringen waar Veronesi ook toe behoort. ‘Gewoon: ze hield niet meer van me. Dat kan gebeuren. Er is geen waarom’, antwoordde hij met een onweerstaanbaar kwetsbare glimlach die alle vrouwen in de zaal onmiddellijk een vertederd ‘ooooooh’ ontlokte. De jongste van hun drie zonen was pas vier. Voorwaarde was dat hij terug zou verhuizen naar Prato, zijn geboortestad vlak bij Florence, waar zij ook vandaan kwam. Terug naar de provincie, terwijl hij na jaren ploeteren de hermetisch gesloten intellectuele inner circle van Rome had veroverd als succesauteur en boek op boek werd bekroond en verfilmd. Maar hij deed het, hij ging terug naar Prato. Voor de kinderen.

‘Godzijdank’, zegt hij, terwijl we inmiddels op weg zijn naar een strandtentje dat misschien open is voor de lunch. ‘Ik ga verder over haar niets vertellen, maar het feit dat ze mij de jongens gaf was voor ons allemaal een wedergeboorte.’

Stevig aanpoten, drie jongens tussen de vier en twaalf in je eentje opvoeden, vader en moeder tegelijk zijn, doen of alles in orde is, zorgen dat zij nergens last van hebben. Kalme chaos kwam twee jaar later uit, in 2005. ‘Ik ben bang voor wat ik schrijf’, zegt Veronesi. We zijn nu de weg kwijt. Alle weggetjes met pijnbomen eindigen steeds in het niets, maar hij blijft welgemoed rechtsomkeert maken en praat intussen door: ‘Ik weet dat ik helderziende gaven heb. Vroeger stortte ik me daar zorgeloos in, spannend, eens kijken wat eruit komt aan de schrijftafel. Nu weet ik dat ik er voorzichtig mee moet zijn. La forza del passato (“In de ban van mijn vader”, 2000) is de exacte voorspelling van de breuk tussen mij en mijn eerste vrouw. Ik wist het al, maar dat wist ik niet. Dat bleek pas een paar jaar later.’

In het boek, dat met de prestigieuze Premio Viareggio én de Premio Campiello werd bekroond en van Veronesi definitief de belangrijkste Italiaanse auteur van zijn generatie maakte, staat een hartbrekende passage. Het is een woedende denkbeeldige innerlijke dialoog die de hoofdpersoon voert met de minnaar van zijn vrouw, zoals ze hem net heeft opgebiecht in een briefje dat ze lafhartig in de binnenzak van zijn jasje heeft verstopt. Alles is voorgoed verpest, zijn Anna is nooit meer zijn Anna voor hem, maar vooral: hoe moet het nu met het kind, hun zoontje van acht, dat veel belangrijker is dan zijn Anna. Ongelooflijke gore lul die je er bent, bijt hij de veronderstelde minnaar toe in een wraakfantasie terwijl hij hem onderwerpt aan gruwelijke martelpraktijken, besef je wel dat een kind van acht statistisch 0,133 centimeter per week groeit, maakt 0,799 centimeter in zes weken? En besef je wel dat een gescheiden vader voor je het weet zijn kind zes weken achter elkaar niet te zien kan krijgen? En besef je wel wat je dan hebt aangericht? Dat ik een centimeter van mijn zoon heb moeten missen door jouw geknoei met mijn vrouw? Besef je wat dat is, een centimeter van een kind?

‘De grootste voldoening’, zegt Veronesi, terwijl we nu eindelijk op een weggetje lijken te zijn beland dat ons naar het strand brengt, ‘is dat de jongste, die vier was toen zijn moeder hem verliet, nu toch een vijftienjarige met vertrouwen in de mensheid is geworden. Hij was enorm gesloten, hij vertrouwde niemand, alleen eigenlijk mij. Maar ik wist: het komt goed. Ik heb hem vertrouwen gegeven. En dat kun je alleen maar doen door er te zijn. Ik woon nog altijd drie dagen per week in Prato, want hij heeft hetzelfde recht als zijn broers, om gewoon ongestoord op te groeien in de omgeving die voor hem is gekozen. Het kost moeite, zeker, om mezelf op te splitsen tussen twee werelden. Maar als hij nu op zaterdagavond zegt: “Pap, ik ga vanavond naar een pizzeria met mijn vrienden, is dat oké?” dan kan ik wel huilen van vreugde. Dat hebben we samen bereikt, dat hij het vertrouwen heeft dat ik er ben, en dat hij ook een avondje kan gaan stappen zonder dat hij me verliest. Zijn moeder is er nu ook voor hem, want die begon ineens een onverwacht moederinstinct te ontwikkelen toen Manuela in beeld kwam.’

‘Au! Nu heb je me zien liegen. En dat is het ergste wat er is, iemand zien liegen. Dan is alles wat je daarvoor van iemand dacht weg’

Zijn telefoon gaat. Hij stopt langs de kant van het verlaten weggetje en maant mij met een helemaal niet bij hem passende panische geste tot absolute stilte. ‘Pronto?’ speelt hij met een schorre, verkouden stem. ‘Nee, helaas. Nog steeds ziek, ja. De kinderen en ik, ja. Helemaal verstopt hoofd, ja. Erg jammer, ja. Maar gaat echt niet, nee. Dank je. Ik doe mijn best.’

Hij klikt het gesprek weg en kijkt me aan als iemand die in bed betrapt is met een andere vrouw. ‘Au!’ zegt hij. ‘Nu heb je me zien liegen. En dat is het ergste wat er is, iemand zien liegen. Dan is alles wat je daarvoor van iemand dacht weg. Dus ik besef…’

‘Nou’, zeg ik, ‘het hangt ervan af. Het kan altijd een goede reden hebben natuurlijk.’

‘Liegen heeft nooit een goede reden’, zegt hij verdrietig, terwijl hij de auto weer start. ‘Je kunt gek zijn van een vrouw, maar als je ziet hoe ze staalhard liegt tegen haar man terwijl ze met jou voetje-voetje zit te doen in een tentje aan het strand hoef je haar eigenlijk niet meer. Je kunt het nog wel een keertje met ’r doen, daar niet van, maar je hebt voorgoed een vieze smaak in je mond. Wat ze met hem heeft gedaan, zal ze ook met jou doen, straks. Alle magie is weg. Als jij Truman Capote bent, maak je natuurlijk van dit het hele verhaal. Van dat ik heb gelogen.’

We rijden in bedrukte stilte naar het tentje aan het strand. Het is open. Daar leeft hij gelukkig weer helemaal van op: ‘We gaan gewoon buiten zitten, toch?’ De zon breekt door, alsof het is besteld. We hoeven ook niet na te denken over wat we nemen: spaghetti con telline.

‘Ga jij me eigenlijk nog interviewen?’ vraagt hij, met een pesterig lachje. Terwijl ik het apparaatje op tafel installeer, komt een echtpaar het terras op. De man sluipt op teenspitsen naar ons tafeltje en blijft op eerbiedige afstand staan wachten of hij iets mag zeggen. Hij krijgt een vriendelijke lach. ‘Sandro Veronesi!’ zegt de man, terwijl hij een stap naar voren doet en een boek in zijn hand een beetje beschaamd laat zien. ‘Dit is Ian McEwan, maar ik ben ook een enorme fan van u. Na dit, ga ik u lezen!’

‘Het lijkt me een heel verstandige keuze’, zegt Veronesi. ‘Eerst McEwan en dan ik. Buon appetito!’

Het komt toevallig goed uit, Ian McEwan. Zowel McEwan als Veronesi maakt gebruik van het shockeffect aan het begin, een gebeurtenis die alles op z’n kop zet in levens waarin alles op rolletjes loopt tot dat moment. Een klein kind dat verdwijnt in de supermarkt, een jonge vrouw die plotseling sterft, een ballonvaart met dodelijke afloop, een enge man die opdoemt uit het niets en alles van de hoofdpersoon blijkt te weten. ‘Is dat niet een beetje een trucje?’ vraag ik.

Hij fronst. ‘Dat klinkt me heel slecht in de oren, een trucje. Ik haat trucjes. Het begin-trauma heeft een narratieve functie, natuurlijk. Het dwingt de personages tot handelen, tot naar zichzelf kijken, tot het ter discussie stellen van hun leven zoals het op dat moment is. Vaak helemaal niet zo prima in orde als ze denken. De westerse mens zit gevangen in een enorme massa inertie waar hij niet uit losbreekt. Wij permitteren het ons om ongelukkig te zijn, moet je nagaan, de arrogantie! Ga het eens uitleggen aan de bevolking van West-Afrika nadat Shell daar heeft huisgehouden omdat er olie in de bodem zit. Dat wij die olie waarmee hun land en cultuur is vernietigd benutten om een slangetje op onze uitlaat te frutselen om onszelf in onze auto te vergassen. Ga ze dat daar eens vertellen! Wat nou ongelukkig, stelletje klootzakken! Wij hebben de plicht om gelukkig te zijn, maar we zijn het niet. De eerste stap naar ongeluk is niets doen. Rondjes blijven zwemmen in je aquarium. Je kunt alles veranderen aan je omstandigheden, je hebt de vrijheid die je zelf hebt gekozen, je mag grappen maken over Mohammed als je daar gelukkig van wordt, je mag doen wat je wilt. Het heeft geen enkele zin om te blijven zitten waar je zit, in die modderpoel van ontevredenheid, maar we blijven er toch in zitten. Het enige waardoor we nog in beweging te krijgen zijn is een serie dramatische of absurde gebeurtenissen van buitenaf die ons dwingen eindelijk eens een keer onze luie reet te verheffen van waar we ons bevinden. Zo zie ik de functie van het shockeffect aan het begin van het verhaal. Als een impotentieverklaring van de westerse condition humaine.’

Het is voor de lezers van Caos calmo wel een klap, zeg ik, dat de weduwnaar op het bankje voor de school erachter komt dat hij eigenlijk nooit van zijn vrouw heeft gehouden. Want waarom zat hij daar dan?

‘Wij permitteren het ons om ongelukkig te zijn, de arrogantie! Ga het eens uitleggen aan de bevolking van West-Afrika nadat Shell daar heeft huisgehouden omdat er olie in de bodem zit’

‘Mmm’, zegt hij, terwijl hij zijn mond bet. ‘Voor zichzelf. Het is een heel goede oplossing voor zijn bestaan op dat moment. Hij krijgt van iedereen begrip, hij is immers de kersverse weduwnaar. Ondertussen blijft hij lekker in de luwte van een vervelende fusie van zijn bedrijf. En kan hij zichzelf wijsmaken dat hij daar zit te wachten op de klap die nog moet komen, maar die nooit komt. Omdat er helemaal niet zoveel pijn te verwerken valt, dát is de ware klap waar hij pas zoveel jaar later achter komt. Denk ik. Want ik moet je zeggen dat ik van Pietro Paladini niet meer weet dan jij. Wat ik van hem weet, heb ik aan het toetsenbord ontdekt. Zoals altijd.’

Ik lees voor: ‘Voor mij is het schrijven van een roman als het wachten op een trein die met grote snelheid aan komt razen. In plaats van opzij te gaan, blijf je doorlopen over de rails. Als je klaar bent, ben je onder de trein gekomen. Je had je kunnen redden, maar je bent blijven zitten om te schrijven.’ (Sandro Veronesi in een interview met de Italiaanse krant Il Fatto Quotidiano)

Hij knikt instemmend: ‘Zo werkt het bij mij, ja. Het is een proces waar ik geen controle over heb. Het is als een machtige machine die ik in werking stel, en waar ik verder niets meer over te zeggen heb. Het enige besluit dat ik kan nemen is wel of niet aan de computer gaan zitten, maar vanaf dan geef ik de touwtjes uit handen. De dingen die aan het licht komen als ik schrijf zou ik zelf nooit zeggen of bedenken. Ze bestaan alleen vanaf het moment dat ik ze schrijf, maar vanaf dan bestaan ze wel echt, en gaan ze ook invloed uitoefenen op mijn gewone leven en mijn verhouding tot de wereld. Schrijven is een gebeurtenis op zich, voor mij. Toen ik begon met schrijven, zo’n dertig jaar geleden, speelde ik met deze machtige machinerie zonder te beseffen wat een enorm wapen het was. Want in de kleine economie van mijn leven, mijn gevoelens voor mijn naasten, de psychische evenwichten om me heen, kan de gebeurtenis heel veel schade aanrichten, als ik er niet voorzichtig mee omga.’

Maar het moet? vraag ik.

Hij knikt. ‘Natuurlijk moet het. Schrijven is mijn bijdrage aan de waarheid. Mijn manier van schrijven is een evocatieve manier. Het betekent dat je de stemmen uit je onderbewuste omhoog roept. Dat is een riskant en soms ook zeer beangstigend proces. Ik weet dat ik om de dingen te ontmoeten, te omhelzen, door een nevel moet. Door die nevel zie ik de waarheid schemeren, of althans, dat hoop ik.’

Er komen de laatste tijd veel romans met een bètatitel uit Italië: De eenzaamheid van de priemgetallen, Staal, Veronesi’s XY, en nu ook weer zijn Zeldzame aarden. Ook Nederlandse en Engelse auteurs spreiden graag gedetailleerde vakkennis ten toon. Het lijkt soms wel of de lezer er gratis een lesje medicijnen, scheikunde, wiskunde, recht, psychiatrie, of noem maar op, bij krijgt. Waarom is dat, die plotselinge hang naar de wetenschap in de literatuur, denk je? vraag ik.

‘De inleiding bij een van de hoofstukken van Zeldzame aarden is: “Ik zie geen enkele oplossing, maar het probleem bewonder ik zeer.” Dat is wat mij betreft een heel belangrijke richtlijn. Mijn vader was ingenieur, en hij heeft mij en mijn broer Giovanni (filmregisseur van grote Italiaanse kassuccessen zonder enige intellectuele ambitie – ab) grootgebracht met het isoleren van het probleem. Wat al een belangrijke stap is. Mijn vader had de gave om filosofische of existentiële kwesties waarmee je zoal worstelt als jongen te vertalen naar exacte probleemstellingen. En gek genoeg hielp dat enorm. Het probleem onder ogen kunnen zien, er de juiste woorden, of de formule voor vinden, is een manier om er vrede mee te krijgen. En ook met het feit dat niet alle problemen een oplossing hebben. Maar het is jou toch maar mooi gelukt om het te definiëren, en dat is al een heel grote eerste stap.

Als Pietro Paladini’s dochter Claudia erin slaagt om hem via een scheikundig gegeven haar gevoelens uit te leggen, en wat hij haar heeft aangedaan door de dood van haar moeder als het ware onbespreekbaar te maken, doet zij een heel groot iets. Zij laat haar vader iets zien wat hij zelf diep heeft weggepropt en dat hun beider levens ingrijpend heeft beïnvloed. En ze vindt er de exacte formulering voor. Dat is de enige manier om tot hem door te dringen.’

En aan wiens kant sta jij? vraag ik.

‘Aan de kant van Claudia natuurlijk!’ zegt Veronesi.


Zeldzame aarden van Sandro Veronesi verschijnt 29 april bij uitgeverij Prometheus


Beeld: Rome, Sandro Veronesi (Jesper Storngaard Jensen)