Doodse stilte in de straten van Sadaa, Houthi-bolwerk in Noordwest-Jemen. Alleen de warme woestijnwind is hoorbaar, knabbelend aan de gesloten luiken van de winkels. Het is tien uur ’s morgens en de laatste dag van de ramadan. De bewoners die het zwaar verwoeste centrum van het eeuwenoude stadje niet zijn ontvlucht, liggen nog op één oor. Tijdens de ramadan blijven ze tot een uur of vier ’s morgens op, kauwend op hun qatbladeren, de alom aanwezige stimulerende drug in Jemen.

Toen zij tegen het ochtendgloren eindelijk indommelden, wekten de eerste luchtbombardementen van de Saoedi’s hen wreed uit hun roes. Doffe dreunen, geschreeuw, paniek. Tot bleek dat er geen zwaar gewonden waren. Een half uur later volgde een tweede ronde. Deze keer zonder slachtoffers. Waarop de rust weerkeerde.

Sinds de door Saoedi-Arabië geleide coalitie van negen Arabische landen eind maart de strijd aanging met de sjiitische Houthi-rebellen ‘regent’ het boven Sadaa, zoals de artsen van het lokale ziekenhuis zeggen. Bijna dagelijks scheren de Saoedische gevechtsvliegtuigen over en droppen hun bommen. We zijn gisteravond gearriveerd en hebben de nacht in een woning naast het Gomhouri-ziekenhuis doorgebracht, de enige plek die volgens de Houthi’s niet wordt gebombardeerd. Saoedi-Arabië heeft heel Sadaa tot militaire zone verklaard. De bewoners zijn gewaarschuwd: elke plek in de stad is doelwit. Wie niet vertrekt, weet wat de risico’s zijn.

We staan voor het marktplein waar alleen de twaalfhonderd jaar oude minaret van de Imam al Hadi-moskee nog overeind staat. De historische lemen woningen en winkelpanden rondom zijn met de grond gelijk gemaakt. Het hart van de oude stad is grotendeels verworden tot een geraamte, badend in een zee van puin. ‘Volgens de Saoedi’s zaten er Houthi-strijders in de moskee’, zegt Fatehi, onze lokale gastheer, gelaten. ‘Maar het waren vooral bange burgers die er schuilden.’

Het aantal doden en gewonden in Sadaa en omgeving ligt rond de duizend, weet Fatehi. Sadaa-stad telt zo’n 750.000 inwoners. ‘Het zuiden van de stad is het zwaarst verwoest. Het noorden is er ook erg aan toe maar daar slaan minder mensen op de vlucht. Simpelweg omdat ze te arm zijn, ze kunnen nergens heen. Opvangkampen voor de bewoners zijn er niet: als ze meer dan drie tenten bij elkaar zetten, vormen ze een doelwit voor de coalitie. De vluchtelingen zoeken hun heil bij familie en vrienden. Of ze leven op straat.’

We wandelen onder de oude stadspoort door, volgeschilderd met de niet mis te verstane Houthi-slagzin: ‘God is groot. Dood aan Amerika. Dood aan Israël. Vervloek de joden. Overwinning voor de islam.’ Op elke straathoek, ieder leeg stukje muur is de tekst te vinden. Toen we gisteren de 250 kilometer lange weg van de hoofdstad Sanaa tot hier volgden, werden we er bij elk dorpje mee om de oren gegooid. De boodschap prijkte zelfs levensgroot op een berghelling, net buiten Sadaa. Nu de VS de Arabische coalitie steunen, is de slogan opnieuw springlevend.

De Houthi’s, ook bekend als Ansar Allah, helpers van God, begonnen in 1992 als relatief gematigde rebellengroepering die haar onvrede uitte over de centrale regering. Als zaidieten, een zijtak van het sjiisme, voelden ze zich achtergesteld ten opzichte van de soennitische meerderheid in Jemen. Aan het meer dan duizend jaar oude koninkrijk van de zaidieten kwam een einde in 1962, toen de laatste zaidi-imam door soennieten werd verdreven. Van de 25 miljoen Jemenieten behoort zo’n 53 procent tot het soennisme en 45 procent tot het sjiisme. Het merendeel van de sjiieten volgt het zaidisme.

Niet alleen Houthi’s, ook leden van de Islah-partij, Jemens moslimbroederschap, en voormalig president Ali Abdullah Saleh geloven in het zaidisme. De stroming komt overigens alleen in Jemen voor. In tegenstelling tot wat algemeen wordt verondersteld, volgen ze in Iran een andere leer. Het Jemenitische zaidisme staat dichter bij het soennisme, al beschouwen de Houthi’s soennitische bewegingen als de Islah-partij, al-Qaeda en IS als hun grootste vijanden. De moslimbroeders beschuldigen de Houthi’s er dan weer van dat ze dezelfde sjiitische leer als Iran willen volgen.

Tijdens de Amerikaanse inval in Irak, in 2003, begon de Houthi-beweging te radicaliseren; ze keerde zich tegen de VS en tegen Israël. Tussen 2004 en 2010 vocht Ansar Allah maar liefst zes oorlogen uit met president Saleh. De helpers van God wilden meer autonomie in het noorden, het gebied dat ze al eeuwenlang bestuurden. Het staakt-het-vuren in 2010 was van korte duur; een jaar later begon de revolutie in Jemen, in het kader van de Arabische lente. Ook de Houthi’s gingen massaal de straat op, uit protest tegen de corrupte regering, de torenhoge werkloosheid en om het vertrek van de autocratische Saleh te eisen.

Uiteindelijk nam de president de benen, een jaar later werd hij opgevolgd door zijn vice-president, Abd Rabbu Mansur al-Hadi. Maar ook hem vertrouwden de Houthi’s niet. Vorige zomer begonnen de strijders van Ansar Allah vanuit hun standplaats Sadaa opnieuw een offensief tegen de centrale regering. Vanuit het noorden trokken ze richting Sanaa. Op 25 januari dit jaar moest president al-Hadi onder dwang aftreden nadat Houthi-rebellen het presidentiële paleis in de hoofdstad hadden bezet. Al-Hadi en zijn regering weken uit naar het buitenland, de Houthi’s namen het roer over met Mohammed Ali al-Houthi als nieuwe zelfverklaarde president.

Naast religie spelen ook machtsverhoudingen tussen de stammen, behoud van tradities, geld en grond een rol

Sinds de Arabische coalitie ten tonele verscheen en de Houthi’s met luchtaanvallen bestookte, lijdt het toch al zo arme Jemen zwaar onder de oorlog. Die zou volgens de Verenigde Naties al zeker vierduizend doden hebben gekost, lokale journalisten spreken zelfs van zes- tot zevenduizend dodelijke slachtoffers. Ook de aanvallen van de Houthi-strijders kosten heel wat burgerslachtoffers, met name in Aden en Taiz, de derde stad van het land.

In principe draait het conflict om de sjiitische Houthi’s en hun soennitische tegenstanders, in de praktijk zit het heel wat ingewikkelder in elkaar. Naast religie spelen ook onderlinge machtsverhoudingen tussen de stammen, behoud van tradities en cultuur, geld en grond een rol. De Houthi’s proberen intussen koste wat het kost de controle over grote delen van het land te behouden, hoewel de steun van de bevolking – naar schatting 25 procent – steeds meer afbrokkelt nu de nieuwe regering zich weinig lijkt te bekommeren om de schrijnende humanitaire gevolgen van de oorlog. De tekorten aan brandstof, voedsel, water en medicijnen zijn enorm, zeker 21 miljoen van de 24 miljoen inwoners zijn volgens de VN afhankelijk van humanitaire hulp.

Tegenover de Houthi’s staan verschillende groeperingen, gesteund door de soennitisch-Arabische coalitie. In Taiz vecht Ansar Allah een verbeten strijd uit met de Jemenitische moslimbroeders, in de havenstad Aden hebben de Houthi-rebellen de voorbije weken zware verliezen geleden tijdens gevechten met het Zuidelijk Verzet, een verzamelnaam voor diverse separatistenbewegingen die zich van het noorden willen losscheuren, zoals dat voor de eenwording van 1994 het geval was, maar elk een eigen agenda volgen. Daarnaast leveren al-Qaeda op het Arabisch Schiereiland (aqap) en in mindere mate IS hun bijdrage in de strijd tegen de sjiieten.

Maar ook de Houthi’s hebben bondgenoten. Ironisch genoeg krijgen ze steun van voormalig president Ali Abdullah Saleh, die zijn kans schoon ziet om opnieuw aan de macht te komen. Een flink deel van het leger schaart zich nog altijd aan de zijde van Saleh en dus ook aan die van de Houthi’s. Het is niet duidelijk in hoeverre Iran bij de strijd van de sjiitische rebellen betrokken is. Het land zelf ontkent elke vorm van steun, net als Ansar Allah. Maar het ligt voor de hand dat Iran via de Houthi-rebellen hoopt een stevige poot in de Jemenitische bodem te zetten. Niet alleen om Saoedi-Arabië een hak te zetten, Iran zou ook graag de zeestraat Bab al Mandeb tussen Jemen en Djibouti onder controle hebben, belangrijk voor het olietransport. Saoedi-Arabië is als de dood voor elke bemoeienis van Iran in Jemen en zal alles doen om die tegen te houden, samenwerking met al-Qaeda op het Arabisch Schiereiland inbegrepen, al gebeurt dat niet openlijk.

Hoewel de Houthi’s hun uiterste best doen om het voor ons verborgen te houden, neemt ook in hun thuisbasis de kritiek op hun falende beleid toe. In Dammaj, een dorpje vlak bij Sadaa, klinken hier en daar voorzichtige kritische geluiden. Voorzichtig, uit angst om opgepakt te worden, zegt een bewoner die niet bij naam genoemd wil worden: ‘Zíj zijn de schuld van deze ellende, zij zijn het tenslotte begonnen.’ Hij werpt een veelbetekenende blik op de Houthi die uit Sanaa mee is gekomen en ons geen moment uit het oog verliest. Elke stap die we zetten, wordt doorgebriefd aan de veiligheidsdienst van Ansar Allah. Zodra onze Houthi-waakhond nadert, zwijgt de bewoner abrupt. Een reactie die we vaker zien de komende dagen.

Maar de woede op de Saoedi’s overheerst. In Sadaa zijn velen hun huis kwijt door de luchtaanvallen. Of ze hebben een familielid verloren. Mohsin Mohammed ontvluchtte het stadje een paar weken geleden nadat vijf familieleden op straat waren doodgebloed, zegt hij. ‘Niemand geeft iets om de burgers’, klinkt het bitter. ‘De interventie van Saoedi-Arabië helpt niets, de oorlog woedt nog even hevig als in het begin. Ze moeten dringend ophouden met hun onwettige bombardementen. Ik had een bloeiende zaak in het centrum van Sadaa. Nu ben ik alles kwijt. Mijn broers, mijn geld, mijn toekomst. Vertel de wereld alsjeblieft wat de Saoedi’s ons aandoen.’

De man verblijft bij zijn oom in Dammaj. Degenen die niet bij familie terecht kunnen, worden naar de voormalige salafistenschool Dar al-Hadith gestuurd. De madrassa stond internationaal bekend, de zevenduizend studenten kwamen uit alle windstreken. Tot de Houthi’s in 2011 de salafisten ervan beschuldigen wapens de school binnen te smokkelen. Toen de salafisten weigerden hun wapens over te dragen, ging Ansar Allah in de aanval.

De strijd, waarin ook al-Qaeda was betrokken, laaide de voorbije jaren telkens op en kostte tientallen levens. In 2014 werd de school voorgoed gesloten en de meerderheid van de salafisten uit Dammaj verjaagd. Degenen die zijn gebleven, ongeveer twintig procent, houden zich kalm. We zien ze onderweg naar de school langs de kant van de weg in groepjes zitten met hun rood-wit geblokte hoofddoeken.

Van de ruim tweeduizend vroegere studentenkamers worden er twaalfhonderd bewoond door vluchtelingen uit de regio. Het gebouw werd tot nu toe niet gebombardeerd door de coalitie en biedt dus een relatief veilig onderkomen. Door het gebrek aan brandstof breken de nieuwe bewoners elk stukje hout af dat in de vertrekken te vinden is. ‘We gebruiken het om te koken’, legt bewoner Tawfiq Hussein Djaber uit. Voor hij vluchtte, verdiende hij de kost met de verkoop van qat in Sadaa.

De man nodigt ons uit in zijn ‘studentenhok’ waar hij met achttien mensen leeft op een paar vierkante meter. ‘Ik heb drie vrouwen’, klinkt het trots. En dan, ietwat gegeneerd: ‘De rest bestaat uit kinderen. Onze kinderen.’ De familie overleeft door giften van zakenmensen uit Sadaa, zegt Djaber. Hij haalt zijn schouders op. ‘Aan de grens (met Saoedi-Arabië, ruim zestig kilometer noordwaarts – jdr) is het nog veel erger dan hier. De omstandigheden waarin gevluchte burgers daar leven, zijn door de tekorten aan voedsel, water en brandstof ronduit schrijnend. De coalitie zal alles doen om de Houthi-rebellen te verslaan. Ze bombarderen zo veel mogelijk voedsel- en brandstofkonvooien op de weg. Zelfs vrachtwagens met tomaten of meel worden kapotgeschoten. Gevolg is dat, zoals altijd, de burgers de dupe zijn.’

Er raast een gevechtsvliegtuig over onze hoofden. We zien een oranje flits, gevolgd door een zware dreun

De zon zakt weg achter de kale bruine bergwanden als we terugrijden naar Sadaa. Vlak voor we het stadje binnengaan, raast een gevechtsvliegtuig over onze hoofden. We zien een oranje flits, gevolgd door een zware dreun. Enkele minuten later krijgt onze gids Fatujeh een telefoontje. ‘Het is vlak bij ons’, zegt hij paniekerig. ‘De laatste dagen hebben ze het op de buurt rond het ziekenhuis gemunt, een gewone burgerwijk.’

We rijden in volle vaart naar het centrum, hollen door smalle straten achter Fatujeh aan. Tot we voor de getroffen plek staan. Het is inmiddels donker geworden, in de lucht zien we een regen van rode flitsen: het afweergeschut waarmee de Houthi’s de gevechtsvliegtuigen proberen te raken. Oud Russisch spul van de vorige eeuw, zegt onze tolk. We klauteren over een berg puin en zien een tiental mannen, midden in de grijze massa. Bij het licht van hun zaklampen proberen ze met man en macht de bewoners van het verwoeste huis onder het gruis uit te graven. Stukje bij beetje komen twee magere benen te voorschijn, verderop een hand. Een vrouw wordt bovengehaald, zo te zien levenloos.

De mannen graven, schreeuwen, zweten. Hun gezichten verbeten, grijs van het stof. Als het lichaam van een jongen wordt bovengehaald, citeren ze uit volle borst de Houthi-slogan. De woorden galmen luid tussen de muren van de oude huizen. Op weg naar de ambulance hoor ik de jongen kermen. ‘Hij roept om zijn moeder’, zegt onze tolk.

Behalve de jongen en de levenloze vrouw worden nog twee slachtoffers bovengehaald. Het gaat om een gezin, een moeder met drie kinderen, horen we in het Gomhouri-hospitaal. De moeder is er bijzonder slecht aan toe, net als het jongste zoontje van twaalf. De dokters proberen het kind met reanimatie tot leven te wekken, ze pompen uit alle macht, achter elkaar door. Als laatste wordt de dochter binnengebracht. Ze schudt haar hoofd heen en weer op de brancard, probeert zo te zien iets te zeggen. Maar het lukt niet, er komt geen geluid uit haar mond.

De jongen die als eerste werd gered, ligt apart van de rest van het gezin. Hij verkeert in shock, heeft een beenwond en schaafplekken over zijn hele lichaam maar verder is hij in orde, zegt de dokter. De jongen is veertien en heet Bassam al Mohammed Hassadi. ‘Ik hoorde een vliegtuig overvliegen en wilde naar buiten rennen om te kijken. Toen explodeerde het huis’, zegt hij. Verder lijkt hij niet veel te beseffen.

Na een half uur lijkt de jongste zoon, Wassam heet hij, er door te komen. ‘Op hoop van zegen’, mompelt de Zuid-Amerikaanse verpleegkundige die naast zijn bed staat. Ze maakt deel uit van het Spaanse team van Artsen Zonder Grenzen dat samenwerkt met hun Franse collega’s. De moeder heeft het niet gehaald, ze wordt weggedragen onder een laken. De dochter van achttien is stabiel, horen we van de dokters.

Buiten is het stil geworden. Dikwijls volgt een tweede of derde bombardement na de eerste aanval. Deze avond was het er maar één. Toevallig, zo ziet het er toch naar uit, terechtgekomen op een gezin. We kijken naar de donkere hemel die nog steeds wemelt van het afweergeschut van de Houthi’s. ‘Pas op voor de brokstukken die neerkomen’, zegt Mohammed, teamleider van azg. ‘Het is kalm in Sadaa momenteel. Maar het gaat op en neer, het is volkomen onvoorspelbaar.’

Bassam, de veertienjarige zoon, ligt eenzaam op zijn brits. Hij weet nog niet dat zijn moeder is gestorven. Zijn vader zou ergens aan de grens met Saoedi-Arabië zitten. Als we de volgende morgen opnieuw bij hem gaan kijken, horen we dat zijn jongere broer vannacht alsnog gestorven is. Bassam staart naar het plafond, totaal ontredderd. Er is een familielid waar hij en zijn zus terecht kunnen, weet de secretaris van het ziekenhuis. Maar voorlopig blijven ze hier. ‘Ze hebben het nodig’, zegt de secretaris stilletjes.

Een paar dagen later zitten we tegenover Saleh Somad, hoofd van de politieke tak van Ansar Allah en na de zelfverklaarde president al-Houthi de tweede grote man in de beweging. Somad is doelwit van de soennitische tegenstanders. Hij overleefde een drietal aanslagen en slaapt elke nacht op een andere plek. Naar het huis waar we hem spreken, zal hij nooit meer terugkeren, zegt hij. Als hij hoort dat we in Sadaa geweest zijn, laat hij prompt een berg druiven aanrukken. ‘Van Sadaa’, zegt hij trots. ‘De beste druiven van heel Jemen. Net als de granaatappels. Sadaa staat er bekend om.’

Somad is een oude bekende binnen Ansar Allah. Hij spreekt vol vuur over de revolutie van 2011 en de diepgewortelde corruptie van oud-president Saleh. De Houthi’s zouden het anders aanpakken, klonk het toen ze begin dit jaar het bestuur in Sanaa overnamen. Maar de kritiek groeit: Ansar Allah zou ook niet vies zijn van corrupte praktijken.

‘We hebben een speciale commissie opgezet om de corruptie binnen grote bedrijven te bestrijden’, zucht Somad. ‘Maar Jemen is straatarm, corruptie zit verweven in elke laag van de maatschappij. Bovendien is het oorlog, alles staat op losse schroeven. Het doorsnee inkomen in Jemen bedraagt 120 dollar per maand. Terwijl de prijzen voor voedsel en brandstof zijn verdriedubbeld. Niet bepaald het ideale klimaat om corruptie aan te pakken. Het zal tijd kosten om de boel grondig aan te pakken. Maar we komen er wel.’ Maar de tijd lijkt te dringen. De Houthi’s lijden grote verliezen in Aden, een deel van de voormalige regering van president al-Hadi zou al naar de stad zijn teruggekeerd.

Somad ontkent: ‘We lijden géén grote verliezen in Aden, we hebben nog altijd heel wat terrein in handen. We ondervinden zware tegenstand, dat geef ik toe. De Verenigde Arabische Emiraten steunen het verzet in Aden met wapens en alle andere mogelijke middelen. Ze staan sterk. Maar voorlopig is de strijd daar nog niet beslist. Wij Houthi’s zijn taai; we gaan altijd rechtdoor, tot we ons doel bereiken. We zullen alles doen om Aden te beschermen. En de rest van het land. Gelukkig lijkt de rest van de wereld stilaan in te zien wat Saoedi-Arabië aanricht in Jemen met hun bombardementen. We hopen dat de VN genoeg druk zullen uitoefenen om de coalitie te doen stoppen. Zowel met de luchtaanvallen als met de levering van wapens aan al-Qaeda in Jemen. Dit is een intern conflict, geen proxy-oorlog zoals de buitenlandse media vaak beweren. We zoeken het zelf wel uit. En voor al-Qaeda zijn we echt niet bang. Ze zijn met hooguit zeventiendhonderd man. Ansar Allah is de enige die tegen hen vecht. We krijgen ze er wel uit. Hoeveel tijd dat nog kost, daar kan alleen God over beslissen.’


Beeld: (1) 15 juli, Dammaj. Mensen zoeken hun toevlucht in een verlaten madrassa; (2) 10 juli, Sanaa. Houthi-militanten tonen hun solidariteit met de Palestijnen en hun onvrede met de door de Saoedi’s geleide oorlog; (3) 15 juli, Sa’dah. Hoewel hun stadje dagelijks gebombardeerd wordt, proberen de inwoners de slaap te vatten