
Buurvrouwen troepen samen rond de lemen hut van Abugo Seme om de jongste, nog naamloze bewoonster van Bidi Bidi te verwelkomen. Eén voor één knielen ze naast het bed waarin de hele familie slaapt. Ze brengen hun gelukwensen over aan de moeder, prijzen de enkele uren oude zuigeling in haar schoot, drinken het aangeboden glas water leeg en gaan vijf minuten later al weer over tot de orde van de dag. In een vluchtelingenkamp dat elke dag tweeduizend bewoners meer telt dan de vorige is ook een boreling maar even nieuws.
‘Ik denk dat we haar Juliette zullen noemen’, zegt Seme. Van zijn vier dochters is ze de eerste die buiten de grenzen van Zuid-Soedan werd geboren.
Op 15 augustus ontvluchtte Seme met zijn zwangere vrouw en drie dochters zijn huis in Yei, een stadje dicht bij de Oegandese en Congolese grens. Yei was altijd een safe haven geweest, een van de weinige plekken die decennia van conflicten in Soedan en, sinds de onafhankelijkheid van 2011, Zuid-Soedan relatief vredig hadden doorstaan. Tot de slepende machtsstrijd tussen de troepen van president Salva Kiir en de milities van zijn rivaal Riek Machar vorige zomer opnieuw tot een bloedige burgeroorlog leidde. Huizen werden geplunderd, moeders voor de ogen van hun kinderen verkracht en vermoord, jongens zonder baard in de keel onder de wapens gedwongen. ‘De scholen waren dicht, voedingswaren onvindbaar. We leefden in de constante angst dat gewapende mannen ons huis zouden binnenvallen’, zegt Seme. ‘Ik zei tegen mijn familie dat je beter in een tent slaapt dan in je eigen huis als je er geen oog kunt dichtdoen.’
Seme en zijn gezin meldden zich in het ontvangstcentrum van Palorinya in het noordelijke district Adjumani, net zoals zevenhonderdduizend landgenoten dat sinds vorige zomer deden. Het centrum ontvangt twee- à vierduizend mensen per dag. Toch verloopt de registratie efficiënt, de toekenningsprocedure niet al te bureaucratisch. Soldaten staan aan de grens om vluchtelingen de weg te wijzen, niet om hun de toegang te beletten.
Oeganda heet al langer een van de meest gastvrije landen ter wereld voor vluchtelingen te zijn. Zuid-Soedanezen, Burundezen en Oost-Congolezen krijgen vanwege het geweld in de eigen regio een vluchtelingenstatus zonder dat er al te veel vragen worden gesteld. Rwandezen en Kenianen zijn welkom wanneer ze om politieke redenen hun land moeten ontvluchten. Seme wist dat hij ten zuiden van de grens terecht kon. Hij vluchtte een eerste keer naar Oeganda in 1994 en maakte er zijn lagere en middelbare school af alvorens in 2001 terug te keren naar Zuid-Soedan. In 2011 kwam hij in Oeganda zijn bachelordiploma halen. Nu hij een derde keer voor geweld moet vluchten, is hij gekomen om te blijven. ‘In Zuid-Soedan is er geen infrastructuur om mijn dochters een toekomst te bieden. Ik hoop een stukje land te kopen en een huis te bouwen voordat Bidi Bidi wordt ontruimd.’
In augustus was Bidi Bidi nog een lege woestenij. Nu is het met 270.000 bewoners de grootste ‘vluchtelingennederzetting’ ter wereld. In Oeganda mogen opvangplekken geen ‘kampen’ heten. Er is immers geen afrastering, geen duidelijke scheidingslijn tussen de vluchtelingen en waar de lokale bevolking leeft. Zoals alle nieuwkomers kreeg Seme een stukje land van dertig bij dertig meter toegewezen. Daarop kon hij een eigen hut bouwen en wat fruit en groenten telen om de maandelijkse voedselpakketten van het World Food Programme aan te vullen. De Oegandese regering wil vluchtelingen zo snel mogelijk zelfredzaam maken. Daarom geeft ze, in samenwerking met de VN-vluchtelingenorganisatie unhcr en ngo’s, naast grond ook workshops om die grond efficiënter te bewerken en om nieuwe afzetmarkten voor de oogst aan te boren.
‘Ons land is te rotsachtig om iets op te verbouwen, maar we delen grond met een bevriende familie. We wonen beide op dit stukje grond en doen aan landbouw op het andere’, zegt Seme. ‘Hier moet je creatief zijn. Bidi Bidi is een moeilijke plek om te leven, maar er zijn mogelijkheden.’ Seme werkt als vrijwilliger voor een kerkelijke hulporganisatie. Daarvoor krijgt hij soms wat geld, vis of bonen. Met zijn bachelordiploma in sociale administratie hoopt hij zo snel mogelijk echt werk te vinden. Erkende vluchtelingen mogen in Oeganda vrij rondreizen, werk zoeken en een eigen zaak opstarten. Hiermee onderscheidt het land zich van de meeste Afrikaanse landen, en van de weinige landen die nog grotere aantallen vluchtelingen opvangen, zoals Turkije en Libanon, waar mensen op de vlucht op grote schaal uitgebuit worden omdat ze geen werkvisum krijgen.
‘Als vluchteling heb je hier bijna dezelfde rechten als de lokale bevolking. De Oegandezen beseffen dat we bijdragen aan de economische groei van het land.’ Robert Hakiza vluchtte in 2008 met zijn familie van het Oost-Congolese Goma naar Kampala. Hij is een van de tachtigduizend vluchtelingen die een leven in de Oegandese hoofdstad verkiezen boven dat in een vluchtelingenkamp. Opgegroeid in de grote stad Goma wil hij niet zitten vegeteren in een verafgelegen niemandsland. ‘Het is goed dat de Oegandese overheid ons zelf laat kiezen waar we een leven opbouwen. In Kampala zijn we helemaal op onszelf aangewezen. Hier krijgen we geen woning, geld of voedselpakketten. Maar wie het in de stad niet kan waarmaken, hoeft er maar om te vragen en hij wordt met een busje naar een vluchtelingenkamp gebracht.’
Ook Hakiza had het aanvankelijk verdomd lastig in Kampala, een stad met een andere taal en cultuur. ‘Er waren geen banen voor ons, waardoor te veel vluchtelingen zich wendden tot misdaad en prostitutie.’ Daarom richtte hij Young African Refugees for Integral Development op, aanvankelijk een vrijwilligersorganisatie die draaide op giften uit de vluchtelingengemeenschap, ondertussen een ngo met zestien werknemers. ‘We organiseren lessen Engels, lezen en schrijven en informatica. We helpen elkaar integreren’, zegt Hakiza.
Integratie is tweerichtingsverkeer, weet hij. Dankzij de vrijheden die vluchtelingen genieten en de gastvrijheid van de Oegandezen konden nieuwkomers hun eigen plek in de maatschappij opeisen. ‘Vluchtelingengemeenschappen hebben zich gespecialiseerd in bepaalde niches die de Oegandezen nu als de hunne erkennen. Ze kopen graag juwelen van Congolezen, want door de vele natuurlijke rijkdommen in onze bodem gaan ze ervan uit dat die wel waardevol moeten zijn. Verpakte voeding halen ze bij Somalische kruideniers, tweedehands kleding en schoenen bij Rwandezen. Eten doen ze in Ethiopische restaurants.’
Ook in Bidi Bidi bestuiven vluchtelingen en locals elkaars economieën. ‘Hun komst heeft ons leven danig veranderd’, zegt Chandiru Zubeda. Ze heeft een viskraampje op de markt van Market Avenue, vlak bij Bidi Bidi. Haar winkel draait beter, de meeste van haar klanten zijn Zuid-Soedanese vluchtelingen. Sommigen kopen voor eigen consumptie, anderen in bulk om de droge visjes door te verkopen in het kamp. En dan zijn er nog de handelaren die hier voedsel komen inslaan om het in hongerlijdend Zuid-Soedan voor woekerprijzen te verkopen.
Zubeda zag ook de infrastructuur sterk verbeteren sinds de vluchtelingen kwamen. Voorheen hoefde deze vergeten regio op niet al te veel aandacht van Kampala te rekenen, maar nu komen er wegen, waterputten en ziekenhuizen: ‘Het nieuwe ziekenhuis in Bidi Bidi heeft meer medicijnen dan het oude in Yumbe. Ook wij mogen er op consultatie. Net zoals onze kinderen nu gratis naar school kunnen in Bidi Bidi. Op onze eigen scholen moeten we inschrijfgeld betalen.’
Volgens de Oegandese vluchtelingencommissaris David Apollo Kazungu maakt dat het Oegandese vluchtelingenbeleid zo uniek: ‘We integreren humanitaire hulp in de bredere ontwikkelingsthematiek. Waar oude infrastructuur voorhanden is, wordt die nieuw leven ingeblazen. Maar nieuwe vluchtelingenkampen komen in onderontwikkelde gebieden die wij hebben geïdentificeerd als essentieel voor het nationale ontwikkelingsplan. Elke investering moet een positieve impact hebben op de Oegandese ontwikkeling.’
Daarom hanteert de Oegandese overheid de zogenoemde dertig-procentregel: dertig procent van alle humanitaire hulp voor vluchtelingen moet rechtstreeks ten goede komen van de gastgemeenschap. Alle VN-organisaties, ngo’s en donoren aanvaarden die regel. ‘Als wij Zuid-Soedanese vluchtelingen willen ondersteunen om landbouwactiviteiten te ontwikkelen, doen we dat ook voor de lokale bevolking’, zegt Ward Tanghe van de ngo Caritas International. ‘Momenteel bouwen we nieuwe klaslokalen om vluchtelingen lessen Engels en informatica te geven. Dertig procent van de plaatsen in de klas zal voorbehouden zijn aan de gastgemeenschap.’
Kazungu noemt de dertig-procentregel essentieel voor duurzame maatschappelijke integratie. ‘Je kunt moeilijk water geven aan je gasten als de lokale gemeenschap zelf geen drinkbaar water heeft. Hetzelfde geldt voor onderwijs. Door de gastgemeenschap erbij te betrekken, erken je hen als deel van de dynamiek.’
Oeganda vangt nu 1,1 miljoen vluchtelingen op – niet gering voor een sterk onderontwikkeld land met 38 miljoen inwoners. De unhcr verwacht dat er, vooral door het conflict in Zuid-Soedan, dit jaar nog driehonderdduizend bij komen. Toch houdt Oeganda principieel vast aan een opendeurbeleid. ‘We hebben zelf bijna twintig jaar van conflict gekend’, zegt Susan Alupo van het aan de Makerere Universiteit verbonden Refugee Law Project. ‘Kenia en Tanzania hebben hun deuren voor ons geopend, Oegandezen hebben in de VS en in Europa asiel gekregen. We hadden het moeilijk, er vielen veel doden, maar we konden tenminste vluchten. We zijn dat niet vergeten. We weten dat iedereen plots een vluchteling kan zijn.’
De morele plicht om vluchtelingen op te vangen is een breed gedragen overtuiging in Oegandese beleidskringen, met president Yoweri Museveni als eerste vaandeldrager. Maar de regering weet dat ze daarmee geen draagvlak koopt bij een bevolking die zelf moet vechten voor een menswaardig bestaan. Oeganda’s vluchtelingenbeleid is geen filantropie. Het is welbegrepen eigenbelang waar ook vluchtelingen wel bij varen. Kazungu haalt dan ook liever pragmatische dan morele motieven aan. ‘Het is in ons eigen belang om vluchtelingen zoveel mogelijk vrijheden en kansen te bieden. Hen na het conflict weer repatriëren werkt in de praktijk niet. In Zuid-Soedan en Congo is het al twintig jaar woelig. Vluchtelingen die huiswaarts keren, staan enkele jaren later weer aan onze deur. Hervestiging is dan weer een voorrecht voor de lucky few; het Westen neemt slechts een fractie van de hier erkende vluchtelingen op. We kiezen voor de beste oplossing die overblijft: hen zoveel mogelijk in de lokale gemeenschap integreren. Vluchtelingen zijn meer dan cijfers, meer dan een humanitair vraagstuk. Het zijn mensen die kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van ons land.’
Kazungu ziet die mensen dagelijks. Hij beheert het Oegandese vluchtelingenbeleid niet vanuit Kampala’s moderne regeringswijk, maar vanuit een registratiecentrum in een stoffige achterbuurt van de hoofdstad. Een verdieping onder zijn kantoor schuiven elke dag asielzoekers aan in de rij. ‘Vorige week stond hier een man die jaren voor de unhcr heeft gewerkt. Nu kwam hij zelf asiel aanvragen. We krijgen hier dokters en leraren, mensen met vaardigheden. Die mensen moet je niet in kampen wegsteken, je moet ze het werk laten doen waarvoor ze gekwalificeerd zijn. Ondernemers geven we de kans om een eigen zaak op te starten, opdat ze op hun beurt Oegandezen te werk kunnen stellen.’
Dat kan soms ook tot wrevel leiden, weet Robert Hakiza. ‘Je wilt natuurlijk niet achterblijven in je eigen land. Veel Oegandezen hebben geen geld om hun kinderen naar school te sturen. Net zoals veel vluchtelingen overleven ook zij op één maaltijd per dag. Ondertussen zien ze de rijkere Zuid-Soedanezen huizen in Kampala huren zonder over de prijs te onderhandelen, want dat zit niet in hun cultuur. Ze leggen 150 dollar per maand op tafel voor woningen die slechts honderd dollar kosten. Die prijs gaat nooit meer omlaag, ook niet voor de lokale bevolking. Bij sommigen leeft daardoor de perceptie dat buitenlanders het hier aan het overnemen zijn.’
Hakiza herinnert zich het debacle van Rwamwanja, een vluchtelingenkamp waar hij enkele maanden verbleef. ‘De overheid had de bevolking weggejaagd om er gevluchte Congolezen te huisvesten. De eerste commandant van het kamp werd al meteen vermoord door de lokale bevolking. Kampala moest het leger sturen om de vluchtelingen te beschermen.’
In het verleden was Oeganda soms wel erg gretig om vluchtelingen op te vangen. Voor de regering was het een lucratieve inkomstenbron. Oeganda stelt land ter beschikking en zet ambtenaren, politieagenten en militairen in, maar verder wordt de vluchtelingenopvang via VN-organisaties voornamelijk door het Westen gefinancierd. ‘Tot de onverwachte vluchtelingenstroom van vorige zomer was er een luxe-situatie. Het vluchtelingenprobleem werd dubbel zo groot voorgesteld als het eigenlijk was om meer fondsen binnen te halen. De regering, ngo’s, de VN – iedereen werkte daaraan mee’, zegt Tanghe.
Ook nu wordt gezegd dat het echte aantal vluchtelingen lager ligt dan de officiële cijfers. Sommige vluchtelingen melden zich meermaals aan, anderen vertrekken weer. De waterconsumptie in Bidi Bidi strookt niet met de behoefte van het officiële aantal vluchtelingen, klinkt het bij een grote ngo. Maar een overschatting van de vluchtelingenstroom beïnvloedt de beschikbare middelen niet langer, zegt Tanghe. ‘De noden liggen momenteel vele malen hoger dan dat er fondsen kunnen worden binnengehaald.’
Opvallend is dat ook in deze uitzonderlijke humanitaire noodsituatie geen enkele internationale partner aan de dertig-procentregel wil tornen, ook al krijgt donor darling Oeganda al enorm veel ontwikkelingssteun. De maatregel heet absoluut noodzakelijk te zijn om conflicten te vermijden en een lokaal draagvlak te creëren.

Voor de Noord-Oegandezen zijn de vluchtelingen een zegen, al was het maar omdat een van de ergste droogtes in jaren, die veestapels decimeert en miljoenen Oost-Afrikanen tot honger drijft, anders wellicht onopgemerkt was gebleven in deze verwaarloosde uithoek van het land. ‘Normaal planten we aardappelen, cassave, yam en bonen, maar doordat er sinds oktober geen druppel regen is gevallen, is er geen oogst. Nu kunnen we tenminste bonen en maïs van de Zuid-Soedanezen kopen’, zegt Zubeda.
De markten van Bidi Bidi bulken van de blauwe VN-logo’s. Zuid-Soedanezen verkopen de aan hen uitgedeelde zonnepaneeltjes, plastic zeilen en voedselrantsoenen. ‘We moeten wel, als we aan geld willen komen voor zout in de soep of medicijnen die niet gratis beschikbaar zijn’, zegt Florence Aziko. Ze vluchtte in augustus uit het zuidoostelijke stadje Torit. Ze verkoopt een deel van haar maïs en bonen voor de helft van de marktprijs om andere levensmiddelen in te slaan.
Het is het einde van de maand, Aziko heeft nog slechts een tiental kopjes maïs om haar vier jonge kinderen te voeden. Met toenemende wanhoop wacht ze op de nieuwe voedselbedeling. ‘Ze zeggen dat we onze eigen groenten moeten telen, maar dat is op het mij toegewezen land onmogelijk. Al het materiaal dat ik kreeg is gebroken op de rotsige ondergrond.’ De locals wisten al langer dat met de gronden van Bidi Bidi weinig aan te richten valt. Nog voor het vluchtelingenkamp er kwam, gaven ze het gebied namen als abirimayan, honger, en swinya, het lege gevoel na het verlies van een verliefde. Aziko ziet zich er geen toekomst uitbouwen, maar heeft weinig opties. ‘Ik zou terugkeren naar Zuid-Soedan als ik niet met zekerheid wist dat ik er vermoord zal worden omdat ik tot de foute stam behoor.’
Sommige internationale organisaties en media riepen het afgelopen jaar dat Oeganda een van de beste landen ter wereld is om vluchteling te zijn. Dat gaat voorbij aan de bikkelharde omstandigheden waarin vluchtelingen moeten overleven. Ze krijgen kansen en vrijheden, maar slechts een minderheid vindt zijn weg en bouwt een zelfstandig leven op. 85 procent van alle vluchtelingen verblijft in de kampen en is afhankelijk van voedselsteun, in meerderheid vrouwen en kinderen, en van de mannen zijn velen laagopgeleide boeren die met de toebedeelde lapjes rotsgrond weinig kunnen aanvangen. De VN en de regering beloofden maanden geleden al nieuwe landbouwgronden, maar die belofte bleef vooralsnog een dode letter, mogelijk door de droogte.
Maanden zonder regen hebben de meest fragiele gebieden in Oost-Afrika de doodsteek gegeven. In Zuid-Soedan en Somalië heerst momenteel ’s werelds eerste hongersnood in zes jaar. In Zuid-Soedan verkeren honderdduizend mensen in levensgevaar, vijf miljoen Zuid-Soedanezen zijn ondervoed. Ook in Jemen, Kenia, Tanzania en Nigeria dreigt zware ondervoeding. De VN spreken van de grootste humanitaire crisis sinds de Tweede Wereldoorlog. De hulporganisaties in Oeganda kampen met een dramatisch gebrek aan geld. De unhcr begroot het totale benodigde budget in de Oegandese vluchtelingenkampen voor dit jaar op 487 miljoen dollar.
‘De hulporganisaties en de overheid gaan tot het uiterste, maar de nood is momenteel simpelweg te hoog’, zegt Pedro Matos, programmaverantwoordelijke van het World Food Programme (wfp). ‘Eind januari deelden we 945.000 voedselpakketten uit onder vluchtelingen, tegenover 380.000 een jaar geleden. In februari zijn daar al weer 58.000 vluchtelingen bij gekomen.’ In totaal – ook het wfp respecteert de dertig-procentregel – moet het wfp geld vinden voor 1,3 miljoen voedselpakketten per maand. ‘We hebben voor de komende zes maanden 67 miljoen dollar nodig. Daarvan komen we veertig miljoen dollar te kort.’
Al in augustus zag het wfp zich genoodzaakt om de rantsoenen van alle vluchtelingen die langer dan een jaar in Oeganda verblijven te halveren. ‘Dat is geen positieve ontwikkeling. Zo’n rantsoen bevat het minimum dat een mens nodig heeft om te overleven, 2100 calorieën per dag.’ Ook voor het wfp is Oeganda testgebied. Vluchtelingen krijgen de keuze tussen voedselpakketten of financiële steun. Een minderheid kiest momenteel voor die laatste optie, al probeert het wfp hen wel in die richting te duwen. ‘Dan kunnen ze zelf kiezen welk voedsel ze kopen op de markt, zonder hun eigen rantsoenen onder de marktprijs te moeten verkopen.’ Ook experimenteert het wfp met het ‘modelleren’ van voedselhulp: de rantsoenen van individuele vluchtelingen worden verlaagd naar gelang hun eigen inkomstenbronnen toenemen, tot ze volledig uit de voedselhulp ‘promoveren’.
‘Mogelijk moeten we binnenkort opnieuw de voedselrantsoenen verkleinen, maar als we blijven snijden groeit het risico dat mensen zich wenden tot negatieve overlevingsstrategieën, zoals criminaliteit en prostitutie’, zegt Matos. Hij vreest dat geldgebrek veel hard werken en goede bedoelingen teniet kan doen. ‘Als het Oegandese integratiemodel in gevaar komt, zal het niet door een koerswijziging van de regering, maar door een gebrek aan fondsen zijn.’
Matos maakt zich ernstig zorgen om de huidige trend in belangrijke donorlanden om minder te investeren in internationale hulp. ‘We kijken nauwgezet naar de ontwikkelingen in de VS en het Verenigd Koninkrijk en proberen in te schatten wat de gevolgen zullen zijn voor onze operaties. Die landen behoren naast de EU tot onze belangrijkste geldschieters, dus een bijsturing van hun humanitair en ontwikkelingsbeleid kan een grote impact hebben.’ Een week later laat Donald Trump weten de Amerikaanse bijdrage aan VN-programma’s drastisch te zullen terugschroeven, waarop de VN reageren dat dit tot een internationale catastrofe zal leiden.
‘Wij zullen ons blijven houden aan onze plicht om vluchtelingen op te vangen, maar we zouden het applaus dat we internationaal oogsten graag vertaald zien in investeringen. Opdat dit bejubelde experiment ook kan slagen en navolging kan krijgen’, zegt Kazungu.
Het is vijf voor twaalf, waarschuwt hij. ‘Er is een nijpend gebrek aan voedsel, water, medicijnen, gezondheidscentra, scholen en infrastructuur. Ik begrijp dat het goedkoper is om een vluchteling in Oeganda op te vangen dan in Nederland. Maar er zou toch een minimumstandaard moeten zijn. Vrouwen en kinderen leven hier onder plastic zeilen, compleet ongeschikt om hen tegen de weersomstandigheden te beschermen. Europa wacht zoals gewoonlijk tot de situatie uit de hand loopt en zegt dan dat de vluchtelingen in de regio moeten blijven. Wel, die zullen dat niet doen als hier niet de minimale voorwaarden voor een menswaardig bestaan zijn.’
Eenzelfde kritiek weerklinkt al jaren in buurland Kenia, dat 520.000 Somalische en Zuid-Soedanese vluchtelingen onderdak biedt. Gefrustreerd door de chronische onderfinanciering van de opvang en het kleine aantal vluchtelingen dat andere landen van Kenia willen overnemen, weigert het land nog langer de verantwoordelijkheid te nemen die rijke landen sowieso al uit de weg gaan. Tegelijkertijd kreunt het land onder meerdere aanslagen die werden opgeëist door de Somalische terreurbeweging Al-Shabaab. De Keniaanse regering vecht daarom momenteel een procedureslag uit met het gerecht om het vluchtelingenkamp in Dadaab te kunnen sluiten. Dat kamp aan de Somalische grens was met zo’n 250.000 vluchtelingen het grootste ter wereld tot Bidi Bidi die fakkel overnam.
Kakuma, dat andere uit zijn voegen barstende Keniaanse kamp, ligt op een steenworp afstand van de Oegandese grens. Waar vele Zuid-Soedanezen vroeger naar Kakuma vluchtten, trekken ze nu al massaal naar het gastvrijere Oeganda. ‘We zijn erg bezorgd. Als Kenia zijn kampen sluit, dreigt een exodus van nog eens honderdduizenden vluchtelingen naar Oeganda’, zegt Kazungu. Het is een open vraag of de Oegandese regering haar bevolking kan blijven overtuigen van de noodzaak tot solidariteit met de Oost-Afrikaanse broeders als stagnerende budgetten onder steeds meer hoofden verdeeld moeten worden, en als buurland Kenia wél ongestraft de grenzen sluit.