Zeitz MOCAA © Iwan Baan

‘Weet u wat ik wel jammer vind?’ De vrouw, middelbare leeftijd, afkomstig uit Boston, op vakantie in Zuid-Afrika, wacht het antwoord niet af. ‘Dat er zo weinig echte schilderkunst te zien is.’ Ze heeft de tachtig zalen in het pas geopende Zeitz MOCAA-museum in Kaapstad stuk voor stuk bezocht en de werken van kunstenaars uit Afrika en de diaspora bekeken. En zeker, ze is onder de indruk. Ook van dat fabelachtige gebouw. Maar wat ze mist is degelijke schilderkunst, het betoverende spel tussen kwast, verf, canvas en oog. Een paar dagen later krijgt ze bijval van de Zuid-Afrikaanse kunstenaar Beezy Bailey, die in een restaurant in Kaapstad vaststelt dat de paar geschilderde werken die in Zeitz MOCAA hangen van belabberde kwaliteit zijn. ‘Die ene kunstenaar, hoe heet hij ook alweer? Die handen! Die kan er niks van.’

De kunstenaar op wie Bailey doelt is de 36-jarige Zimbabwaan Kudzanai Chiurai, die van de curatoren een complete galerie in het museum tot zijn beschikking heeft gekregen om zijn foto’s, video’s, beelden en, inderdaad, een paar schilderijen te presenteren. Gezamenlijk geven ze een dystopisch beeld van Afrika, een reflectie op slavernij, kolonisatie, corruptie, vreemdelingenhaat en machtswellust. Zoals veel jonge zwarte kunstenaars is Chiurai beïnvloed door Jean-Michel Basquiat, wat zich uit in groteske figuren met groteske handen. ‘Basquiat?’ roept Bailey, die vertelt dat hij in New York Andy Warhol heeft ontmoet en heeft samengewerkt met David Bowie. ‘Basquiat? Die schilderde alleen als hij onder de drugs zat.’

Bailey heeft meer aan te merken op Zeitz MOCAA, dat zichzelf adverteert als ‘het grootste museum voor moderne Afrikaanse kunst’: ‘Het getoonde werk is te politiek correct. En heel veel draait om identiteitspolitiek.’ Op Facebook heeft Bailey een korte verklaring gezet waarin hij zijn afkeer van dergelijke ‘modieuze kunst’ ventileert. Hij pakt zijn mobieltje erbij, zet zijn leesbril op en declameert: ‘I don’t want my art to ever be enslaved by being an illustration to a fashionable relevant political narrative. I rather make art that is a kind of dream reality. Very personal very public.’

Ja, erkent hij later: het steekt hem dat zijn werk niet in Zeitz MOCAA hangt. Van wat hij als de Grote Drie van Zuid-Afrika ziet (William Kentridge, Marlene Dumas en hijzelf) is alleen werk van Kentridge te zien. ‘Dat doet pijn.’ Waarmee hij het belang aangeeft van Zeitz MOCAA in de Afrikaanse kunstwereld: niemand wil buiten de Zeitz-boot vallen; daar wachten het geld en de internationale erkenning.

© Iwan Baan

Zeitz MOCAA, voluit het Zeitz Museum Of Contemporary Art Africa, opende op 22 september met veel fanfare de deuren aan V&A Waterfront, een consumptieparadijs vol dure restaurants, chique winkels en bioscopen, dat jaarlijks 24 miljoen bezoekers trekt. Een en ander ging vergezeld van een exclusief fund raising diner, waar je voor vijfduizend euro mocht aanschuiven bij een internationaal gezelschap van zakenlui, verzamelaars en hun kunstzinnige protégés. Ook was er een persconferentie voor de binnen- en buitenlandse media, waar het Zeitz MOCAA-team onder meer de vraag moest beantwoorden waarom dit museum dat zich voor 99 procent op zwarte kunst richt het werk is van vier witte mannen van middelbare leeftijd, van wie er bovendien slechts één in Zuid-Afrika geboren is. Kortom: hangt er niet een zweem van neokolonialisme en eurocentrisme rond dit museum?

‘Het is een collectie die wordt gefinancierd door een Europeaan, ontworpen door een Europeaan, onder leiding van een blanke mannelijke curator. Alarmbellen moeten schellen’, schreef Matthew Blackman (wiens naam het enige zwarte aan hem is) al in 2015 op de website van ArtThrob. Het was een van zijn zeven kritiekpunten. De andere betroffen de singuliere macht van de curator, belangenverstrengeling, elitisme, het aankoopbeleid, gebrek aan diversiteit en het herschrijven van de kunstgeschiedenis.

Het lag voor de hand dat dergelijke kritiek zou komen, zegt Zeitz MOCAA-directeur en hoofdcurator Mark Coetzee als ik hem spreek in een koffiebar. Die vragen over huidskleur, origine en geslacht vindt hij problematisch. ‘Is dat het enige waar we nog over kunnen praten? Natuurlijk, wij zijn witte mannen. Maar je kunt weinig aan je huidskleur veranderen. Het gaat erom wat je doet met je privileges. Wij willen een positief verschil maken.’ Coetzee’s wraak was enigszins zoet. Tijdens de persconferentie met al die internationale journalisten stonden enkele zwarte kunstenaars kwaad op, vertelt hij. ‘Ze zeiden: wij zijn dit spuugzat, het museum staat er nu, en wij willen ermee aan de slag, breek het niet meteen af, ons is nog nooit zo’n prachtig platform geboden. Dat was een heerlijk moment, en het stuurde de discussie weg van die kwestie van “vier witte mannen”.’

‘Wij willen ermee aan de slag, breek het niet meteen af, ons is nog nooit zo'n prachtig platform geboden'

Desalniettemin een korte schets van dit illustere kwartet. Allereerst is er de man naar wie het geheel is vernoemd: Jochen Zeitz, een 54-jarige Duitse zakenman die zijn rijkdom (zijn vermogen wordt geschat op 222 miljoen euro) vergaarde als ceo van het sportkledingbedrijf Puma, dat onder zijn leiding een ongekende groei doormaakte. Zeitz, die tijdens zijn eerste Afrika-safari eind jaren tachtig afrofiel werd, zette in 2002 de Jochen Zeitz Collection op, om zich toe te leggen op de acquisitie van Afrikaanse kunst. In eerste instantie kocht hij vrij willekeurig (onder meer werk van de Amerikaanse fotograaf Peter Beard), maar weldra liet hij het aankoopbeleid over aan de tweede man die aan de politiek correcte schandpaal werd genageld: curator Mark Coetzee, de meesterspin in het Zeitz MOCAA-web.

Coetzee werd in 1964 in Johannesburg geboren, groeide op in Kaapstad en ging in Stellenbosch, Parijs en Londen naar de kunstacademie. Eind jaren tachtig – de apartheidscensuur maakte overuren – zorgde hij voor enige ophef met zijn serie penisschilderijen. ‘Mijn eindexamenwerk werd door de politie van de muren gehaald’, zegt hij ter illustratie van zijn rebelse verleden. Later opende hij het Fine Art Cabinet, een mini-galerie in Kaapstad. Maar weldra pakte hij zijn koffers en in 2000 werd hij directeur van de Rubell Family Collection in Miami, bezit van het New Yorkse echtpaar Don en Mera Rubell die in 1964 waren begonnen met het kopen van kunst. Inmiddels staat hun verzameling mede dankzij Coetzee te boek als ‘een van de meest ambitieuze collecties’ van Amerika.

Zeitz ontmoette Coetzee in 2008 tijdens een door Puma gesponsorde Rubell-tentoonstelling in Miami. Het klikte en de Zuid-Afrikaan switchte van werkgever, aangestoken door de droom van de Duitse zakenman om een collectie van wereldformaat op te bouwen, die uiteindelijk een thuis moest vinden in een museum in Afrika. Waar dat moest komen was onduidelijk. Mali werd geopperd, evenals Kenia, waar Zeitz een eco-wildpark van twintigduizend hectare beheert.

Aan die periode van twijfel en zoeken kwam een einde toen Zeitz en Coetzee een derde blanke man van middelbare leeftijd ontmoetten: de van origine Britse David Green, die in 2009 ceo was geworden van V&A Waterfront in Kaapstad. Net als Zeitz beschikt Green over een uitgekiend zakeninstinct. Onder zijn leiding ontwikkelde de Waterfront – een voormalig haventerrein met een aantal historische gebouwen uit de tijd van de Verenigde Oostindische Compagnie – zich tot een grandioos succesverhaal. Green wilde dat de Waterfront meer werd dan een veredelde shoppingmall omgeven door peperdure appartementen. Het district moest onderdeel worden van Kaapstad. Het probleem was dat het door snelwegen wordt afgeknepen van de rest van de stad. En waar er een mogelijkheid was om uit te breiden stond een in 2001 in onbruik geraakte graansilo pontificaal in de weg. Het gebouw, 42 betonnen cilinders en een 57 meter hoge graanelevator (ooit het hoogste gebouw van Afrika bezuiden de Sahara), mocht niet tegen de vlakte omdat het deel uitmaakt van het nationaal erfgoed.

Green zag mogelijkheden voor die silo als cultureel centrum, een museum wellicht. Er werden gesprekken gevoerd met lokale verzamelaars zoals Gordon Schachat. Uiteindelijk, we schrijven eind 2012, ontmoette hij het duo Zeitz-Coetzee, dat een onderkomen zocht voor hun collectie. Alles kwam samen: een gigantische, zwervende kunstverzameling, een in onbruik geraakte graansilo en een Waterfront dat zich een ander imago wilde aanmeten. In 2013 werd het contract getekend.

Een vierde witte man, de 47-jarige Engelse architect Thomas Heatherwick die onder meer het Britse paviljoen voor de Expo 2010 en de Olympische Ketel voor de Spelen van 2012 had ontworpen, mocht zich vervolgens uitleven op die silo vol jarenlang aangekoekte duivenstront. Zijn belangrijkste opdracht was om mensen naar binnen te lokken, om iets te ontwerpen dat zou voorkomen dat Waterfront-bezoekers voor het gebouw snel een ik-was-hier-selfie zouden nemen om vervolgens af te taaien naar de volgende attractie.

Heatherwick ging voortvarend te werk. En met hem zo’n duizend anderen, om alles voor de opening van 22 september af te hebben. Ontwerp en verbouwing – in de woorden van de architect een ‘deconstructie’, een weghakken van grote delen van het buizenwerk, waardoor een soort honingraatconcept ontstond – kostten ruim 33 miljoen euro, geld dat werd opgehoest door de Waterfront en sponsors. In september was het af. Iedereen is het erover eens: het resultaat is fabelachtig. Zelfs Beezy Bailey geeft dat toe. ‘Zo imposant is die entree dat ze de kunst dreigt te overschaduwen’, zegt hij, immer vilein.

Wat er van buiten uitziet als een betonnen silo met een vijf verdiepingen tellende kroon van opbollende ramen (een hotel), die onder meer Robbeneiland, de Tafelberg en de zee weerspiegelen, is van binnen een soort kathedraal met een naar de hemel reikend atrium, dat de vorm van een eindeloos opgeblazen maïskorrel schijnt te hebben, iets wat je moeilijk terugziet. Van beneden kijk je in de buizenstructuur, zoals een tandarts in een gebit. Afhankelijk van de invalshoek kun je vreemde vormen waarnemen. Zo roept een schuin afgesneden ovale buis associaties op met het hoofd uit Deschreeuw van Edvard Munch.

‘We moeten oppassen met onze liberale, westerse standpunten. Het museum is er ook voor gewone mensen’

Er zijn tachtig zalen. Enkele verdiepingen worden ingenomen door stukken uit de privé-collectie van Zeitz, onder de verder niet uitgelegde noemer All things being equal…, met werken van 41 kunstenaars, onder wie de Zuid-Afrikanen Zanele Muholi (foto’s) en William Kentridge (animatie) en de Brit Chris Ofili (olieverf en houtskool). De andere verdiepingen worden in beslag genomen door solotentoonstellingen van onder anderen de eerder genoemde Kudzanai Chiurai, Nandipha Mntambo uit Swaziland (mixed media met de nadruk op gemanipuleerde koeienhuiden) en de Angolese fotograaf Edson Chagas. Een enorme rubberen draak van de Zuid-Afrikaan Nicholas Hlobo – voor zo’n 120.000 euro verworven tijdens de Venetië Biënnale 2011 – domineert het atrium. Tevens zijn er aparte ruimtes voor fotografie, mode en educatie.

Zoals de vrouw uit Boston opmerkte: weinig schilderkunst. Veel werk, zoals de textielsculpturen van de Ghanees El Anatsui, valt onder de noemer Afro Barok: vitaal, kleurrijk, pop en theatraal. De lens heeft veelal de kwast en penseel vervangen. Dat betekent nadruk op fotografie, collages, animatie en video.

Mary Sibande (1982), In the midst of chaos, there is opportunity, 2017 © Antonia Steyn

Op een enkele uitzondering na zijn alle werken uit de 21ste eeuw, de meeste zelfs van na 2010. Loop je rond, dan dringt zich al snel de vraag op: in hoeverre is deze verzameling representatief voor wat zich in Afrika afspeelt? Kun je Afrika überhaupt wel onder één noemer vangen? ‘De kunst-scene in West-Afrika is totaal anders dan die in Noord-Afrika. En die is weer heel anders dan die in West- of Oost-Afrika, dus als je dat hele verhaal wilt vertellen, dan wens ik je veel sterkte’, zegt kunstcriticus O’Toole, die voor The Times een recensie schreef waarin hij onder meer de afwezigheid van enkele belangrijke Kameroenese kunstenaars betreurde. ‘Wat je hier ziet is het verhaal van de privé-markt. Je loopt rond en herkent wat de Goodman Gallery en de Stevenson Gallery de afgelopen vijf jaar in Kaapstad en Johannesburg hebben laten zien.’

Wat daarnaast vooral opvalt is dat Beezy Bailey gelijk heeft: veel van de getoonde kunst oogt als modieus geëngageerd met als overheersende thema ‘identiteitspolitiek’. Dat betekent aandacht voor de positie van de vrouw, homoseksuelen, de rol van patriarchie, het omgaan met tradities. Mark Coetzee wuift de kritiek weg. Hij meent dat er wel degelijk zoiets is als ‘hedendaagse Afrikaanse kunst’. Het draait daarbij om vragen over identiteit, postkolonialisme en een andere blik op het continent. Hij laat de term ‘afro-futurisme’ vallen, dat in zijn discours niks te maken heeft met de zwarte filosofie rond sciencefiction, nieuwe geschiedschrijving, afrocentrisme en niet-westerse religie.

Nee, wat Coetzee bedoelt is dat Zeitz MOCAA Afrika wil presenteren als een ‘continent met toekomst’. Binnen dat streven past die op emancipatie en acceptatie gerichte identiteitspolitiek, ‘het andere Afrika’, perfect. ‘Wij, die zijn opgegroeid met onze privileges, moeten leren om lankmoediger te zijn, milder en ruimhartiger. Wij hebben zo veel kansen en mogelijkheden gekregen, laten we die nu eens aan anderen geven’, zegt hij, met een sneer naar Bailey.

Het museum, benadrukt Coetzee, moet geen elitaire witte aangelegenheid worden. Ook al is het gesitueerd op een van de duurste plekken van Kaapstad, het museum doet er veel aan om een breed publiek te trekken. Op woensdagen is de toegang (normaal gesproken € 11,25) voor ‘Afrikanen’ gratis, en kinderen tot achttien jaar mogen iedere dag voor niets naar binnen. Ook zijn er rondleidingen voor scholieren. ‘Wie bepaalt trouwens wat politiek correct is?’ zegt Coetzee. ‘Een gezin dat nog nooit in een museum is geweest en dan geconfronteerd wordt met werken over zwarte vrouwen die verkracht zijn, zal daar heel anders tegenaan kijken dan wij. We moeten oppassen met onze liberale, westerse standpunten. Het museum is er ook voor gewone mensen, en veel van wat er wordt getoond is voor hen vrij confronterend.’

Het zijn botsende werelden, en Kaapstad met zijn gigantische verschillen tussen arm en rijk en tussen wit en zwart verbeeldt die kloof als geen andere Afrikaanse stad. Het zijn totaal verschillende belevingswerelden. ‘De kunstenaars die wij tentoonstellen hebben dagelijks te maken met kwesties van leven en dood’, zegt Coetzee. Hij noemt fotografe Zanele Muholi met haar focus op zwarte lesbiennes die in de townships hun leven niet zeker zijn. ‘Veel van onze curatoren zijn jong en zwart. En vergis je niet, die weten wat er in de wereld te koop is. Wij witten zijn verwend geraakt. We moeten toejuichen dat er een nieuwe generatie zwarte kunstenaars is opgestaan, die hun identiteit ter discussie willen stellen omdat ze dat in het verleden nooit konden of mochten doen. Onze denkwijze is niet langer de dominante.’

Over één ding is iedereen het eens: Zeitz MOCAA vult een gat. Sinds het eind van de apartheid is Zuid-Afrika er niet in geslaagd een door de overheid gerund museum fatsoenlijk te laten functioneren. In de Johannesburg Art Gallery komt niemand meer, omdat de buurt te onveilig is. En de South African National Gallery in Kaapstad is verzwolgen door bestuurlijke chaos en politiek correcte verlamming.

Zeitz MOCAA, dat de eerste weken twee- tot drieduizend bezoekers per dag trok, moet Kaapstad een ander gezicht geven. Nu al is de impact op de nationale en internationale kunstwereld aanzienlijk. Galerieën willen Zeitz en zijn team van 21 curatoren met hun chequeboeken maar al te graag behagen. Veelbelovende jonge kunstenaars worden al op grond van hun eindexamenwerk door Coetzee c.s. gestrikt voor een exclusief contract. Er is een run op Afrikaanse kunst ontstaan.

Bij hun speurtochten naar nieuw talent voelen Zeitz en Coetzee de hete adem van zwaargewichten als de Tate, MoMA en Pompidou in hun nek. Ook heeft het museum de zelfvoldane lokale scene opgeschud. Er zijn belangrijke nieuwe Kaapse initiatieven gestart voor de experimentele kunst waarvoor in Zeitz MOCAA geen plek is, zoals Maitland Institute en de A4-galerie. En verder weg, in de wijnlanden van Constantia, wordt driftig gewerkt aan het voltooien van een imposant gebouw waar een andere verzamelaar zijn privé-collectie gaat onderbrengen. Het zijn belangrijke positieve initiatieven in een land dat ten prooi is gevallen aan een schrikbarende corruptie en een economische en politieke malaise. ‘Ja’, zegt Coetzee, ‘wij hebben een signaal afgegeven van ongebreideld optimisme.’