KILLE CIJFERS LIJKEN het beeld te bevestigen dat het heel erg slecht gaat met de allochtone jongeren in Amsterdam - en die van Noordafrikaanse herkomst in het bijzonder. Van de Nederlandse jongeren tussen 12 en 18 jaar is tien procent ooit door de politie opgepakt; bij Turkse jongens in dezelfde leeftijdsgroep is dat tweeentwintig procent, bij de Surinamers drieentwintig, maar de Marokkanen halen met vierendertig procent politiecontacten de hoogste score. De Amsterdamse politie heeft reeds een speciale eenheid ter bestrijding van het Noordafrikaanse straatgevaar opgericht. In het stadhuis liggen stapels - in de regel geheim gehouden - hoogst verontrust getoonzette verslagen van streetcornerworkers over de probleemgroep nummer een. In Osdorp is men reeds overgegaan tot het formeren van bewakingsteams die worden bemand door gewezen Marokkaanse criminelen. Er lijkt niet minder dan een Marokkanen-psychose te zijn ontstaan in Amsterdam. Maar wat is er waar van alle gruwelverhalen? En wat denken de Noordafrikaanse Amsterdammers over hun status als boemannen van de samenleving?
‘Wij zijn de nieuwe joden van Amsterdam’, zegt Khalid (17), een in Amsterdam geboren zoon van een Algerijnse vader en Nederlandse moeder. ‘De feiten zijn er en die kun je niet omdraaien. We hebben gewoon pech. We scoren zo hoog omdat wij extra in de gaten worden gehouden door de Amsterdamse politie.’
Amsterdam herbergt onder haar 700.000 inwoners ruim honderdvijftig verschillende nationaliteiten. De grootste groep bestaat uit 46.000 (officieel geregistreerde) Marokkanen. De meesten van hen wonen in de stadsdelen Bos en Lommer en De Baarsjes. En hoewel het stemgedrag lijkt aan te tonen dat de kloof tussen allochtonen en autochtonen in onze multiculturele samenleving steeds groter wordt, valt niet te ontkennen dat er wel degelijk integratie plaatsvindt. Op de eerste plaats binnen het welzijnswerk, waar een nijpende behoefte bestaat aan coordinatoren ‘allochtonie’ met ‘minimaal HBO-diploma’. De Marokkaanse welzijnswerker M. Jadroun bewees vorig jaar op de Ikon-tv dat hij het welzijnsjargon beter beheerste dan menig Nederlandse collega. Jadroun verzette zich tegen de term ‘speciale Marokkaanse gevangenissen’ als benaming voor penitentiaire inrichtingen op Hollandse bodem waar met een ‘Marokkaans regime’ de boel onder de duim wordt gehouden; het ging volgens Jadroun om ‘een behandel unit, een categoriale instelling die een brugfunctie heeft naar de integratie’. Het wachten is op welzijnsreisjes naar de uit de Amnesty-rapporten bekende detentiecentra van Kenitra, Tazmamert, Sale of Ahermoumou om daar de toepassing van traditionele Marokkaanse methoden als de falaqa (stokslagen onder de voetzolen) te bestuderen.
Khalid heeft het hoe dan ook niet zo op welzijnswerkers: ‘Klojo’s die met een vragenlijst op je afkomen om uit te vinden wat er zo aantrekkelijk is aan het rondhangen in een winkelcentrum of buurtplein. Die gasten incasseren tonnen aan subsidie voor onderzoek om voor veel geld te ontdekken dat we gewoon nergens heen kunnen en dan daar afspreken. Zij profiteren van de allochtonenproblematiek.’
Khalid spreekt uit eigen ervaring. ‘Als we met een paar vrienden bij elkaar staan dan stuiven smerissen en stadswachten meteen op ons af en lees je de volgende dag dat Marokkaanse jongeren het winkelcentrum terroriseren en dat de buurt een harde aanpak eist van de probleemjongeren. Ik zweer je: alleen onze aanwezigheid ervaren de mensen als bedreigend, terwijl er niets gebeurt.’
TISANI, DE VADER van Khalid, komt uit Algerije. Vlak voordat de boot de haven van Marseille binnenliep, sprong hij overboord, zwom naar de kust en kwam lopend naar Amsterdam. ‘Ik begon in maart en kwam eind september aan.’ Onderweg had hij ‘geklust’ bij een Italiaans circus in Frankrijk en reisde met het gezelschap mee van Mulhouse tot Valenciennes. ‘Ik sliep in de paardenwagen, maar toen het circus vanuit Valenciennes, bij de Belgische grens, weer zuidelijk zou trekken, besloot ik naar Amsterdam te gaan.
Vanaf de allereerste keer dat ik over Amsterdam hoorde, wist ik dat deze stad mijn doel was. Iedereen sprak in die tijd over naar Parijs te gaan. Dat leek ook een stuk gemakkelijker vanwege de taal. Maar Amsterdam betekende voor mij vrijheid, de stad waar alles kan, in tegenstelling tot Frankrijk, waar je als Noordafrikaan echt onder aan de sociale ladder staat.’
Tisani werd zeventien jaar geleden officieel opgenomen in de Nederlandse maatschappij toen hij met de bijna twintig jaar oudere Hollandse Trudy trouwde. ‘Iedereen dacht dat ik het voor de papieren deed, maar dat huwelijk was echt haar idee. Ik wilde eigenlijk helemaal niet. Haar familie vond het maar niets en als ik met haar door de Kalverstraat liep, zag je mensen raar naar ons kijken. Dat huwelijk was een verschrikking. Eerst bemoeide iedereen van haar familie zich ermee, en werd haar van alles en nog wat over Algerijnen in het algemeen en mij in het bijzonder wijsgemaakt door broers, ooms en tantes. De complete familie bleek ineens alles over “ons soort” te weten. Kortom, ze zou niet meer dan een lustslavin van me zijn, en als ze niet goed haar best zou doen in bed of als het eten me niet beviel, zou ik haar meedogenloos afranselen en opsluiten. Allemaal oude vriendinnen belden op om te vragen of dat verschrikkelijke nieuws klopte. Het had een averechts effect. Hoe meer ze liepen te zeiken, des te feller Trudy voor mij opkwam. Wat een bescheiden huwelijksvoltrekking had moeten worden, werd een groots opgezette bruiloft: zij in een witte bruidsjurk, ik in het zwart in koetsjes met paarden. Haar moeder jankte, niet van ontroering, maar omdat haar dochter met een buitenlander trouwde. Die avond was er een feestzaal afgehuurd en maakte haar half dronken broer een of andere gore opmerking. Enkele ogenblikken later rolde mijn vrouw al vechtend met haar broer over de vloer. Toen ik tussenbeide kwam, gilde ze hysterisch dat ik me er niet mee moest bemoeien. Even later kwam de politie en die namen mij mee - “voor mijn eigen veiligheid”. Ik begreep er echt helemaal niets meer van en het is nooit meer goed gekomen tussen mij en mijn schoonfamilie.’ Een maand na het huwelijk werd Khalid geboren. ‘Officieel ben ik nog steeds met Trudy getrouwd, en we zien elkaar regelmatig vanwege Khalid, die zelf bepaalt wanneer hij bij mij of bij z'n moeder woont. Nee, verder hebben we geen kinderen.’
En zijn droom over Amsterdam, is daar nog wat van over?
Tisani: ‘Jawel, maar ik heb wel inmiddels het nodige voorbehoud. Zeventien jaar geleden was het hier toch anders. Met al die negatieve publiciteit in de media genieten de Noordafrikanen nu nog minder respect. Je hoort steeds maar over die Marokkanen als de grootste bedreiging voor de Nederlandse samenleving. Een groep waar langzaam iedereen bang voor lijkt te worden. Het individu wordt niet meer gezien. We worden allemaal over een kam geschoren. Ik wilde laatst een oud vrouwtje behulpzaam zijn, maar dat werd niet op prijs gesteld. Ze behandelde me als een crimineel die haar wilde beroven. Als er de avond tevoren een programma over Marokkaanse criminaliteit op tv is geweest, dan weet ik dat ik de volgende dag weer moet gaan bewijzen dat ik geen oude vrouwen beroof en sigarenwinkeliers doodschiet, maar gewoon in een slagerij werk.’
Khalid vult zijn vader aan: ‘In deze maatschappij heb je enorme mogelijkheden om er wat van te maken. Als je alles maar steeds op de omgeving, je afkomst of de school blijft afschuiven of wacht tot die welzijnslullen met een project komen, kun je het wel schudden. Je krijgt je toekomst niet op een presenteerblaadje. Ik moet vechten om iets te bereiken. Alleen wordt er veel te veel gepraat over die kleine groep die ons in een kwaad daglicht stelt. Een paar honderd maken er een puinhoop van en honderdduizenden worden er op aangekeken. Daar sta je machteloos tegenover.’
SAMIR WAS ZESTIEN toen hij een baantje kreeg op een schip dat normaal gesproken tussen Tunis en het Siciliaanse Trapani voer. ‘Maar eigenlijk wilde ik maar een ding: naar Amsterdam. Waarom? Nou, voornamelijk vanwege Ajax, denk ik. Ik had geen benul wat Holland verder voor een land was, behalve dat de Hollandse vrouwen die in Tunesie op vakantie kwamen, nogal probleemloos waren, in tegenstelling tot onze eigen vrouwen.’
Samir greep zijn kans toen het schip eens doorvoer naar Genova. Hij ging onmiddellijk op zoek ging naar het station. ‘Ik kieperde al mijn lires voor de loketbeambte neer en zei: Amsterdam.’ Vooralsnog had hij net genoeg geld voor een enkele reis Turijn, waar hij totaal blut de eerste paar dagen doorbracht in het perkje voor het station - daar hielden zich meer Marocchini op om zich door middel van herenprostitutie in leven te houden. ‘Tja, als je honger hebt…’
Tijdens een zuiveringsactie werd hij door de politie opgepakt, bracht enige weken door in de gevangenis om zonder te zijn veroordeeld weer op vrije voeten te worden gesteld. ‘Ik snapte er helemaal niets van. Ik dacht dat ze me zouden terugsturen, maar die avond openden ze gewoon de deur en zeiden: ciao. Even later zat ik weer ik het perkje voor het station.’ Daar zou hij nu nog hebben gezeten, als hij niet aan zijn tocht naar Nederland was begonnen. ‘Ik had mazzel. Op een avond kreeg ik wat geld toegestopt van een Italiaan die medelijden met me had. Net genoeg geld voor wat eten en een treinkaartje naar Modane, net over de Franse grens.’
Het verhaal van Samir is typerend voor veel Noordafrikanen. ‘Maar iedereen weet, als je volhoudt, komt het moment dat je binnenglipt. Als ze je dan pakken, is het zaak je echte nationaliteit niet te onthullen, zodat ze je niet terug kunnen sturen. Iedere illegaal zegt dat hij uit Libanon komt, of uit Libie. In het slechtste geval brengen ze je naar Roosendaal. Wel lastig, maar je bent zo weer terug. Ik heb hier nu een baantje in een shoarma-zaak. Zwart werk, zo'n twaalf uur per dag voor vijf piek per uur en zeven dagen per week. Als je me vraagt waar ik het beter vind, zeg ik geloof ik toch Tunesie. Waarom ik dan niet terug ga? Teruggaan is een stuk moeilijker dan komen. Ik droom soms wel dat ik word opgepakt en ze me op het vliegtuig zetten naar Tunis. Er zijn veel dingen die ik mis. Ik heb mijn ouders nu zeven jaar niet gezien. Natuurlijk blijft Tunesie mijn vaderland, maar ik ben voor mijn eigen gevoel in de afgelopen jaren een Amsterdammer geworden. Een Arabische Amsterdammer. Hier voel ik me thuis.’ Daar verandert zijn status als niet-geregistreerde buitenlander niets aan.
TISANI: ‘WAAR IK ME enorm kwaad over maak, is het totale onbegrip bij politici en politie. Die doen om op te vallen in de verkiezingentijd dan een krachtige uitspraak ten koste van de buitenlanders en trekken zich vervolgens terug. Een oplossing wordt nooit gegeven. Alleen loze kreten als “wanneer integreer je nou”.’
Khalid: ‘Het grote probleem is dat de meeste ouders van buitenlandse kinderen niet het gevoel hebben dat ze deel uitmaken van de Nederlandse samenleving. Daardoor zijn ze niet in staat op hun kinderen enig gevoel voor de sociale gebeurtenissen in dit land bij te brengen. Ze moeten het allemaal zelf ontdekken. Dat zal misschien niet allemaal even gladjes verlopen, maar alles zal zich oplossen, uiteindelijk. Nu hoor je ook niets meer over het Ambonezen-probleem.’
‘wij zijn de nieuwe joden’
Ze zijn uitgeroepen tot probleemgroep nummer een van Amsterdam: Marokkaanse jongens. Ze terroriseren hele buurten en winkelcentra, zegt men. Maar vaker werken ze gewoon in een slagerij. Of in een shoarma-zaak, twaalf uur per dag.
Uit: De Groene Amsterdammer van
www.groene.nl/1994/34
www.groene.nl/1994/34