Even leek het erop dat de wao een bom onder het paarse kabinet zou kunnen worden. Nog voor het rapport-Donner goed en wel door de SER was geloodst, wilde een gelegenheidscoalitie van VVD, CDA en D66 de regels voor zieke werknemers aanscherpen. Uitvallers die zich verzetten tegen pogingen van hun werkgever om hen weer aan het werk te krijgen, zouden ontslagen moeten worden. Het geschil met de PvdA dat hierdoor dreigde te ontstaan, werd door het kabinet snel bezworen: premier Kok en staatssecretaris Hoogervorst lieten weten dat ontslag alleen wordt toegestaan indien een second opinion de werkgever gelijk geeft.

De toon voor het wao-debat is intussen wel gezet. Nederland telt bijna een miljoen zogenaamd arbeidsongeschikten en de dames en heren maken zich druk om de pakweg 2500 gevallen per jaar (op een werknemersbestand van 6,7 miljoen) waarin zieke werknemers zich onwillig opstellen. Voordat het debat afglijdt naar het gebruikelijke niveau van ferme taal en irrelevante maatregelen, doen we er goed aan de scheefgegroeide Nederlandse arbeidsverhoudingen in de discussie te betrekken. Ziekte is geen louter fysiek verschijnsel. Zelfs zuiver «somatische» ziekten hebben een sociale component. Het valt niet te ontkennen dat het toenemend ziekteverzuim onder de Nederlandse beroepsbevolking samenhangt met ziekmakende arbeidsomstandigheden. En dan hebben we het niet over geluidsoverlast, ongelukkige plaspauzes, of een veiligheidshelmpje meer of minder, maar over de gestegen werkdruk.

Uit cijfers van TNO en andere onderzoeksinstellingen blijkt dat bijna een derde van de instroom in de wao wordt veroorzaakt door psychische klachten als overspannenheid en burn-out. De klachten nemen van jaar tot jaar toe omdat Nederland volgens alle onderzoeken de internationale topscorer is als het gaat om werkdruk, in het bijzonder de subjectieve beleving daarvan. Zijn wij een volk van lapzwansen? Nee, dat zijn wij niet: wij zijn koplopers in de over gang van de industriële naar de dienstverlenende economie, en die voorsprong eist zijn tol in de vorm van psychische overbelasting en doorgeschoten flexibilisering. We maken wekelijks minder arbeidsuren dan in de jaren dertig of vijftig, maar de verhouding tussen werk, dienstverband en vrije tijd is drastisch veranderd.

Nederland heeft de meest liberale flexwetten van Europa. Het aandeel van de flexwerkers in de totale beroepsbevolking stagneert weliswaar rond de tien procent, maar daar staat tegenover dat het reguliere werk steeds flexibeler wordt. Het aantal (onbetaalde) overuren stijgt in elke sector. In 1994 was nog dertien procent van de werknemers multifunctioneel, nu is dat zeventien procent en stijgend. Anders dan de pretfilosofen van de «nieuwe economie» willen doen geloven, is dit geen vooruitgang. Niet voor niets willen negen op de tien flexwerkers liever een vaste baan. Tegenover die ene succesvolle, vrij zwevende softwareprogrammeur met een maandinkomen van vijf cijfers voor de komma staan negen verbeten ploeteraars in de horeca, schoonmaak, illegale confectie of dat ene succesvolle, vrij zwevende opinieweekblad.

De 24-uurseconomie vergt van werknemers een inzet die hun werktijd verre overschrijdt en hun persoonlijk leven ondergraaft. We zijn nog geen natie van doorgedraaide workaholics, maar de ontregelende invloed van het «flexkapitalisme», zoals die werd voorspeld door de socioloog Richard Sennett en andere arbeidsdeskundigen, is op veel maatschappelijke terreinen voelbaar. Flexibilisering heeft namelijk nog een tweede onaangename bijwerking: het legt in toenemende mate beslag op het persoonlijke leven van de werknemer. De ideale flexwerker is een flex-mens wiens leven en carrière samenvallen. Zijn werk slokt zijn persoonlijkheid op: levenslange vriendschappen, expertise, de liefde voor het vak of de werkplek maken plaats voor oppervlakkige contacten, berekening en kortetermijndenken.

De professionele mogelijkheden van de flexwerker zijn onbegrensd en dat zal hij weten ook. Journaliste Annegreet van Bergen heeft dit mechanisme uitvoerig beschreven nadat ze zelf door een burn-outperiode was gegaan: «De hoofdarbeider heeft een eindeloos aantal mogelijkheden om zijn werk te verbeteren, bijvoorbeeld meer aandacht geven aan ondergeschikten, lezen van vakliteratuur, kennis nemen van nieuwe ontwikkelingen et cetera. Daarom moet een hoofdarbeider grenzen stellen, genoeg is genoeg. Maar wie weet in een wereld van opgeschroefde eisen nog wat genoeg is?» Inderdaad, en wie schroeft die eisen voortdurend op? Dat doet de werkgever, uiteraard gebruikmakend van excuses als de markt, de concurrent, de kredietbank of de aandeelhouders.

Dankzij onze nog altijd voortreffelijke sociale voorzieningen beschikt Nederland over het gezondste werknemersbestand van de wereld, maar daar staat tegenover dat elke werknemer met een vlekje of hoestje het risico loopt te worden weggereorganiseerd naar de ziektewet, de grootste dumpplek voor verborgen werklozen ter wereld. En over gezondheidszorg gesproken: volgens het laatste Trendrapport van de internationaal hoog aangeschreven Organisatie voor Strategisch Arbeidsmarktonderzoek stijgt de werkdrukuitval het snelst in de zorgsector. Nederland telt ruim veertigduizend verpleegkundigen die weer willen of kunnen werken, het totale potentieel aan gediplomeerden is nog eens tweemaal zo groot. Maar de werkgevers in de gezondheidszorg willen niet van flexibele werktijden weten, zodat vrouwen met kinderen de keus hebben: afvallen of zich kapot werken. Een land dat zo met zijn gezondheidswerkers omgaat, is zelf ziek.