
De ligging van uitgeverij en boekhandel Van Gennep was gunstig: onder de rook van het Oudemanhuispoortcomplex. De Oudemanhuispoort was een belangrijk universiteitsgebouw, dat onder meer de faculteit voor sociale wetenschappen en de rechtenfaculteit herbergde. Om de hoek lag de Langebrugsteeg waar dagelijks drommen studenten, potentiële klanten, langs fietsten op weg naar of terug van colleges, bijeenkomsten of vergaderingen. Verderop in de Nes was er vooral ’s avonds levendigheid. In deze straat hadden zich in de loop van de jaren zestig enkele theaters gevestigd.
Nes 128 had bepaald niet de allure van het grachtenpand aan de Keizersgracht waar de voormalige uitgeverij Polak Van Gennep was gehuisvest, en de boekwinkel zou nooit zo sierlijk worden als de Athenaeum-zaak op het Spui. Het geheel oogde zeer eenvoudig en sober, nergens viel een stukje marmer of een uitbundig bewerkte houten trap te bekennen. De directiekamer was bescheiden van omvang, het meubilair versleten. Rob van Gennep beklaagde zich daar niet over, de eenvoud kwam hem in feite goed uit. Gevoelig voor imago als hij was, besefte hij dat deze ambiance beter paste bij het karakter van de nieuwe uitgeverij en meer aansloot bij het verwachtingspatroon van de linkse clientèle die het bedrijf de komende jaren zou bedienen.
Fred Schmidt bestierde beneden de winkel, terwijl boven – verspreid over twee verdiepinkjes – de directeuren Rob van Gennep en Jaap Jansen, enkele medewerkers en de secretaresse werkten. De toekomst van de jonge uitgeverij zag er zonnig uit. Johan Polak had met zijn genereuze geste de financiële basis gelegd. Daarnaast kondigde de uitgeverij een nieuwe, in de wereld van de uitgeverij ongebruikelijke vorm van financiering aan. Ze ging aandelen uitgeven van vijfhonderd gulden per stuk. Vrienden, kennissen en auteurs konden aldus op praktische wijze hun liefde voor de uitgeverij tonen.
Het idee sloeg aan, en niet alleen bij de familie en vrienden. Nadat de pers erover had bericht, regende het telefoontjes en brieven uit het hele land. Rob was aanvankelijk verbaasd over de bereidwilligheid van wildvreemde mensen om zo’n aandeel te kopen. De verbazing duurde niet lang. Hij wist wel waarom de mensen zo reageerden, betoogde hij al snel weer zelfvoldaan, want zijn ideeën sloegen aan: al die mensen die een aandeel namen, wilden net als hij een ‘onafhankelijke socialistische’ uitgeverij en boekwinkel.
De uitgeverij sprokkelde met deze crowdfunding avant la lettre in totaal honderdduizend gulden bij elkaar. De minder draagkrachtige supporters – vijfhonderd gulden was voor velen, zeker voor studenten, een groot bedrag – kregen de gelegenheid hun aandeel in twaalf termijnen af te betalen. Jaap Jansen herinnerde zich de optimistische stemming. De verrassend brede ondersteuning tilde de uitgeverij als het ware meteen naar een hoger niveau.
De succesvolle aandelenuitgifte zorgde weer voor veel mooie publiciteit. Rob diste in interviews de ene na de andere anekdote op. Aan een dame in Enschede die absoluut een aandeel wilde aanschaffen, had hij gevraagd of ze wel wist wat voor uitgeverij ze steunde. ‘O, daar hoeft u me niks over te vertellen’, zei ze, ‘wij zijn socialist.’ In een café, zo vertelde hij Het Parool, werd hij aangeklampt door een vrouw die enkele aandelen voor haar kleinkinderen wilde kopen. ‘Ik zeg: mevrouw, u heeft verstand van zaken, want uw kleinkinderen, die zullen er plezier van hebben, later.’
Hij stelde zich prachtige bootreisjes voor op de Amstel, een schip met aandeelhouders op weg naar Ouderkerk aan de Amstel die nippend aan een glas de jaarcijfers doornamen. De gulle investeerders zouden nooit de macht kunnen grijpen. Dat zou hij nooit toestaan. ‘Jaap Jansen en ik hebben in elk geval meer dan de helft van de aandelen zelf.’ Inspraak in het beleid kregen de aandeelhouders evenmin. Dat bleef het werk van de beide uitgevers, uitgeven was tenslotte een vak.
Uitgeverij Van Gennep werd geboren onder een gelukkig gesternte. Op de universiteiten heerste onrust, de Nederlandse politiek was wakker geschud door de opkomst van Nieuw Links en D’66, links en rechts in het politieke spectrum vonden afsplitsingen plaats. De Actiegroep Tomaat trok ten strijde tegen het traditionele toneelleven en in de wereld van de klassieke muziek verzetten jonge musici en componisten onder de naam Notenkrakers zich tegen de gevestigde belangen. Actiegroepen en solidariteitsclubs ter ondersteuning van de onafhankelijkheidsstrijd in Afrika en Azië en guerrillabewegingen tegen dictatoriale regimes in Latijns-Amerika schoten als paddenstoelen uit de grond.
Er was grote behoefte aan informatie, aan achtergronden, aan geschiedenis en theorie. De naar informatie hongerende jongeren begonnen aan een inhaalmanoeuvre, waarvan niet alleen Van Gennep, maar ook andere uitgeverijen profiteerden. In een terugblikkend gesprek in de interviewbundel Engagement of escapisme (1985) van Fernand Auwera zei Rob: ‘We konden een complete generatie bedienen die vrijwel niets op de markt kon vinden, zelfs geen boeken over fundamentele zaken als de geschiedenis van het socialisme of van de arbeidersbeweging.’
De boekhandels in het land pasten gaandeweg hun inkoopbeleid aan. Als medefirmant bij Polak Van Gennep had Rob ze regelmatig publiekelijk beschuldigd van gemakzucht, conservatisme en gebrek aan durf. De boekverkopers hadden hem als hij zijn aanbieding deed op de meest anticommunistische praat vergast. ‘Dat waren vaak krankzinnige gesprekken, vooral met oudere boekhandelaren die nog helemaal in de Koude-Oorlogssfeer dachten.’ Bij de start van zijn uitgeverij nuanceerde hij tegenover Het Parool zijn mening. ‘Er zijn niet zoveel bange boekhandels meer. Ik heb mij wel te denigrerend over de boekhandel in de provincie uitgelaten, maar men moet bedenken dat er ook daar tegenwoordig om politiek wordt gevraagd. De klanten doorbreken de weerstand.’
Als zelfstandige uitgever, losgeweekt van zijn vroegere compagnon, leek Rob zich vrijer dan ooit te voelen om te zeggen wat hij wilde. Hij begon zich politiek en ideologisch scherper op te stellen. Hij wilde – het was begin 1969 – het ‘echte linkse publiek’ bereiken en boeken brengen die ‘de problemen ideologisch ontleden, die inspiratie leveren voor politieke acties’, die ‘het politieke denken activeren, speldenprikken geven, informeren’. Hij zette zwaar geschut in, theoretische boeken zou de uitgeverij gaan brengen, boeken die de ongedurige uitgever zelf nooit zou lezen, zoals Psychoanalyse en politiek van filosoof Herbert Marcuse, De EEG en de rivaliteit Europa-Amerika van Ernest Mandel, een trotskistische econoom uit België, en de studies van de Amerikaanse econoom John Kenneth Galbraith over het militair-industrieel complex.

Van Gennep vond dat uitgever en boekverkoper een opdracht hadden. Zij moesten mensen bewust maken van de wantoestanden in de wereld, ze moesten een dam opwerpen tegen ‘hypocriete prietpraat’, misleiding en leugens. ‘We moeten feiten blootleggen en enkel op die manier zullen we de kapitalistische structuur kunnen aantasten.’ Rob van Gennep sprak de nieuwe taal van de revolutionaire studenten en jongeren, zwaar aangezet, radicaal en een tikje gezwollen. Hij steunde Nieuw Links in de pvda nog wel, maar ‘ik schuif steeds verder op naar links’. Weinig vertrouwen had hij, slapend pvda-lid, in de pogingen van Nieuw Links de partij van binnenuit te veranderen. Nieuw Linksers waren niet bijzonder theoretisch onderlegd, sneerde hij tegen Het Parool, men las daar te weinig. Linkse mensen daarentegen, let op het onderscheid, ‘lezen alles wat er te lezen is’. Zij dronken als het ware de theorieën van de Frankfurter Schule in, de ideeën van Herbert Marcuse en Wilhelm Reich, ze lazen boeken over politieke economie, vrouwenemancipatie, de Derde Wereld. Allemaal materiaal dat uitgeverij en boekhandel Van Gennep kon leveren of zou gaan leveren.
De linkse lezers lazen uitgeverij Van Gennep zelf ook graag de les. Zo klaagde een briefschrijver over het zijns inziens veel te dure Boliviaanse dagboek van Che Guevara. Hij maande de uitgever hier wat aan te doen, want het boek was nu alleen verkrijgbaar voor een beperkte, draagkrachtige groep mensen, en dat was heel erg onsocialistisch. Rob zette zich aan een lange brief, want hij vond dat de lezer de kern raakte van ‘het grootste probleem dat wij socialistische uitgevers hebben’. Zij moeten de papierfabriek, de drukker en de binder betalen, die allemaal niet om ideologie geven. ‘Zolang wij in een kapitalistiese maatschappij leven, zie ik geen kans om het anders te doen.’
Maar te midden van alle hooggestemde verwachtingen en ideeën kondigde de socialistische uitgever ook zonder enige ideologische remming aan dat hij een serie kookboeken op de markt zou brengen. Dat kenmerkte Rob. Zijn publicaties dreven mee op de golven van de tijd, hij gedijde in het toenemende links-activistische klimaat, maar hij verloor de commerciële basis van zijn bedrijf niet uit het oog. Van Gennep bleef een ondernemer, hij zou niet in een doodlopende dogmatische steeg terechtkomen. Jaap Jansen: ‘Rob kon heel revolutionair zijn, en liet zich graag meeslepen, maar hij bleef professioneel, hij nam gas terug als het om het vak ging. Het werk ging altijd voor.’
En daarom trof de socialistische uitgever al dat eerste jaar voorbereidingen voor de uitgave van Het vier seizoenen kookboek, een vrij gewoon kookboek met recepten voor goulash of zalmmousse, ‘ideaal om te maken als u gasten krijgt, want u kunt het al een dag of langer van tevoren doen’. Een tweede kookboek was alternatiever van toon en leek de traditionele Hollandse keuken te willen ondermijnen met bloemrijke beschrijvingen van ‘69 erotiese, hashish Indiaanse resepten’. Leuk om cadeau te geven, meende Rob.
In 1968 vonden in Mexico de Olympische Spelen plaats. Mexicaanse studenten hadden net als elders in de wereld gedemonstreerd tegen de autoritaire bestuursstructuren van hun universiteiten en tegen de almacht van de pri, de partij die Mexico al veertig jaar lang onafgebroken regeerde. In de hoop op meer media-aandacht voerden de studenten hun acties op in de weken voorafgaand aan de Olympische Spelen. Vlak voordat het sportevenement van start ging, maakte de politie met bruut geweld een eind aan het protest van de studenten. Het bloedige neerslaan – op het plein van Tlatelolco in Mexico-Stad bleven driehonderd doden achter – leidde tot woedende solidariteitsdemonstraties in Europese hoofdsteden.
Later, tijdens de Spelen, gebeurde er nog iets wat wereldwijd een schok teweegbracht. Twee zwarte Amerikaanse atleten, Tommie Smith en John Carlos, de winnaars van goud en brons op de 200 meter, luisterden tijdens het hijsen van de vlag niet met de hand op de borst naar het Amerikaanse volkslied, maar zij strekten hun arm en hieven strijdbaar een in zwarte handschoen gehulde gebalde vuist. Het was de Black Power-groet. Een golf van ontzetting trok over de tribunes, de atleten werden vergast op afkeurend gefluit, boegeroep en racistische kreten. De organisatie van de Spelen zette de atleten uit het Olympisch Dorp. Maar elders in de wereld, in zwart Amerika, in Afrika en bij de protesterende jongeren in het Westen werden de atleten als helden bejubeld.
Een paar jaar eerder, in 1966, hadden twee zwarte activisten uit de studentenbeweging, Bobby Seale en Huey P. Newton, in het Californische Oakland de Black Panther Party opgericht, een militante club die paste in het maatschappelijke klimaat van opstandigheid en radicalisering. Het lijdelijk verzet van de zwarte burgerrechtenbeweging in Amerika botste op de groeiende frustratie en het ongeduld van de zwarte jeugd. Na de moord op dominee Martin Luther King, de leider van de burgerrechtenbeweging, die op 4 april 1968 werd doodgeschoten op het balkon van zijn hotelkamer in Memphis, geloofden veel zwarten niet meer in de vreedzame weg naar gelijkberechtiging. De Panthers met hun Black Power-ideologie en hun leus ‘All power to the people’ riepen meer geestdrift op. De panters spraken tot de verbeelding van de jongere generaties, met hun militante acties, hun radicale taal en, niet te vergeten, hun modeattributen: de stoere, zwarte leren jasjes, de uitdagend wilde haardossen, het afrokapsel, en daarbovenop – als de hairdo het tenminste toestond – een zwarte leren baret.
De Amerikaanse overheid behandelde de bpp als staatsvijand nummer één. De panters en hun sympathisanten werden het doelwit van grootschalige veiligheidsoperaties, de fbi tapte telefoons af, opende post, doorzocht huizen en verrichtte nachtelijke arrestaties. Protestacties en demonstraties van de Black Panthers liepen steevast uit op bloedige confrontaties met de politie.
De mannen van de Black Panther Party hadden niet zelden een leven van drugs en criminaliteit achter de rug. Zo schreef Eldridge Cleaver zijn beroemde boek Soul on Ice in de gevangenis, waar hij een straf wegens poging tot doodslag uitzat. Het boek, een bundeling van min of meer autobiografische stukken over de positie van zwarten in de Verenigde Staten, maakte diepe indruk op linkse lezers. Het werd geprezen als een authentieke stem van de zwarte woede. In het boek onthulde Cleaver dat hij nogal wat vrouwen had verkracht, zowel zwarte als blanke; de blanke vrouwen had hij om politieke redenen verkracht, bij wijze van wraak en genoegdoening. Desondanks groeide Cleaver uit tot de leider van de militante zwarten in Amerika en werd hij een nieuwe held, een soort zwarte Che Guevara, van de blanke protestgeneratie. Rob van Gennep noemde Cleavers boek ‘emotioneel, geweldig bewogen en geïnspireerd, overtuigend en briljant’. In Nederland verscheen Soul on Ice in vertaling bij Bruna, een uitgeverij die ook actief was op de linkse boekenmarkt.
De ideoloog van de nieuwe zwarte beweging was Stokely Carmichael. Hij had een verleden als geweldloze activist, maar had zich afgekeerd van de traditionele organisaties voor gelijkberechtiging. Hij muntte het begrip Black Power: zwarten moesten op eigen kracht hun strijd voeren, een eigen weg gaan, met eigen zwarte organisaties. Carmichael reisde de wereld rond en gaf lezingen over het zwarte separatisme. Hij oogstte grote bewondering bij de protestgeneratie in het Westen.
Al een jaar eerder, in het najaar van 1967, had Rob de rechten gekocht van Black Power, de ideologie van de zwarte macht in de Verenigde Staten, het boek van Stokely Carmichael en medeauteur George V. Hamilton. Rob had het boek niet gelezen, dat kon ook niet, het moest nog uitkomen in Amerika, maar met zijn fijne neus voor actualiteit en zijn brede kennis over wat er aan publicaties aankwam, was hij ervan overtuigd dat dit boek perfect zou passen in de aankomende nieuwe boekenreeks, de Kritiese Biblioteek.

Willem Wilmink, universitair docent, dichter en vertaler, werd aangezocht om de militante geschriften van de Black Power-ideologen te vertalen. De zachtmoedige dichter, die geld nodig had, zette zich vol goede moed aan het vertalen, maar voelde zich allengs ongelukkiger worden. In een briefje aan Rob verzuchtte Wilmink dat hij de felle toon van de beide panters in de vertaling ongewild aan het afzwakken was. Hij verontschuldigde zich dat dit boek niet helemaal zijn hart had, en vermoedde in zichzelf een verstokte liberaal. In een volgend briefje probeerde hij onder de opdracht uit te komen. Steeds meer zaken in het boek kwamen hem dubieus voor, hij vertaalde met groeiende tegenzin, liever zou hij een literaire vertaling doen. Toch voltooide hij met veel geklaag en gesteun de vertaling.
Van Gennep bood het boek aan met een dreigende boodschap van de beide auteurs op de achterflap. Als de oplossingen van Black Power niet werden aanvaard, dan zou geweld onvermijdelijk zijn en dreigde een langdurige en destructieve guerrillastrijd. In zijn – toen nog anonieme – rubriek in De Groene Amsterdammer beval Rob het boek van harte en zonder enige terughoudendheid aan. Carmichael en Hamilton maakten volgens hem duidelijk waarom ‘de Amerikaanse negers zich aaneen moeten sluiten om als politieke machtsgroepering een bevrijding te bereiken uit de huidige situatie van uitbuiting en onderdrukking’.
Vermoedelijk verdiepte Rob, meer een doener dan een denker, zich niet in de betekenis van een zwarte Alleingang en krabde hij zich niet achter de oren over het gebruik van geweld. Aan hem waren in het algemeen felle betogen en radicale geluiden wel besteed. Daarbij kwam dat de Black Panthers en Black Power-woordvoerders als Stokeley Carmichael – en de flamboyante Angela Davis met haar imposante afrokapsel – bij links beduidend meer in de mode waren dan de vreedzaam doorploeterende burgerrechtenbeweging. Ook daar was Rob gevoelig voor.
Toen in 1970 het eerste solidariteitscomité voor de Black Panthers in Nederland werd opgericht, nam Rob op verzoek van het comité direct zitting in het bestuur. Zijn concrete bijdragen bleven beperkt, maar hij bezocht af en toe een bijeenkomst en hij was ook niet te beroerd om bij gelegenheid het gestencilde bulletin in enveloppen te stoppen. Bij het inpakken leerde hij de schrijfster en feministe Anja Meulenbelt kennen. De jonge Meulenbelt, net gescheiden, moeder van een zoontje en zoekend naar een politiek relevante invulling van haar leven, meldde zich via de Van Gennep-winkel aan bij het comité. Ze kwam regelmatig in de Nes, kende de mensen in de winkel en vroeg of ze wat voor de Black Panthers kon doen. Meulenbelt bracht heel wat uren door in de kelder van de uitgeverij om adressen te schrijven en pakjes van kranten te maken.
De activiste knapte echter ook vrij snel af op de hanigheid en het machtsvertoon van de panters. Ze had seks met een zwarte militant die in Nederland op bezoek was, maar voelde zich vernederd toen ze begreep dat hij vooral met haar sliep zodat hij later aan zijn zwarte vrienden kon vertellen dat hij weer een blanke vrouw had versierd. En ze hoorde omineuze verhalen over Stokely Carmichael, die gezegd zou hebben dat de enig juiste positie voor vrouwen een horizontale was. Deze episode bij de Black Panthers en de verhouding die ze kreeg met Rob van Gennep zouden later, met het nodige rumoer omgeven, terugkomen in haar autobiografische boek De schaamte voorbij.
In het eerste uitgeefjaar van de nieuwe uitgeverij stond nog een belangrijke publicatie op stapel: Universiteit in opstand van Ton Regtien. Het boek had eigenlijk al in 1968 zullen uitkomen, bij Polak Van Gennep. Jaap en Rob hadden echter de grootste moeite om de auteur te pakken te krijgen en hem het manuscript te ontfutselen. Universiteit in opstand was aangekondigd, titel en cover waren gereed en de vertegenwoordiger reisde het land door met een aanbiedingsfolder en een dummy van het boek. Helaas, de studentenleider hield zich schuil, hij belde niet en hij kwam niet langs. Het was onduidelijk of hij wel aan het manuscript werkte.
Rob maakte zich grote zorgen. Hij had overal rondgebazuind dat het boek er zou komen. Het zou, schreef hij in een brandbrief aan Regtien, ‘te bespottelijk zijn als wij het niet zouden uitbrengen’. Samen met De Bezige Bij en Meulenhoff, mede-uitgevers van de Kritiese Biblioteek, had Van Gennep op een grote boekenmarkt in de Amsterdamse Rai een politieke avond over het verzet op de universiteiten georganiseerd, waar ook de inmiddels befaamde Franse filosoof Andre Gorz zijn opwachting zou maken. De bedoeling was dat op die avond het werk van Regtien gepresenteerd zou worden. Dat lukte niet meer. Wilde Regtien, zo vroeg de uitgever ten einde raad, in ieder geval zo vriendelijk zijn om wel te verschijnen en op het podium een tien minuten durend scherp standpunt over de buitenparlementaire oppositie te formuleren?
De onbereikbaarheid van zijn auteur had alles te maken met het ‘nieuwe internationalisme’ van de studenten. De studentenactivisten, althans de voorhoede van de beweging, waren voortdurend ‘on the road’. Ze pakten hun weekendtas en gingen op bezoek bij hun actievoerende collega’s in West-Berlijn, Frankfurt, Parijs, Londen of Milaan. Het kostte weinig, ze liftten naar hun bestemming en sliepen in de studentenflats die in die jaren op grote schaal werden gebouwd. Tijdens de studentenacties trokken ze, slaapzak onder de arm, van het ene bezette universiteitsgebouw naar het andere. Internationale bijeenkomsten waren chaotisch en ongeregeld, het was een komen en gaan van mensen, telefoontjes van gestrande lifters onderweg, vergaderingen begonnen nooit op tijd, het duurde altijd wel een dag of twee voor iedereen gearriveerd was. Veel studenten beleefden in deze ‘gezellige chaos’, in dit rondreizend, zigeunerachtig circuit, hun mooiste momenten.
De onbereikbaarheid van de rondreizende Regtien en de daarmee gepaard gaande vertraging bleken uiteindelijk goed uit te pakken voor de nieuwe uitgeverij. Het boek kwam uit in 1969. De opstanden en bezettingen die een jaar eerder op de universiteiten in Parijs, Berlijn en Berkeley hadden plaatsgevonden, deden zich dat jaar voor in Nederland. De universiteitsbezettingen verspreidden zich in 1969 als een veenbrand door Nederland. In het voorgaande jaar hadden de studenten op allerlei manieren geprotesteerd tegen de autoritaire bestuursstructuren en de massale hoorcolleges, met lawaaiige en turbulente vergaderingen waarin om inspraak werd geroepen, met collegeonderbrekingen en andere ordeverstoringen. Ze hadden actie gevoerd tegen het plan-Maris, dat volgens de studenten neerkwam op uitverkoop van het onderwijs aan ‘het grootkapitaal’. Ze hadden ook geprotesteerd tegen de nota Posthumus, waarin werd gepleit voor verkorting van de studieduur, en tegen de commissie-Andriessen, die de studiefinanciering wilde inperken.
De eerste bezetting vond plaats op de Katholieke Hogeschool Tilburg. Het curatorium van de hogeschool had vrij nonchalant een voorstel voor democratisering afgewezen. Daarop bezetten de studenten de rectorkamer. De rector was zo ontstemd over deze actie dat hij meteen de gehele universiteit voor gesloten verklaarde. Het bericht drong door in de aula waar de studenten nog in protestvergadering bijeen waren. Het was mei, vlak voor de tentamens, de studenten voelden zich zowel opzijgezet als gedupeerd. Ze besloten hun bezetting uit te breiden. Negen dagen lang hielden ze de universiteit bezet, die ze herdoopten tot Karl Marx Universiteit.
Ze lanceerden de democratiseringsslogan ‘medebeslissingsrecht voor alle geledingen op alle niveaus’. Een nieuwe en aansprekende leuze die een glanzende carrière zou beleven op de Nederlandse universiteiten, ze kwam in het vroege voorjaar van 1969 als het ware tot ontbranding om een jaar later nasmeulend te eindigen in de Wet op de Universitaire Bestuurshervorming, die in 1970 van kracht werd.
Het universiteitsbestuur in Tilburg gaf zich na negen dagen gewonnen en aanvaardde de leuze over medezeggenschap als een van de uitgangspunten bij de onderhandelingen. Dat was een mooi succes en de Tilburgse actie kreeg dan ook al snel navolging. Op de meeste universiteiten, in Groningen, Leiden, Nijmegen, Utrecht, Amsterdam, bezetten studenten kortere of lange tijd universiteitsgebouwen. De bekendste, meest gedocumenteerde en meest tot de verbeelding sprekende bezetting was die van het Maagdenhuis in Amsterdam. Zeshonderd studenten drongen op 17 mei 1969 vanuit de aanpalende Lutherse Kerk het bestuurlijk centrum van de universiteit binnen en begonnen aan een vijfdaags verblijf, dat menigeen zich zou heugen als een van de meest opwindende gebeurtenissen in zijn studentenleven.
Door de gangen van het Maagdenhuis schalde de stem van Mick Jagger, Street Figthing Man, ‘the time is right for a palace revolution’. De dertigjarige Ton Regtien, de eeuwige student, was erbij, hij hanteerde weer de megafoon en bediende de radiozender De Vrije Maagd, de verbinding met de buitenwereld. Voor de bevoorrading bouwden communistische arbeiders, op last van hun partij de cpn, vanuit een naburig pand een luchtbrug, de Ho Chi Minh-brug. De stencilmachines draaiden, er werd vergaderd, gezongen en gevreeën. ‘Je had het gevoel deel uit te maken van een democratiseringsbeweging die in het hele Westen plaatsvond’, zei studentenactiviste Wietske Miedema in terugblik in De Groene Amsterdammer. Bezetter Frank Jaap Buys: ‘Ik dacht: wat ik wil en voel, dat wil ik niet alleen, maar miljoenen met mij.’ Hij vond het prachtig. Anderen keken er sceptischer op terug. ‘Een toestand van collectieve bewustzijnsvernauwing’, vond Lucas Reijnders.
Te midden van deze universitaire bezettingen kwam uitgeverij Van Gennep met het boek van Ton Regtien. Een schot in de roos, Universiteit in opstand was brandend actueel. Regtien schreef, in een geharnaste toon van verzet, over de verhouding onderwijs en politiek, over student en maatschappij, en over de betekenis van het studentenverzet. De media besteedden ruime en welwillende aandacht aan het boek en de studenten schaften het massaal aan. Universiteit in opstand werd met vijftienduizend exemplaren een bestseller voor Van Gennep. De auteursroyalty’s mocht de armlastige uitgeverij houden. De royaltybetaling aan Regtien geschiedde in natura, hij kreeg een zelden gebruikte bedrijfsauto die de firma nog had staan.
De studenten deden meer dan demonstreren en bezetten. Ze wierpen zich met vuur op vorm en inhoud van hun studie en bestudeerden en bediscussieerden nieuwe ideeën over onderwijs, wetenschap en opleiding. In faculteiten en subfaculteiten groeide een baaierd van werk- en studiegroepen, die een eindeloze reeks van mappen over studiegerelateerde of algemene actuele thema’s produceerden. Ook Rob van Gennep signaleerde in zijn rubriek in De Groene Amsterdammer de opkomst van wat hij ‘het mappenwezen’ noemde. Veel bleef onder de maat, vond hij, maar hij prees Nijmeegse studenten, verenigd in de Werkgroep Griekenland, die een informatieve map hadden gemaakt over de staatsgreep van de Griekse kolonels in april 1967 en het verzet tegen deze militaire dictatuur.
En in Tilburg produceerden studenten een ‘seksmap’ met artikelen van onder anderen de Amerikaanse antropologe Margaret Mead, herontdekt vanwege haar onderzoek naar seksualiteit en omgekeerde man-vrouwverhoudingen bij inheemse gemeenschappen, en met bijdragen van de Oostenrijks-Amerikaanse psychoanalyticus en seksuoloog Wilhelm Reich. Diens stelling dat onderdrukking van seksualiteit leidt tot een autoritaire en gewelddadige samenleving werd door de protestgeneratie gretig omarmd.
De werk- en actiegroepen wendden zich regelmatig tot de linkse uitgeverij met het verzoek hun gezamenlijke discussiebijdragen of artikelen over een of ander onderwerp in boekvorm uit te brengen. De uitgeverij hield dat toch meestal af. Een enkele keer kon kennelijk geen weerstand geboden worden aan de druk van de studenten. Zo verscheen in september 1969 bij Van Gennep Materiaal voor het diskussiekongres over de demokratisering van bestuur en onderwijs binnen de sektie sociologie en kulturele antropologie van de subfakulteit der sociaal-kulturele wetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam.
Zo erg zou het nooit meer worden, maar de uitgeverij produceerde nog wel andere publicaties met bijeengeraapte stukken waarover Rob later opmerkte: ‘Veel van onze publicaties in die tijd hadden beter gestencild kunnen blijven.’
Rob van Gennep was in die tijd al een landelijke bekendheid, een publieke figuur. Het leek alsof hij een grote uitgever was, in werkelijkheid zwaaide hij de scepter over een kleine boekenzaak – de uitbreiding naar de Langebrugsteeg zou nog enkele jaren op zich laten wachten – en een beginnende uitgeverij met enkele redacteuren, die dicht op elkaar zaten in kleine kantoren achter met simpele schotten afgeschutte bureaus. De trap kraakte en het keukentje oogde morsig.
Rob kon zich breed en belangrijk maken omdat hij zich met zijn uitgeverij in een interessante niche had genesteld. Hij profiteerde van de metamorfose die het maatschappelijke klimaat op dat moment onderging, van het debat in de samenleving en de toon in de media, waar de veranderingsgezinde generatie in steeds ruimere mate aan bod kwam. Rob van Gennep wilde de uitgever zijn van het linkse politieke boek, waarvoor de belangstelling in die periode alleen maar toenam. Veel publicaties kregen welwillende recensies en de verkoop lag – ook zonder recensies – vrijwel nooit onder de tweeduizend of drieduizend exemplaren. Zodra een nieuw boek uitkwam, stormde het progressieve volk af op de boekhandels – in Amsterdam vooral Athenaeum Boekhandel aan het Spui, en natuurlijk de eigen winkel in de Nes. ‘Er bestond een echte linkse leescultuur’, aldus Sjef van de Wiel, studentenuitgever in Nijmegen, ‘waarin boeken in werkgroepen, binnen en buiten de universiteit, collectief werden gelezen en bediscussieerd.’
Zo kon Van Gennep in dit tijdsgewricht die bijzondere en unieke plek innemen. Zijn persoonlijkheid en uitstraling, zelfbewust, open en communicatief, verleidend, hielpen daarbij. Hij schuifelde nooit zomaar ergens naar binnen, zijn entrees waren altijd luidruchtig, vol kwinkslagen en grappen. De pers gaf hem veel positieve aandacht, journalisten lagen soms ademloos van bewondering aan zijn voeten. Zijn levendigheid en energie, zijn gebulder, zijn radicale uitspraken, de smakelijke anekdotes die hij vertelde – de uitgever was duidelijk fijn om te interviewen. Hij was iemand die zich met brede armzwaaien in het centrum van de aandacht wist te plaatsen, en hij vertrouwde er rotsvast op dat zijn initiatieven en ideeën goed zouden uitpakken. Rob was geworden wat hij wilde zijn: de uitgever van links waar niemand meer omheen kon.
Rob van Gennep, uitgever van links Nederland (Atlas Contact, 276 blz., ca. € 24,99) verschijnt 31 augustus. Dit is een voorpublicatie
Beeld: (1) Boekhandel/uitgeverij Van Gennep, Nes 128 (Fotograaf onbekend / privécollectie Hedda van Gennep); (2) Rob van Gennep, eind jaren zestig (Fotograaf onbekend / privécollectie Hedda van Gennep); (3) Een feest van De Groene Amsterdammer in 1966, links toenmalig redacteur Han Lammers, midden hoofdredacteur R.H. Dijkstra en rechts Rob van Gennep (Jan van Keulen)