«Is pessimisme vol te houden boven een bepaalde leeftijd zonder dat je een indruk van gemaaktheid en gekunsteldheid wekt?» Deze vraag is voor de hedonistische filosoof Michel Onfray ongetwijfeld retorisch. Hij acht het volkomen legitiem dat mensen tijdens een bepaalde levensfase, waarin zij het gevoel hebben door de wereld te worden afgewezen, ook zelf die wereld afwijzen. «De puberteit is een gunstige, geschikte en gelukkige tijd om Leopardi, Schopenhauer of Cioran te lezen, toe te juichen of te vereren.» Boven een bepaalde leeftijd wordt dit volgens Onfray echter een pose, pure aanstellerij, tenzij men gewoon depressief is.
Wie het leven niet leeft, wie er niet uithaalt wat er in zit, is een zielig geval of een aansteller. Het lijkt een beetje op de uitspraak die meestal wordt toegeschreven aan Churchill: wie op zijn twintigste geen socialist is, heeft geen hart, wie het op zijn veertigste nog is, heeft geen verstand. Je zou aan Onfray de vraag kunnen stellen: is optimisme vol te houden boven een bepaalde leeftijd zonder dat je een indruk van oppervlakkigheid en egoïsme wekt?
Wie Onfrays «dagboek» leest in werkelijkheid een bundel essays in plaats van de spontane neerslag van het dagelijks leven zal de schrijver niet zo heel snel het verwijt van oppervlakkigheid maken. In elegant proza geschreven beschouwingen als «Het verfijningsprincipe», «Lof der aardigheid», «Het mechaniek van de danser», «Pleidooi voor een zonnig libertinisme» en niet te vergeten «De smaak van de getande vagina» druipen van de eruditie. Onfray leest wat af, en dat zullen we weten ook. De ongelukkige auteur van een schoolboekje over Cyrano de Bergerac krijgt het verwijt te horen dat hij niet heeft verwezen naar figuren als Gassendi, Naudé, Epicurus, Democritus, Baudelaire, Brummell, Barbey dAurevilly en Jünger. «Dan zou hij meer hebben gezien dan hij nu kan, terwijl er zoveel te bekijken valt.» Nee, dan Onfray. Als die een hoogoven bezoekt, denkt hij hoe verrassend! meteen aan de hel, en citeert hij hoe komt hij erop! Dante.
Heremijntijd, wat is die Onfray toch knap. En geestig. Want wie van de bovengenoemde essays het laatste opzoekt, en een diepgravende analyse van pornografie verwacht, wordt getrakteerd op een zwaar met surrealisme en freudianisme overgoten beschrijving van een maaltje lamprei met chocolade. Want Onfray denkt met zijn darmen en schrijft met zijn tong.
Het is de dure plicht van de beschaafde mens om te genieten. Maar dat moet dan wel verantwoord gebeuren. «Het subtiele hedonisme brengt subtiele genoegens voort, maar het veronderstelt een initiatie; het vulgaire hedonisme wil onmiddellijk resultaat, het bespaart zich de kennis die altijd, ik herhaal het nogmaals, noodzakelijk is geweest om de kunstwerken van alle tijden te begrijpen.»
God-zal-me-de-brug-over-stompen, wat is die Onfray toch subtiel. In een interview verklaarde hij onlangs dat de ideale libertijnse hedonist de vrijheid prefereert boven de liefde. «In de zin van passie is liefde verwoestend, liefdesgeschiedenissen zijn gedoemd te mislukken. Het huwelijk eindigt in sleur of in een breuk. Jezelf totaal in zon liefde verliezen, lijkt me geen wenselijke situatie. Het is toestemmen in vrijwillige slavernij. Dat wil niet zeggen dat er bij dat soort liefde geen sprake kan zijn van hedonisme, maar de essentie ervan bestaat uit lijden.»
Het egoïsme van Onfray is uiteraard filosofisch verantwoord, en wordt daarom aangeduid met «vrijheid». Het idee dat je voor anderen iets méér kunt betekenen dan een kort moment van genot, dat je leven verrijkt wordt door de belangeloze omgang met anderen, dat er in het leven meer is dan gastronomie of orgasme dat alles zal door Onfray wel worden afgedaan als schopenhaueriaanse zwartkijkerij of onwelriekend neocalvinisme. Maar dat valt verreweg te prefereren boven dit wijsgerige equivalent van Haagse bluf.