Historisch drama is peperduur, als ‘t met gevoel voor kwaliteit wordt aangepakt, en dus is het zeldzaam; een vierdelige dramaserie over Rembrandt van Rijn bij de publieke omroep (EO) is dan ook iets om met verwachting naar uit te zien. Rembrandt, ja Rembrandt! De Evangelische Omroep noemt hem 'deel van onze nationale identiteit en trots’ en verdorie, dat is hij, en ook de vleesgeworden artistieke ambitie, aartsopportunist, schuinsmarcheerder, vedette, poseur, fraudeur, genie - een reputatie groot genoeg om tien volkomen verschillende films uit te brouwen. Romantisch-geniaal (Laughton), nationaal-socialistisch (Steinhoff), democratisch (Stelling), mal (Greenaway), alles kan. Je moet wel een enorme Droogstoppel zijn om over Rembrandt een saaie film te maken.
Dat is nu gelukt. Het is wonderlijk om te zien. Op de technische kant van de productie - waarvan ik alleen de eerste aflevering heb gezien - is weinig aan te merken. Het gesynthesizerde barokmuziekje van Fons Merkies gaat misschien snel de keel uithangen, maar er wordt een mooi beeld van de zeventiende eeuw gegeven, met losjes gedragen kledij, vlotte scènes op locatie en kalm studiowerk. De casting is interessant. Het scenario kiest steeds een ander perspectief op de meester en laat de personages hedendaags Nederlands spreken (‘Prutser!’), wat de boel zeker verlevendigt. Er zijn details die doen vermoeden dat een of meer van de scenaristen (Philip Delmaar, Moniek Kramer, Ger Beukenkamp en Marleen Gorris) zich in de voetnoten van de geschiedenis verdiept hebben. Er klinkt hondengeblaf in een kerk, bijvoorbeeld, en Rembrandts moeder blijkt katholiek.
Toch is het allemaal verbijsterend saai. Dat heeft zo te zien twee oorzaken. Ten eerste is de serie platgespoten met wat men ziet als onweglaatbare historische informatie. Bijvoorbeeld: toen Rembrandt in Leiden een atelier deelde met Jan Lievens (de ‘ik’ van deel 1) zijn zij bezocht door Constantijn Huygens, die onder de indruk was van hun ruwe talent, en werk kocht. In de serie wijst Lievens hem aan. Hij zegt: ‘Con-stan-tijn Huygens. Secretaris van stadhouder Frederik Hendrik. Dichter, geleerde, componist… een groot man. En ook nog musicus en diplomaat. Hij kent iedereen aan het Engelse hof persoonlijk. Hij is rijk, houdt van kunst, koopt veel kunst.’ Het is of je iemand Wikipedia hoort voorlezen. Kennelijk zijn schrijvers en/of opdrachtgevers bevreesd dat de kijker afhaakt als die niet weet wie Huygens is, als die alleen maar denkt: ‘Ho, een meneer met een extra dikke kraag en een veer op zijn hoed, vast een hoge pief.’ Nee, deze heer is componist én musicus. Het moet er allemaal in. Rembrandt en ik zou een veel betere film zijn als de personages gewoon de kijker eens zelf een beetje lieten nadenken over wat er te zien is en wat er wellicht in die hoofden omgaat. Waarom toch zo bang?
Tweede oorzaak: voor echt historisch drama is nodig dat de schrijvers én de opdrachtgevers in staat zijn tot (en zin hebben in) een emotionele, psychologische of artistieke verdieping die aan die geschiedkundige feiten voorbijgaat. Denk aan Her Majesty Mrs. Brown, waarin de rouw en de eenzaamheid van koningin Victoria in een briljant georkestreerde anekdote inzichtelijk werden gemaakt. Rembrandt is ideaal materiaal voor zo'n diepere interpretatie. Alleen al zijn verschroeiende ambitie, die zowel de maatschappelijke status van de kunstenaar betrof áls diens pure artistieke kwaliteit, afgemeten aan de eeuwigheid, maakt hem buitengewoon interessant. Waarom daar niet eens wat dieper over doorgedacht? Waarom zo'n puike acteur als Dragan Bakema (de jonge Rembrandt) niet wat meer psychologisch materiaal aangereikt dan alleen ‘mijn vader begrijpt me niet’? Is het domweg omdat de Evangelischen diep in hun hart het liever bij de letter houden?

Rembrandt en ik, regie Marleen Gorris, ‘s maandags, Nederland 1, 22.00 uur